ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
30 april 1998 (1)
Mededinging Afzet van motorvoertuigen Geldigheid van exclusieve dealer-overeenkomst Artikel 85, leden 1 en 3, EG-Verdrag Verordening (EEG)
nr. 123/85 Verordening (EG) nr. 1475/95
In zaak C-230/96,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de
Cour d'appel de Douai (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen
Cabour SA en Nord Distribution Automobile SA
en
Arnor SOCO SARL,
in aanwezigheid van Automobiles Peugeot SA en Automobiles Citroën SA,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 85, lid 1, EG-Verdrag
en van sommige bepalingen van verordening (EEG) nr. 123/85 van de Commissie
van 12 december 1984 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het
Verdrag op groepen afzet- en klantenserviceovereenkomsten inzake
motorvoertuigen (PB 1985, L 015, blz. 16) en van verordening (EG) nr. 1475/95 van
de Commissie van 28 juni 1995 (PB L 145, blz. 25),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: H. Ragnemalm, kamerpresident, R. Schintgen (rapporteur),
G. F. Mancini, P. J. G. Kapteyn en G. Hirsch, rechters,
advocaat-generaal: G. Tesauro
griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
Arnor SOCO SARL, vertegenwoordigd door H.-P. Bednarski, advocaat
te Lille, P. Demolin en Y. Brulard, advocaten te Mons en Parijs, en
M. Troncoso Ferrer, advocaat te Brussel en te Pamplona,
Automobiles Peugeot SA en Automobiles Citroën SA, vertegenwoordigd
door X. de Roux en M.-P. Hutin, advocaten te Parijs, en J. Loesch,
advocaat te Luxemburg,
de Franse regering, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur bij
de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en
R. Loosli-Surrans, chargé de mission bij diezelfde directie, als gemachtigden,
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door
F. E. González Diaz, lid van haar juridische dienst, en G. Charrier, bij die
dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Arnor SOCO SARL, Automobiles
Peugeot SA en Automobiles Citroën SA, de Franse regering en de Commissie ter
terechtzitting van 25 september 1997,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 december
1997,
het navolgende
Arrest
- 1.
- Bij arrest van 20 juni 1996, ingekomen bij het Hof op 8 juli daaraanvolgende, heeft
de Cour d'appel de Douai krachtens artikel 177 EG-Verdrag drie prejudiciële
vragen gesteld over de uitlegging van artikel 85, lid 1, EG-Verdrag en van sommige
bepalingen van verordening (EEG) nr. 123/85 van de Commissie van 12 december
1984 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen
afzet- en klantenserviceovereenkomsten inzake motorvoertuigen (PB 1985, L 15,
blz. 16) en van verordening (EG) nr. 1475/95 van de Commissie van 28 juli 1995
(PB L 145, blz. 25).
- 2.
- Deze vragen zijn gerezen in een procedure die Cabour SA (hierna: Cabour) en
Nord Distribution Automobile SA (hierna: Nord Distribution Automobile),
ondersteund door Automobiles Peugeot SA (hierna: Peugeot) en
Automobiles Citroën SA (hierna: Citroën), hebben aangespannen tegen Arnor
SOCO SARL (hierna: Arnor) wegens oneerlijke mededinging.
Het hoofdgeding
- 3.
- Cabour en Nord Distribution Automobile zijn te Douai gevestigde exclusieve
dealers van het automerk Citroën respectievelijk Peugeot. Huns inziens heeft
Arnor, die bij het distributienet van geen enkele automobielfabrikant is
aangesloten, zich schuldig gemaakt aan oneerlijke mededinging en ongeoorloofde
en misleidende reclame door eveneens nieuwe voertuigen van genoemde merken
te verkopen. Voor het Tribunal de commerce de Douai hebben zij gevorderd,
Arnor te veroordelen tot betaling van schadevergoeding en tot staking van deze
handelingen.
- 4.
- Bij vonnis van 16 juni 1994 heeft het Tribunal de commerce de Douai de vordering
van verzoeksters in het hoofdgeding afgewezen. Naar zijn oordeel waren de
exclusieve dealerovereenkomsten met Peugeot en Citroën onverenigbaar met
verordening nr. 123/85 en konden Arnor dus niet worden tegengeworpen.
