Language of document : ECLI:EU:C:1998:173

ARREST VAN HET HOF

28 april 1998 (1)

„Mededinging — Luxe kosmetische producten — Stelsel van selectieve distributie — Verplichting tot uitvoer naar derde land — Verbod van herinvoer en verkoop in de Gemeenschap”

In zaak C-306/96,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Cour d'appel de Versailles (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

Javico International en Javico AG

en

Yves Saint Laurent Parfums SA (YSLP),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 85, lid 1, EG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann en R. Schintgen (rapporteur), kamerpresidenten, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, P. J. G. Kapteyn, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet, G. Hirsch, P. Jann en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro


griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

—    Javico International en Javico AG, vertegenwoordigd door F. Berthault, advocaat te Parijs,

—    Yves Saint Laurent Parfums SA (YSLP), vertegenwoordigd door D. Voillemot en A. Choffel, advocaten te Parijs,

—    de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur G. Marenco en G. Charrier, ter beschikking van de juridische dienst gesteld nationaal deskundige, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Javico International en Javico AG, vertegenwoordigd door F. Berthault; Yves Saint Laurent Parfums SA (YSLP), vertegenwoordigd door D. Voillemot en A. Choffel; de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Loosli-Surrans, chargé de mission bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door G. Marenco en G. Charrier, ter terechtzitting van 17 september 1997,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 november 1997,

het navolgende

Arrest

1.
    Bij arrest van 8 september 1995, binnengekomen bij het Hof op 23 september 1996, heeft de Cour d'appel de Versailles krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 85, lid 1, EG-Verdrag, teneinde de geldigheid te kunnen beoordelen van een overeenkomst waarin opgenomen een verplichting tot uitvoer van luxe kosmetische producten naar een derde land, met verbod van herinvoer en verkoop van deze producten in de Gemeenschap.

2.
    Die vragen zijn gerezen in een beroep, door Yves Saint Laurent Parfums SA (hierna: „YSLP”) ingesteld tegen Javico International en Javico AG (hierna gezamenlijk: „Javico”), teneinde de schending door laatstgenoemden van hun contractuele verplichtingen te doen vaststellen, de opzegging van de twee tussen partijen gesloten overeenkomsten gegrond te doen verklaren, en haar vordering tot

betaling van een vergoeding wegens wanprestatie en van schadevergoeding te doen toewijzen.

3.
    YSLP beschikt over een individuele ontheffing voor de selectieve distributie van haar producten binnen de Gemeenschap [beschikking 92/33/EEG van de Commissie van 16 december 1991 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/33.242 - Yves Saint Laurent Parfums) (PB 1992, L 12, blz. 24)], waarvan de wettigheid voor wat de belangrijkste bepalingen ervan betreft, door het Gerecht van eerste aanleg is erkend in zijn arrest van 12 december 1996, Leclerc (T-19/92, Jurispr. blz. II-1851).

4.
    YSLP sloot op 5 februari en 6 mei 1992 met Javico International, die in Duitsland is gevestigd, maar geen deel uitmaakt van het selectievedistributienet van YSLP binnen de Gemeenschap, twee overeenkomsten voor de distributie van haar producten, één voor Rusland en Oekraïne en één voor Slovenië.

5.
    De overeenkomst voor de distributie in Rusland en Oekraïne bepaalt:

„1.    Onze producten mogen uitsluitend op het grondgebied van de Republieken Rusland en Oekraïne worden verkocht.

    Onder geen enkele voorwaarde mogen zij het grondgebied van de Republieken Rusland en Oekraïne verlaten.

2.    Uw vennootschap belooft en garandeert, dat de eindbestemming van de producten op het grondgebied van de Republieken Rusland en Oekraïne zal zijn, en dat zij de producten slechts zal verkopen aan op het grondgebied van deze Republieken gevestigde handelaren. Derhalve zal uw vennootschap de adressen meedelen van de distributiepunten van de producten op het grondgebied van de Republieken Rusland en Oekraïne, alsmede een specificatie van de producten per distributiepunt.”

6.
    De overeenkomst voor de distributie in Slovenië bepaalt:

„Ter bescherming van de hoge kwaliteit van de distributie van de producten in andere landen van de wereld, zegt de distributeur toe, de producten niet te zullen verkopen buiten het grondgebied of aan niet erkende wederverkopers op het grondgebied.”

