Language of document : ECLI:EU:T:2015:167

Zaak T‑673/13

European Coalition to End Animal Experiments

tegen

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

„Beroep tot nietigverklaring – REACH – Registratie van de chemische stof trifenylfosfaat – Interveniënt voor de kamer van beroep van het ECHA – Niet rechtstreeks geraakt – Begrip ,regelgevingshandeling’ – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting – Beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 13 maart 2015

1.      Beroep tot nietigverklaring – Beroep ingesteld door natuurlijke of rechtspersoon tot wie de bestreden handeling is gericht – Begrip – Persoon die in de handeling is genoemd of daarin wordt geïdentificeerd door de beoogde, op hem betrekking hebbende rechtsgevolgen – Beslissing van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) ten aanzien van een derde – Beroep dat is ingesteld door een persoon die is toegelaten als interveniënt bij de kamer van beroep – Verzoekende partij die niet valt aan te merken als adressaat van de bestreden handeling – Niet-ontvankelijkheid

[Art. 263, vierde alinea, VWEU; verordening nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 91, lid 1, en 94, lid 1; verordening nr. 771/2008 van de Commissie, art. 8, lid 3, en 11, lid 1, d)]

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Rechtstreeks geraakt – Criteria – Beslissing van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) – Beroep dat is ingesteld door een persoon die is toegelaten als interveniënt bij de kamer van beroep – Toelating tot interventie die leidt tot rechtstreekse geraaktheid van de verzoekende partij – Geen

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; verordening nr. 771/2008 van de Commissie, art. 8, lid 1)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Rechtstreeks geraakt – Criteria – Mogelijkheid om af te doen aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid door een beroep te doen op het recht op doeltreffende rechtsbescherming – Geen

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; verordening nr. 771/2008 van de Commissie, art. 8, lid 1)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Bevoegdheid van de Unierechter – Conclusies strekkende tot verkrijging van een declaratoir arrest – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 263 VWEU)

5.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks raken – Criteria – Geen onderscheid tussen beroepen tegen een handeling die een natuurlijke of rechtspersoon rechtstreeks en individueel raken, en beroepen tegen een regelgevingshandeling

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

6.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Begrip „regelgevingshandeling” in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU – Alle handelingen van algemene strekking, met uitzondering van wetgevingshandelingen – Beslissing van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) – Daarvan uitgesloten

(Art. 263, vierde alinea, VWEU en 289, leden 1 en 3, VWEU; verordening nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 91, lid 1, en 94, lid 1)

1.      In het kader van een beroep tot nietigverklaring op grond van artikel 263 VWEU kan verzoekster slechts worden aangemerkt als degene tot wie de bestreden beslissing is gericht indien is voldaan hetzij aan de formele voorwaarde dat zij daarin uitdrukkelijk als adressaat wordt genoemd, hetzij aan de materiële voorwaarde dat uit de bepalingen van deze beslissing blijkt dat zij daarin als adressaat wordt beschouwd doordat deze beslissing de bedoeling van de auteur ervan tot uitdrukking brengt om bindende rechtsgevolgen in het leven te roepen welke de belangen van verzoekster kunnen aantasten doordat zij haar rechtspositie aanmerkelijk wijzigen.

Wat de materiële voorwaarde betreft in het kader van een beroep dat een partij die door het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) op grond van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 771/2008 tot vaststelling van de regels inzake de organisatie en de procesvoering van de kamer van beroep van ECHA, als interveniënt is toegelaten in het kader van een procedure bij deze kamer, heeft ingesteld tegen een besluit van genoemde kamer ten aanzien van een derde, dient te worden onderzocht of de specifieke bepalingen van deze verordening aan verzoekster de hoedanigheid van adressaat van de bestreden beslissing toekenden, en of een dergelijke hoedanigheid niet voortvloeide uit de inhoud van de bestreden beslissing zelf. Aangezien geen van de specifieke bepalingen van verordening nr. 771/2008 aan een dergelijke verzoekende partij de hoedanigheid van adressaat van de bestreden beslissing toekent, kan deze partij niet worden beschouwd als adressaat van de beslissing van de kamer van beroep wanneer deze beslissing niet beoogt om voor de verzoekende partij enig recht of enige rechtsverplichting in het leven te roepen of te wijzigen. In dit verband bepaalt artikel 8, lid 3, van die verordening dat de tussenkomst slechts kan strekken tot ondersteuning of verwerping van de conclusies van een der partijen. De tussenkomst is derhalve ondergeschikt aan het hoofdgeding bij de kamer van beroep van ECHA.