- 5.
- Cabour en Nord Distribution zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen,
stellende dat op grond van het nationale recht kon worden opgetreden tegen de
oneerlijke mededingingspraktijken van Arnor.
- 6.
- Arnor heeft daartegen ingebracht, dat de vordering wegens oneerlijke mededinging
moet worden afgewezen bij gebreke van het bewijs door de dealers, dat hun
distributienet gemeenschapsrechtelijk rechtmatig is.
- 7.
- Van mening dat de oplossing van het geschil afhing van de uitlegging van het
gemeenschapsrecht, heeft de Cour d'appel de Douai besloten de behandeling van
de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
1) Kan verordening nr. 123/85 van de Commissie van 12 december 1984
betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag aldus
worden uitgelegd, dat de in artikel 1 voorziene vrijstelling geldt voor een
alleenverkoopovereenkomst tussen een automobielfabrikant en een dealer,
wanneer in die overeenkomst:
a) de .objectief gerechtvaardigde redenen als bedoeld in artikel 5,
leden 2, punt 1, a en b, en 3, van die verordening niet nader zijn
aangegeven;
b) behoudens bewijs van objectief gerechtvaardigde redenen die bij de
sluiting van de overeenkomst niet bestonden, elke mogelijkheid voor
de dealer is uitgesloten om door anderen dan de fabrikant
aangeboden nieuwe motorvoertuigen te verkopen, ook in andere
handelsbedrijven dan waar de contractproducten worden aangeboden
(dit beding staat in verband met de uitlegging van de artikelen 3,
punt 3, en 5, lid 2, van de verordening);
c) is voorzien in een verkoopdoelstelling, inhoudende dat de dealer zich
moet inspannen om jaarlijks een aantal contractvoertuigen af te zetten
dat, voor zover partijen daarover niets overeenkomen, door de
fabrikant wordt vastgesteld aan de hand van zijn eigen prognoses en
criteria, met daarbij de bepaling, dat wanneer de verkoopdoelstelling
op 31 augustus van het lopende jaar niet voor 90 % van 7/11de is
gerealiseerd en het marktaandeel van de contractvoertuigen binnen
de toegewezen sector op 31 juli van het lopende jaar 15 % tot 45 %
lager is (naar gelang van de ligging van de sector) dan het nationale
marktaandeel voor dezelfde voertuigen, de fabrikant met
inachtneming van een opzegtermijn van 3 of 6 maanden de
toegewezen sector kan wijzigen en/of de dealer zijn
vestigingsexclusiviteit kan ontnemen dan wel de dealerovereenkomst
kan opzeggen (deze bedingen staan in verband met de uitlegging van
de artikelen 4, lid 1, punt 3, en 5, lid 2, punten 2 en 3, van de
verordening)?
2) Kan verordening nr. 1475/95 van de Commissie van 28 juni 1995, die in de
plaats is gekomen van verordening nr. 123/85, aldus worden uitgelegd, dat
de vrijstelling van artikel 1 geldt voor een exclusieve dealerovereenkomst die
de in de eerste vraag, sub 2 en 3, bedoelde clausules bevat, zulks gelet op
de bepalingen van de artikelen 3, punt 3, en 4, lid 1, punt 3, van
verordening nr. 1475/95 juncto artikel 5, lid 2, punten 2 en 3, en lid 3?
3) Wanneer de verordeningen nrs. 123/85 en 1475/95 niet aldus kunnen
worden uitgelegd, dat de daarin voorziene vrijstelling geldt voor de in de
eerste en de tweede vraag bedoelde dealerovereenkomsten, moet artikel 85,
lid 1, EEG-Verdrag dan aldus worden uitgelegd, dat een exclusief
distributienet van een automobielfabrikant, dat voor het gehele grondgebied
van een lidstaat op dergelijke dealerovereenkomsten is gebaseerd, onder het
verbod van dat artikel valt?
Het wettelijk kader
- 8.