7.
    Korte tijd na de sluiting van deze overeenkomsten stelde YSLP vast, dat in het Verenigd Koninkrijk, België en Nederland producten in de handel waren die zij aan Javico had verkocht en die in Rusland, Oekraïne en Slovenië moesten worden gedistribueerd. YSLP zegde daarom de overeenkomsten op en stelde beroep in bij het Tribunal de commerce de Nanterre, dat bij vonnis van 21 oktober 1994 de opzegging van de beide overeenkomsten gegrond verklaarde en haar vordering tot betaling van een vergoeding wegens wanprestatie en van schadevergoeding toewees.

8.
    Javico ging van dit vonnis in beroep bij de Cour d'appel de Versailles, die oordeelde, dat de geldigheid van de betrokken bepalingen van de distributieovereenkomsten moest worden getoetst aan artikel 85, lid 1, van het Verdrag, daar appellanten zich beriepen op de nietigheid van deze bepalingen krachtens artikel 85, lid 2, van het Verdrag.

9.
    Onder deze omstandigheden heeft de Cour d'appel de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende vragen voorgelegd:

„1)    Wanneer een in een lidstaat van de Europese Unie gevestigde onderneming (de leverancier) een in een andere lidstaat gevestigde onderneming (de distributeur) bij overeenkomst belast met de distributie van haar producten in een buiten de Europese Unie gelegen gebied, moet artikel 85, lid 1, EG-Verdrag dan aldus worden uitgelegd, dat het in de weg staat aan bepalingen van die overeenkomst welke de distributeur elke verkoop op een

ander grondgebied dan het contractgebied verbieden, dat wil zeggen elke verkoop in de Europese Unie, zowel door die producten daar rechtstreeks in de handel te brengen als door middel van doorzending vanuit het contractgebied?

2)    Ingeval artikel 85, lid 1, dergelijke contractuele bepalingen zou verbieden, moet het dan aldus worden uitgelegd, dat het niet kan worden toegepast wanneer de leverancier voor het overige zijn producten op het grondgebied van de Europese Unie distribueert via een selectievedistributienet waarvoor krachtens artikel 85, lid 3, een ontheffing is verleend?”

De eerste vraag

10.
    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of artikel 85, lid 1, van het Verdrag zich ertegen verzet, dat een in een lidstaat gevestigde leverancier een in een andere lidstaat gevestigde distributeur die hij met de distributie van zijn producten op een buiten de Gemeenschap gelegen grondgebied belast, elke verkoop verbiedt op een ander grondgebied dan het contractgebied, daaronder begrepen het grondgebied van de Gemeenschap, zowel door die producten daar rechtstreeks in de handel te brengen als door middel van doorzending vanuit het contractgebied.

11.
    Volgens vaste rechtspraak (zie met name arresten van 30 juni 1966, Société technique minière, 56/65, Jurispr. blz. 392, en 13 juli 1966, Consten en Grundig, 56/64 en 58/64, Jurispr. blz. 449) kunnen overeenkomsten tussen ondernemers in verschillende stadia van het economisch proces onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag vallen.

12.
    Om uit te maken of overeenkomsten als die tussen YSLP en Javico onder het verbod van deze bepaling vallen, moet worden onderzocht, of het daaruit voortvloeiende verkoopverbod ertoe strekt of tot gevolg heeft, dat de mededinging

binnen de gemeenschappelijke markt merkbaar wordt beperkt, en of het de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden.

13.
    Met betrekking tot overeenkomsten die voor toepassing binnen de Gemeenschap zijn gesloten, heeft het Hof eerder reeds geoordeeld, dat een overeenkomst die de economische vrijheid van de wederverkoper om zijn klanten te kiezen, beoogt te beperken door hem te verplichten alleen aan in het contractgebied gevestigde klanten te verkopen, de mededinging beperkt in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag (zie in die zin arresten van 21 februari 1984, Hasselblad/Commissie, 86/82, Jurispr. blz. 883, punt 46, en 24 oktober 1995, Bayerische Motorenwerke, C-70/93, Jurispr. blz. I-3439, punten 19 en 21).