Verder is het resultaat dat met de interventie kan worden behaald ook afhankelijk van de ontvankelijkheid van het beroep van de hoofdpartij. Het beroep kan immers op grond van artikel 11, lid 1, onder d), van verordening nr. 771/2008 niet-ontvankelijk worden verklaard indien de insteller van het beroep niet degene is tot wie het bestreden besluit is gericht en evenmin een rechtstreeks en individueel belang bij dat besluit kan aantonen. Hieruit volgt dat de interveniënt het geding voor de kamer van beroep van ECHA moet aanvaarden in de stand waarin het zich bevindt op het ogenblik van tussenkomst.

(cf. punten 26, 32, 35‑37, 44)

2.      Rechtstreekse geraaktheid in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU vereist in de eerste plaats dat de bestreden maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van de particulier en in de tweede plaats dat hij aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen enkele beoordelingsbevoegdheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de Unieregeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels behoeven te worden gesteld.

Wat een beroep betreft dat is ingesteld tegen een beslissing van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) door een verzoekende partij die is toegelaten als interveniënt in de procedure bij die kamer, houdt het feit dat de kamer van beroep het belang van de verzoekende partij om tussen te komen heeft erkend overeenkomstig artikel 8, lid 1, van verordening nr. 771/2008 tot vaststelling van de regels inzake de organisatie en de procesvoering van de kamer van beroep van ECHA, niet in dat zij rechtstreeks wordt geraakt door de bestreden beslissing. Anders dan deze kamer van beroep in het kader van haar toetsing van het belang bij de beslissing van de zaak in kwestie, is het Gerecht bij de beoordeling van de rechtstreekse geraaktheid gehouden om een beoordeling te verrichten die niet ziet op het belang van de verzoekende partij bij het instellen van beroep, maar op de vraag of de bestreden beslissing daadwerkelijk rechtstreeks gevolgen heeft voor haar rechtspositie. In dit verband bindt de beslissing van de kamer van beroep om de tussenkomst van verzoekster toe te laten, het Gerecht op geen enkele wijze bij zijn beoordeling of verzoekster in dit geval procesbevoegd is. Voorts betekent het enkele feit dat de argumenten van verzoekster ter ondersteuning van de conclusies van een derde partij niet in hun geheel zijn aanvaard, niet dat de bestreden beslissing rechtstreeks gevolgen heeft voor haar rechtspositie.

(cf. punten 49, 56‑58)

3.      Wat een beroep tot nietigverklaring betreft dat door een Europees samenwerkingsverband voor de bescherming van dieren is ingesteld tegen een beslissing van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) waarbij een derde wordt verzocht onderzoek uit te voeren bij een dier naar de toxiciteit van een chemische stof, kan het feit dat verzoekster zich beroept op de daadwerkelijke rechtsbescherming van de belangen van de proefdieren, niet het oordeel rechtvaardigen dat zij rechtstreeks wordt geraakt door de bestreden beslissing. Weliswaar moeten particulieren zich voor de rechter daadwerkelijk kunnen beroepen op door hen aan de rechtsorde van de Unie ontleende rechten (aangenomen dat zij bestaan), maar de aanspraak op deze daadwerkelijke rechtsbescherming kan niet afdoen aan de in artikel 263, vierde alinea, VWEU gestelde voorwaarden. Het bestaan van afwijkende procedurele regels in andere rechtsstelsels kan evenmin afdoen aan de vereisten van artikel 263, vierde alinea, VWEU.

(cf. punten 63, 64)

4.      In het kader van een beroep tot nietigverklaring bestaat er geen rechtsgang waarin de rechter bij wege van een algemene verklaring of een beginselverklaring een standpunt kan innemen.

(cf. punt 65)

5.      Het criterium van de rechtstreekse geraaktheid is identiek in het tweede en het derde geval bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU.

(cf. punt 67)

6.      Onder het begrip „regelgevingshandeling” in de zin van het derde geval bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU worden alle handelingen van algemene strekking verstaan, met uitzondering van wetgevingshandelingen.

De beslissing van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) om een beroep te verwerpen dat door een onderneming die heeft verzocht om registratie van een chemische stof, is ingesteld tegen het verzoek van ECHA om een onderzoek uit te voeren naar de toxiciteit van de stof, vormt geen regelgevingshandeling. De bestreden beslissing vormt geen wetgevingshandeling, aangezien zij noch volgens de gewone, noch volgens een bijzondere wetgevingsprocedure in de zin van artikel 289, leden 1 tot en met 3, VWEU is vastgesteld. Verder heeft de bestreden beslissing geen algemene strekking, doordat zij niet geldt voor objectief bepaalde gevallen en geen rechtsgevolgen heeft voor algemeen en in abstracto omschreven categorieën van personen.

(cf. punten 70‑73)