- Bij artikel 1 van verordening nr. 123/85 en artikel 1 van verordening nr. 1475/95,
die per 1 oktober 1995 in de plaats is gekomen van verordening nr. 123/85, wordt
het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag buiten toepassing verklaard voor
overeenkomsten waarbij een leverancier een erkend wederverkoper belast met het
bevorderen van de afzet van contractproducten binnen een bepaald gebied, en zich
verbindt om binnen dat gebied alleen aan hem voertuigen en onderdelen te
leveren.
- 9.
- Volgens artikel 3, punt 3, van verordening nr. 123/85 geldt de
buitentoepassingverklaring overeenkomstig artikel 85, lid 3, van het Verdrag
eveneens, wanneer de in artikel 1 bedoelde verplichting verbonden is met die van
de dealer geen met de contractproducten concurrerende nieuwe motorvoertuigen
in de handel te brengen, noch in de handelsbedrijven waarin contractproducten
worden aangeboden, nieuwe, door anderen dan de fabrikant aangeboden
motorvoertuigen te verkopen.
- 10.
- Artikel 4, lid 1, punt 3, van dezelfde verordening bepaalt, dat de
buitentoepassingverklaring zich ook uitstrekt tot de door de dealer aangegane
verplichting zich ervoor in te spannen binnen een bepaalde termijn in het
contractgebied ten minste het aantal contractproducten af te zetten, dat, wanneer
de contractpartijen daarover niet tot overeenstemming komen, door de leverancier
aan de hand van afzetprognoses van de dealer wordt vastgesteld.
- 11.
- Artikel 5, leden 2, 3 en 4, van verordening nr. 123/85 luidt als volgt:
2. Wanneer de dealer ... verplichtingen voor de verbetering van de structuur van
afzet en klantenservice op zich heeft genomen, geldt de vrijstelling overeenkomstig
artikel 3, punten 3 en 5, voor verplichtingen om geen andere nieuwe
motorvoertuigen te verkopen dan die van het door de overeenkomst bestreken
gamma en verplichtingen om eerstbedoelde motorvoertuigen niet tot voorwerp van
een afzet- en klantenservice-overeenkomst te maken, op voorwaarde dat:
1. contractpartijen overeenkomen dat de leverancier:
a) ermee instemt dat de dealer van uit artikel 3, punten 3 en 5,
voortvloeiende verplichtingen wordt ontheven, wanneer deze aantoont
dat daarvoor objectief gerechtvaardigde redenen aanwezig zijn,
b) slechts wanneer deze aantoont dat daarvoor objectief
gerechtvaardigde redenen aanwezig zijn, zich het recht mag
voorbehouden met bepaalde andere, binnen het contractgebied
werkzame ondernemingen afzet- en klantenservice-overeenkomsten
inzake contractproducten te sluiten of het contractgebied te wijzigen;
2. de duur van de overeenkomst ten minste vier jaar bestrijkt of dat de termijn
voor regelmatige opzegging van een voor onbepaalde duur gesloten
overeenkomst voor beide contractpartijen ten minste één jaar bedraagt:
tenzij de leverancier verplicht is bij beëindiging van de overeenkomst
krachtens de wet of op grond van een bijzondere overeenkomst een
redelijke vergoeding te betalen, of
tenzij het de toetreding van de dealer tot het distributienet en de
eerste overeengekomen looptijd, dan wel de mogelijkheid tot
regelmatige opzegging betreft;
3. iedere contractpartij zich ertoe verplicht de andere partij ten minste zes
maanden vóór het verstrijken van de overeenkomst kennis te geven van zijn
voornemen een voor een bepaalde duur gesloten overeenkomst niet te
verlengen.
3. Bepaalde objectief gerechtvaardigde redenen, in de zin van dit artikel, die bij de
sluiting van de overeenkomst in bijzonderheden zijn vastgesteld, mogen door een
contractpartner slechts worden ingeroepen, wanneer zij in vergelijkbare gevallen
zonder discriminatie ten opzichte van ondernemingen van het distributienet worden
ingeroepen.
4. De in dit artikel genoemde voorwaarden voor vrijstelling laten het recht van een
contractpartij op een buitengewone opzegging van de overeenkomst onverlet.
- 12.