14.
    Evenzo heeft het Hof geoordeeld, dat een overeenkomst die de wederverkoper verbiedt de contractproducten buiten het contractgebied te verkopen, tot doel heeft de parallelinvoer binnen de Gemeenschap te beletten en aldus de mededinging op de gemeenschappelijke markt te beperken (zie in die zin arrest van 8 februari 1990, Tipp-Ex/Commissie, C-297/87, punt 22, Jurispr. blz. I-261, summiere publicatie). Dergelijke bepalingen in overeenkomsten voor distributie binnen de Gemeenschap, leveren dus naar hun aard een beperking van de mededinging op (zie arrest van 1 februari 1978, Miller/Commissie, 19/77, Jurispr. blz. 131, punt 7).

15.
    Gedragingen die een verstoring van de mededinging opleveren, kunnen echter krachtens artikel 85, lid 1, van het Verdrag enkel worden bestraft, indien zij tevens de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden.

16.
    Wil van een ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten sprake zijn, dan moeten besluiten, overeenkomsten of feitelijke gedragingen, op grond van een reeks van feitelijke en juridische gegevens met een voldoende mate van waarschijnlijkheid doen verwachten, dat zij al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, invloed kunnen uitoefenen op het handelsverkeer tussen lidstaten,

en wel zo, dat men moet vrezen dat zij de totstandkoming van een gemeenschappelijke markt tussen lidstaten kunnen belemmeren. Die invloed dient voorts niet van geringe betekenis te zijn (arrest van 9 juli 1969, Völk, 5/69, Jurispr. blz. 295, punt 5).

17.
    De invloed die een overeenkomst op de handel tussen lidstaten kan hebben, hangt in het bijzonder af van de positie en het gewicht van de partijen op de markt van de betrokken producten (arrest van 10 juli 1980, Lancôme en Cosparfrance Nederland, 99/79, Jurispr. blz. 2511, punt 24). Zo ontkomt zelfs een overeenkomst die absolute gebiedsbescherming biedt, aan het verbod van artikel 85 van het Verdrag, wanneer zij de markt slechts in geringe mate beïnvloedt wegens de zwakke positie van de belanghebbenden op de markt van de betrokken producten (arrest van 7 juni 1983, Musique diffusion française e.a./Commissie, 100/80-103/80, Jurispr. blz. 1825, punt 85).

18.
    De vraag is dan, in hoeverre het voorgaande ook geldt voor overeenkomsten als die waarom het in het hoofdgeding gaat en die bestemd zijn om te worden toegepast op een grondgebied buiten de Gemeenschap.

19.
    Dienaangaande moet worden opgemerkt, dat bepalingen van het in de prejudiciële vraag genoemde type in het kader van dergelijke overeenkomsten aldus moeten worden uitgelegd, dat zij niet de parallelinvoer en het op de markt brengen van het contractproduct in de Gemeenschap beogen te beletten, doch zeker willen stellen dat de producent op een markt buiten de Gemeenschap kan penetreren door middel van de afzet op die markt van een voldoende hoeveelheid contractproducten. Deze uitlegging vindt steun in de omstandigheid, dat het in de betrokken overeenkomsten opgenomen verbod om buiten het contractgebied te verkopen, ook voor alle andere derde landen geldt.

20.
    Hieruit volgt, dat een overeenkomst waarbij de wederverkoper zich tegenover de producent heeft verplicht de contractproducten uitsluitend op een markt buiten de

Gemeenschap in de handel te brengen, niet kan worden geacht tot doel te hebben de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt merkbaar te beperken, en als zodanig het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig te kunnen beïnvloeden.

21.
    Voor zover de in geding zijnde overeenkomsten de wederverkoper Javico verbieden het contractproduct buiten het hem toegewezen contractgebied te verkopen, zijn zij derhalve geen overeenkomsten die naar hun aard ingevolge artikel 85, lid 1, van het Verdrag zijn verboden. Evenzo zijn de bepalingen van bedoelde overeenkomsten, voor zover zij de rechtstreekse verkoop binnen de Gemeenschap en de heruitvoer van het contractproduct naar de Gemeenschap verbieden, naar hun aard niet in strijd met het bepaalde in artikel 85, lid 1, van het Verdrag.