- De analoge artikelen van verordening nr. 1475/95 zijn anders geformuleerd dan in
verordening nr. 123/85.
- 13.
- Zo blijft volgens artikel 3, punt 3, van verordening nr. 1475/95 de vrijstelling gelden
voor de verplichting om in dezelfde verkoopruimten geen nieuwe motorvoertuigen
van andere fabrikanten te verkopen, echter met dien verstande dat thans de
verkoop van nieuwe voertuigen van een ander merk wordt toegestaan, wanneer
deze plaatsvindt in afzonderlijke, onder gescheiden bedrijfsvoering staande
verkoopruimten, waaraan een afzonderlijke rechtsvorm is gegeven, op een zodanige
wijze dat verwarring tussen merken wordt uitgesloten.
- 14.
- Artikel 4, lid 1, punt 3, van dezelfde verordening bepaalt, dat geen beletsel voor de
vrijstelling vormt de verbintenis van de dealer zich ervoor in te spannen gedurende
een bepaalde termijn in het contractgebied ten minste een bepaald aantal
contractproducten af te zetten, dat aan de hand van, met name, de eerder in dat
gebied behaalde verkoopcijfers en de prognoses inzake de afzet aldaar en in het
gehele land door de partijen in onderlinge overeenstemming of, bij gebreke van
overeenstemming over het minimum aantal contractproducten dat jaarlijks moet
worden afgezet, door een onafhankelijke derde wordt vastgesteld.
- 15.
- In artikel 5, leden 2 en 3, van verordening nr. 1475/95 is bepaald:
2. Wanneer de dealer in artikel 4, lid 1, bedoelde verplichtingen voor de
verbetering van de structuur van de afzet en van de klantenservice op zich heeft
genomen, is de vrijstelling van toepassing mits:
(...)
2. de duur van de overeenkomst ten minste vijf jaar bestrijkt of dat de termijn
voor regelmatige opzegging van een voor onbepaalde duur geslotenovereenkomst voor beide contractpartijen ten minste twee jaar bedraagt;
deze termijn wordt tot één jaar verkort:
wanneer de leverancier bij beëindiging van de overeenkomst
gehouden is een krachtens de wet of op grond van een bijzondere
overeenkomst passende vergoeding te betalen, of
indien het de toetreding van de dealer tot het distributienet en de
eerste overeengekomen looptijd, dan wel de eerste mogelijkheid tot
regelmatige opzegging betreft;
3. iedere contractpartij zich ertoe verplicht de andere partij ten minste zes
maanden vóór het verstrijken van de overeenkomst kennis te geven van
haar voornemen een voor een bepaalde duur gesloten overeenkomst niet
te verlengen.
3. De in de leden 1 en 2 genoemde voorwaarden voor vrijstelling gelden
onverminderd:
het recht van de leverancier om de overeenkomst te ontbinden met
inachtneming van een opzegtermijn van minstens één jaar in geval van
noodzaak van een reorganisatie van het volledige distributienet of van een
wezenlijk deel daarvan,
het recht van een contractpartij op een buitengewone opzegging van de
overeenkomst indien de wederpartij een van haar wezenlijke verbintenissen
niet nakomt.
Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, dienen de contractpartijen in
ieder van deze gevallen een procedure voor een snelle regeling van geschillen, zoals
een beroep op een deskundige derde of op een scheidsrechter, te aanvaarden,
onverlet het recht van partijen zich overeenkomstig het geldende nationale recht
tot de terzake bevoegde rechter te wenden.
De ontvankelijkheid
- 16.
- De Franse regering, de Commissie, alsmede Peugeot en Citroën betwijfelen, of de
vragen relevant zijn voor de oplossing van het geschil in het hoofdgeding, nu het
Hof in de arresten van 15 februari 1996, Grand garage albigeois e.a. (C-226/94,
Jurispr. blz. I-651) en Nissan France e.a. (C-309/94, Jurispr. blz. I-677) heeft
uitgemaakt, dat verordening nr. 123/85 wel betrekking heeft op de
contractsverhouding tussen de leverancier en zijn erkende dealer, maar niet beoogt
de activiteiten van derden te regelen, die buiten het circuit van de
afzetovereenkomsten op de markt kunnen opereren.