22.
    Ook al hebben de litigieuze bepalingen van die overeenkomsten naar hun aard dus niet tot doel de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt te verhinderen, te beperken of te vervalsen in de zin van artikel 85, lid 1, de nationale rechter dient wel te beoordelen, of dat er niet het gevolg van is. Bij de beoordeling van de gevolgen van die overeenkomsten moet noodzakelijkerwijs rekening wordengehouden met hun economische en juridische context (zie arrest van 27 april 1994, Almelo e.a., C-393/92, Jurispr. blz. I-1477, punt 37) en in het bijzonder met de omstandigheid, dat YSLP binnen de Gemeenschap een stelsel voor selectieve distributie heeft opgezet, waarvoor een ontheffing is verleend.

23.
    In de eerste plaats moet daarbij worden onderzocht, of de gemeenschapsmarkt van de betrokken producten wordt gekenmerkt door een oligopolistische structuur, die slechts weinig concurrentie binnen het communautaire distributienetwerk van die producten toelaat.

24.
    Vervolgens moet worden onderzocht, of er sprake is van een merkbaar verschil tussen de prijzen van de contractproducten binnen en buiten de Gemeenschap. Een dergelijk verschil kan de mededingingssituatie echter niet wijzigen, indien het teniet

wordt gedaan door de hoogte van de douanerechten, de vervoerkosten en andere kosten verbonden aan de uitvoer van het product naar een derde land, gevolgd door de herinvoer ervan in de Gemeenschap.

25.
    Mocht uit dit onderzoek blijken, dat de litigieuze bepalingen van de betrokken overeenkomsten tot gevolg hebben, dat de mededinging ongunstig wordt beïnvloed in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, dan moet voorts worden nagegaan of, gelet op de positie van YSLP op de gemeenschapsmarkt, de omvang van haar productie en de verkopen in de lidstaten, het verbod van rechtstreekse verkoop in en heruitvoer van de contractproducten naar de Gemeenschap een gevaar van merkbare beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten in zich bergt, dat schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt.

26.
    De intracommunautaire handel kan niet merkbaar ongunstig worden beïnvloed, indien de voor markten buiten de Gemeenschap bestemde producten slechts een zeer gering percentage van de totale markt van die producten op het grondgebied van de Gemeenschap uitmaken.

27.
    Het staat aan de nationale rechter om op basis van alle gegevens waarover hij beschikt, te beoordelen, of de betrokken overeenkomsten daadwerkelijk voldoen aan de voorwaarden om onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag te vallen.

28.
    Onder deze omstandigheden moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 85, lid 1, van het Verdrag zich ertegen verzet, dat een in een lidstaat van de Gemeenschap gevestigde leverancier een in een andere lidstaat gevestigde distributeur die hij met de distributie van zijn producten op een buiten de Gemeenschap gelegen grondgebied belast, elke verkoop verbiedt op een ander grondgebied dan het contractgebied, daaronder begrepen het grondgebied van de Gemeenschap, zowel door die producten daar rechtstreeks in de handel te brengen

als door middel van doorzending vanuit het contractgebied, indien dat verbod tot gevolg heeft dat de mededinging binnen de Gemeenschap wordt verhinderd, beperkt of vervalst, en het een ongunstige invloed op het handelsverkeer tussen de lidstaten kan hebben. Dit kan het geval zijn, wanneer de gemeenschapsmarkt van de betrokken producten wordt gekenmerkt door een oligopolistische structuur of door een merkbaar verschil tussen de prijzen van de contractproducten binnen en buiten de Gemeenschap, en wanneer het verbod, gelet op de positie van de leverancier van de betrokken producten en de omvang van de productie en de verkopen in de lidstaten, een gevaar van merkbare beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten in zich bergt, dat schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt.

De tweede vraag

29.
    Met zijn tweede vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of contractuele bepalingen die een distributeur de rechtstreekse verkoop in en de heruitvoer naar de Gemeenschap verbieden van contractproducten die hij heeft toegezegd in derde landen te zullen verkopen, aan het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag kunnen ontkomen op grond dat de in de Gemeenschap gevestigde leverancier van de contractproducten deze binnen de Gemeenschap distribueert via een stelsel van selectieve distributie, waarvoor krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag een ontheffing is verleend.