- 17.
- Dit oordeel zou ook in casu moeten gelden, aangezien het hoofdgeding geen geschil
tussen een leverancier en zijn dealer betreft, maar een door erkende dealers
ingestelde rechtsvordering tegen een buiten de officiële distributienetten staande
wederverkoper.
- 18.
- De Franse regering voegt daaraan toe, dat de tweede vraag, over de uitlegging van
verordening nr. 1475/95, in geen geval behoeft te worden beantwoord, omdat de
aan het verwijzingsarrest ten grondslag liggende feiten zich hebben voorgedaan
onder vigeur van enkel verordening nr. 123/85.
- 19.
- Ten aanzien van de uitlegging van de bepalingen van verordening nr. 123/85 heeft
de Cour d'appel de Douai overwogen, dat de vraag naar de verenigbaarheid van
de door verweerster in het hoofdgeding aangevochten contractsbepalingen met
verordening nr. 123/85 beslissend is voor de uitkomst van het geschil. De rechter
in eerste instantie heeft namelijk bij onderzoek van deze vraag de bewuste
bepalingen onverenigbaar met de verordening bevonden. Voorts kan naar zijn
oordeel de vraag, of de positie van de erkende dealers juridisch tegen niet-erkende
wederverkopers is beschermd, beslissend zijn voor de vraag, of de exclusieve
dealerovereenkomsten aan derden kunnen worden tegengeworpen. Wanneer er
geen sprake is van een dergelijke beschermde positie, zou een actie wegens
oneerlijke mededinging immers nauwelijks kunnen slagen.
- 20.
- Wat de bepalingen van verordening nr. 1475/95 betreft, heeft de Cour d'appel de
Douai uitlegging daarvan noodzakelijk geacht, omdat niet alleen vergoeding van de
onder vigeur van verordening nr. 123/85 ontstane schade wordt gevorderd, maar
ook een verbod van de handelingen van de onafhankelijke wederverkoper voor de
tijd na de inwerkingtreding van verordening nr. 1475/95.
- 21.
- Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de vragen moet voor ogen worden
gehouden, dat het volgens vaste rechtspraak uitsluitend een zaak is van de
nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid
draagt voor de te geven beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van elk geval,
te oordelen over de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van
zijn vonnis alsmede over de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt.
Een verzoek van een nationale rechter kan worden afgewezen, wanneer duidelijk
blijkt, dat de gestelde vraag over de uitlegging van het gemeenschapsrecht geen
verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding (zie
onder meer arrest van 26 oktober 1995, Furlanis, C-143/94, Jurispr. blz. I-3633,
punt 12). In het hoofdgeding is dit echter niet het geval.
- 22.
- Enerzijds immers heeft de verwijzende rechter genoegzaam uiteengezet, dat ook
al zouden de exclusieve dealerovereenkomsten voor motorvoertuigen niet aan
derden kunnen worden tegengeworpen gelet op de arresten Grand garage
albigeois e.a. en Nissan France e.a. (reeds aangehaald), het succes van een
vordering wegens oneerlijke mededinging naar nationaal recht toch kan afhangen
van de geldigheid van die overeenkomsten in het licht van verordening nr. 123/85.
- 23.
- Anderzijds is de omstandigheid, dat verweerster in het hoofdgeding eventueel kan
worden gelast de gewraakte handelingen voor de toekomst te staken, voldoende
grond voor uitlegging van de relevante bepalingen van verordening nr. 1475/95 (zie
in deze zin het arrest van 11 november 1997, Eurotunnel e.a., C-408/95, Jurispr.
blz. I-0000, punt 24).
- 24.
- Bijgevolg moeten de door de nationale rechter gestelde vragen worden beantwoord.
De eerste vraag
- 25.
- Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter kort gezegd te vernemen, of
verordening nr. 123/85 aldus moet worden uitgelegd dat de daarin voorziene
vrijstelling ook geldt voor een overeenkomst die niet de objectief gerechtvaardigde
redenen specificeert op grond waarvan de contractspartijen zich van een
concurrentieverbod kunnen bevrijden, die voorts de dealer verbiedt om ook in
verkoopruimten die zijn afgescheiden van die waarin de contractproducten worden
aangeboden nieuwe voertuigen van een ander merk te verkopen, en die ten slotte
de dealer een bepaalde, door de fabrikant vastgestelde verkoopdoelstelling oplegt,
op het niet bereiken waarvan sancties zijn gesteld, te weten wijziging van het
contractgebied, intrekking van de vestigingsexclusiviteit of opzegging van de
overeenkomst.
- 26.
- Wat het eerste onderdeel van deze vraag betreft, zij eraan herinnerd dat volgens
artikel 5, lid 2, punt 1, sub a en b, van verordening nr. 123/85 de vrijstelling voor
de verplichting om geen andere nieuwe motorvoertuigen te verkopen dan die van
het door de overeenkomst bestreken gamma, en om eerstbedoelde motorvoertuigen
niet tot voorwerp van een afzet- en klantenservice-overeenkomst te maken, afhangt
van de voorwaarde, dat partijen de mogelijkheid overeenkomen, dat zij van hun
verplichtingen over en weer zijn bevrijd bij het bewijs van objectief
gerechtvaardigde redenen.
- 27.
- Zoals de advocaat-generaal in punt 22 van zijn conclusie terecht benadrukt,
beperken deze bepalingen zich tot het stellen van de regel, dat partijen in hun
overeenkomst de mogelijkheid moeten opnemen om zich van het
concurrentieverbod te bevrijden door het bewijs van objectief gerechtvaardigde
redenen, en vereisen zij niet, dat de mogelijk in te roepen rechtvaardigingsgronden
in de overeenkomst limitatief worden opgesomd.
- 28.
- Artikel 5, lid 2, punt 1, sub a en b, van verordening nr. 123/85 moet derhalve aldus
worden uitgelegd, dat de in de verordening voorziene vrijstelling geldt voor een
beding in een exclusieve dealerovereenkomst, dat enkel bepaalt dat partijen
objectief gerechtvaardigde redenen kunnen inroepen om zich van hun wederzijdse
concurrentieverbod te bevrijden, zonder die redenen te specificeren.
- 29.
- Voor het tweede onderdeel van de eerste vraag moet eraan worden herinnerd, dat
volgens artikel 3, punt 3, van verordening nr. 123/85 de fabrikant de dealer kan
verplichten, geen met de contractproducten concurrerende nieuwe motorvoertuigen
in de handel te brengen, noch in de handelsbedrijven waarin contractproducten
worden aangeboden, nieuwe, door anderen dan de fabrikant aangeboden
motorvoertuigen te verkopen.
- 30.
- Gezien het algemene verbod van mededingingsbeperkende afspraken in artikel 85,
lid 1, van het Verdrag mogen de in een verordening inzake een groepsvrijstelling
opgenomen afwijkingen niet ruim worden uitgelegd en niet zo, dat de gevolgen van
de verordening verder gaan dan ter bescherming van de te vrijwaren belangen
nodig is (arrest van 24 oktober 1995, Bayerische Motorenwerke, C-70/93, Jurispr.
blz. I-3439, punt 28).
- 31.
- De in artikel 3, punt 3, van de verordening bedoelde afwijking kan zich derhalve
niet mede uitstrekken tot de eventueel aan de dealer opgelegde verplichting, geen
nieuwe, door anderen dan de fabrikant aangeboden voertuigen te verkopen in
andere verkoopruimten dan waarin de contractproducten worden aangeboden.
- 32.
- Dit wordt niet anders, wanneer de dealer objectief gerechtvaardigde redenen als
bedoeld in artikel 5, lid 2, kan inroepen. Zoals de advocaat-generaal in punt 25 van
zijn conclusie terecht heeft opgemerkt, betekent deze clausulering enkel, dat de
dealer in geval van zulke objectief gerechtvaardigde redenen ook in de ruimten
waar de contractproducten worden verkocht, niet-concurrerende motorvoertuigen
van een ander merk mag verkopen. Deze bepaling mag daarentegen niet aldus
worden opgevat, dat het bewijs van objectief gerechtvaardigde redenen vereist zou
zijn om in andere verkoopruimten dan die waarin de contractproducten worden
verkocht, door anderen dan de fabrikant geleverde motorvoertuigen te mogen
verkopen.