30.
    Dienaangaande moet worden gepreciseerd, dat de door de Commissie aan YSLP verleende individuele ontheffing enkel geldt voor de standaard-selectievedistributieovereenkomsten die die leverancier voor de detailverkoop van zijn producten binnen de Gemeenschap heeft opgesteld. Daar de thans in geding zijnde bepalingen betrekking hebben op de distributie van die producten buiten het grondgebied van de Gemeenschap, vallen zij niet onder de ontheffing voor het selectievedistributiestelsel binnen de Gemeenschap.

31.
    Om dezelfde redenen komen die overeenkomsten niet in aanmerking voor een ontheffing krachtens verordening (EEG) nr. 1983/83 van de Commissie van 22 juni 1983 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen alleenverkoopovereenkomsten (PB L 173, blz. 1), waarop YSLP zich beroept. Volgens artikel 1 ervan heeft deze verordening immers enkel betrekking op overeenkomsten „waarbij de ene contractpartij zich tegenover de andere verplicht bepaalde producten, op de gehele gemeenschappelijke markt of binnen een afgebakend gebied daarvan, slechts aan hem voor wederverkoop te leveren”.

32.
    Wat de vraag betreft, of de hierbedoelde contractuele bepalingen aan het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag ontsnappen omdat er binnen de Gemeenschap een door een ontheffing gedekt stelsel van selectieve distributie bestaat dat die bepalingen beogen te beschermen, volstaat het eraan te herinneren, dat de Commissie met de vaststelling van een ontheffingsbeschikking krachtens artikel 85, lid 3, een afwijking van het verbod van artikel 85, lid 1, toestaat. Derhalve moeten ontheffingsbeschikkingen restrictief worden uitgelegd, om te voorkomen dat hun werking zich uitstrekt tot overeenkomsten of situaties waarvoor zij niet zijn bedoeld (zie in die zin arrest Bayerische Motorenwerke, reeds aangehaald, punt 28).

33.
    Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat contractuele bepalingen die een distributeur de rechtstreekse verkoop in en de heruitvoer naar de Gemeenschap verbieden van contractproducten die hij heeft toegezegd in derde landen te zullen verkopen, niet aan het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag ontkomen op grond dat de in de Gemeenschap gevestigde leverancier zijn producten binnen de Gemeenschap distribueert via een stelsel van selectieve distributie waarvoor krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag een ontheffing is verleend.

Kosten

34.
    De kosten door de Franse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door de Cour d'appel de Versailles bij arrest van 8 september 1995 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1)    Artikel 85, lid 1, EG-Verdrag verzet zich ertegen, dat een in een lidstaat van de Gemeenschap gevestigde leverancier een in een andere lidstaat gevestigde distributeur die hij met de distributie van zijn producten op een buiten de Gemeenschap gelegen grondgebied belast, elke verkoop verbiedt op een ander grondgebied dan het contractgebied, daaronder begrepen het grondgebied van de Gemeenschap, zowel door die producten daar rechtstreeks in de handel te brengen als door middel van doorzending vanuit het contractgebied, indien dat verbod tot gevolg heeft dat de mededinging binnen de Gemeenschap wordt verhinderd, beperkt of vervalst, en het een ongunstige invloed op het handelsverkeer tussen de lidstaten kan hebben. Dit kan het geval zijn, wanneer de gemeenschapsmarkt van de betrokken producten wordt gekenmerkt door een oligopolistische structuur of door een merkbaar verschil tussen de prijzen van de contractproducten binnen en buiten de Gemeenschap, en wanneer het verbod, gelet op de

positie van de leverancier van de betrokken producten en de omvang van de productie en de verkopen in de lidstaten, een gevaar van merkbare beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten in zich bergt, dat schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt.

2)    Contractuele bepalingen die een distributeur de rechtstreekse verkoop in en de heruitvoer naar de Gemeenschap verbieden van contractproducten die hij heeft toegezegd in derde landen te zullen verkopen, ontkomen niet aan het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag op grond dat de in de Gemeenschap gevestigde leverancier zijn producten binnen de Gemeenschap distribueert via een stelsel van selectieve distributie waarvoor krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag een ontheffing is verleend.

Rodríguez Iglesias
Gulmann
Schintgen

Mancini

Moitinho de Almeida Kapteyn
Edward

Puissochet

Hirsch Jann
Sevón

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 28 april 1998.

De griffier

De president

R. Grass

G. C. Rodríguez Iglesias


1: Procestaal: Frans.