- 33.
- De artikelen 3, punt 3, en 5, lid 2, van verordening nr. 123/85 moeten derhalve
aldus worden uitgelegd, dat de in deze verordening voorziene vrijstelling niet geldt
voor een beding, dat de dealer verbiedt om behoudens objectief gerechtvaardigde
redenen ook in andere verkoopruimten dan die waarin de contractproducten
worden aangeboden, nieuwe voertuigen van een ander merk te verkopen.
- 34.
- In verband met het derde onderdeel van de eerste vraag zij eraan herinnerd, dat
artikel 4, lid 1, punt 3, van verordening nr. 123/85 de fabrikant toestaat van de
dealer te bedingen, dat deze zich ervoor inspant binnen het contractgebied een
minimumaantal contractproducten af te zetten.
- 35.
- Daaruit volgt enerzijds, dat de mogelijkheid om verkoopdoelstellingen vast te
stellen, uitdrukkelijk in verordening nr. 123/85 is voorzien, en anderzijds, dat de aan
de dealer opgelegde verplichting tot het bereiken van die doelstelling niet meer dan
een inspanningsverbintenis mag inhouden.
- 36.
- Voorts zij eraan herinnerd, dat artikel 5, lid 2, van verordening nr. 123/85 termijnen
voor de opzegging van de overeenkomst bepaalt en dat lid 4 van dat artikel
partijen de mogelijkheid tot een buitengewone opzegging van de overeenkomst
biedt.
- 37.
- Een en ander betekent, dat verordening nr. 123/85 niet verbiedt om in sancties te
voorzien, waaronder eventueel ook opzegging van de overeenkomst, voor het geval
de dealer de verkoopdoelstelling niet bereikt omdat hij in zijn
inspanningsverbintenis te kort schiet.
- 38.
- De artikelen 4, lid 1, punt 3, en 5, lid 2, punten 2 en 3, van verordening nr. 123/85
moeten derhalve aldus worden uitgelegd, dat de in de verordening voorziene
vrijstelling geldt voor een beding, dat de dealer een bepaalde verkoopdoelstelling
oplegt en sancties bevat waaronder eventueel ook opzegging van de
overeenkomst voor het geval die doelstelling niet wordt bereikt, op voorwaarde
evenwel dat de vaststelling van de verkoopdoelstelling niet meer dan een
inspanningsverbintenis inhoudt.
De tweede vraag
- 39.
- De tweede vraag van de verwijzende rechter is, kort gezegd, of de antwoorden op
het tweede en derde onderdeel van de eerste vraag eveneens gelden voor de
analoge bepalingen van verordening nr. 1475/95.
- 40.
- Wat het eerste vraagonderdeel betreft, volstaat het te verwijzen naar artikel 3,
punt 3, van verordening nr. 1475/95, waarin uitdrukkelijk is bepaald, dat de
vrijstelling geldt voor de verplichting om nieuwe motorvoertuigen van een ander
merk slechts te verkopen in afzonderlijke, onder gescheiden bedrijfsvoering staande
verkoopruimten, waaraan een afzonderlijke rechtsvorm is gegeven, op zodanige
wijze dat verwarring tussen merken wordt uitgesloten.
- 41.
- De artikelen 3, punt 3, en 5, lid 2, van verordening nr. 1475/95 moeten derhalve
aldus worden uitgelegd, dat de in deze verordening voorziene vrijstelling niet geldt
voor een beding, dat de dealer verbiedt om behoudens objectief gerechtvaardigde
redenen ook in andere verkoopruimten dan die waarin de contractproducten
worden aangeboden, nieuwe voertuigen van een ander merk te verkopen.
- 42.
- Ten aanzien van het tweede vraagonderdeel moet in de eerste plaats worden
opgemerkt, dat artikel 5, lid 3, van verordening nr. 1475/95 evenals artikel 5, lid 4,
van verordening nr. 123/85 melding maakt van het recht van een contractpartij op
een buitengewone opzegging van de overeenkomst, doch dat de nieuwe verordening
daarbij uitdrukkelijk bepaalt, dat dit recht ontstaat wanneer de wederpartij een van
haar wezenlijke verbintenissen niet nakomt.
- 43.
- Vervolgens is van belang, dat artikel 4, lid 1, punt 3, van verordening nr. 1475/95
vergeleken met dezelfde bepaling van verordening nr. 123/85 een extra voorwaardestelt. Om door deze bepaling te worden gedekt, moet de verkoopdoelstelling niet
slechts een inspanningsverbintenis inhouden, maar bovendien moet zij door partijen
in onderlinge overeenstemming of anders door een onafhankelijke derde worden
bepaald.
- 44.
- Daaruit volgt, dat de verkoopdoelstellingen in het kader van verordening
nr. 1475/95 niet eenzijdig door de fabrikant mogen worden vastgesteld.
- 45.
- De artikelen 4, lid 1, punt 3, en 5, leden 2 en 3, van verordening nr. 1475/95
moeten derhalve aldus worden uitgelegd, dat de in de verordening voorziene
vrijstelling geldt voor een beding, dat de dealer een bepaalde verkoopdoelstelling
oplegt en sancties bevat waaronder eventueel opzegging van de overeenkomst
voor het geval die doelstelling niet wordt bereikt, op voorwaarde evenwel dat de
vaststelling van de verkoopdoelstelling niet meer dan een inspanningsverbintenis
inhoudt en die doelstelling door partijen in onderlinge overeenstemming of anders
door een onafhankelijke derde wordt bepaald.
De derde vraag
- 46.
- Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of het verbod van
artikel 85, lid 1, van het Verdrag van toepassing is op een dealerovereenkomst voor
motorvoertuigen, wanneer die overeenkomst niet onder de groepsvrijstelling valt.
- 47.
- Verordening nr. 123/85 en verordening nr. 1475/95, als uitvoeringsverordeningen
van artikel 85, lid 3, van het Verdrag, bieden de ondernemingen in de
automobielsector enkel tot op zekere hoogte mogelijkheden om, ondanks het feit
dat in hun afzet- en klantenservice-overeenkomsten bepaalde types
exclusiviteitsclausules en concurrentieverboden voorkomen, voor deze bepalingen
te ontkomen aan het verbod van artikel 85, lid 1. Deze vrijstellingsverordeningen
houden voor de ondernemingen evenwel geen verplichting in om van deze
mogelijkheden gebruik te maken. Evenmin wijzigen zij de inhoud van zulk een
overeenkomst of brengen zij de nietigheid ervan teweeg wanneer niet aan alle
voorwaarden van de verordeningen is voldaan (zie arrest van 18 december 1986,
VAG France, 10/86, Jurispr. blz. 4071, punt 12).
- 48.
- Wanneer een overeenkomst niet voldoet aan alle voorwaarden die in een
vrijstellingsverordening worden gesteld, valt zij slechts onder het verbod van
artikel 85, lid 1, voor zover zij tot doel of tot gevolg heeft dat de mededinging
binnen de gemeenschappelijke markt merkbaar wordt beperkt en wanneer zij de
handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden (zie arresten van 30 juni 1966,
La Technique minière, 56/65, Jurispr. blz. 391, en 13 juli 1966, Consten en
Grundig/Commissie, 56/64 en 58/64, Jurispr. blz. 449).
- 49.
- Het is aan de verwijzende rechter om aan de hand van alle ter beschikking staande
gegevens en rekening houdend met de economische en juridische context van de
overeenkomst, te beoordelen of in de bij hem aanhangige zaak aan die
voorwaarden wordt voldaan.
- 50.
- In dit verband zij eraan herinnerd, dat een overeenkomst niet los mag worden
gezien van feitelijke of juridische omstandigheden als gevolg waarvan die
overeenkomst een belemmerende, beperkende of vervalsende invloed heeft op de
mededinging. Het feit dat meer van dergelijke overeenkomsten zijn aangegaan, kan
tezamen met andere omstandigheden de economisch-juridische samenhang
opleveren waarin de overeenkomst moet worden beoordeeld (zie arrest van
12 december 1967, Brasserie de Haecht, 23/67, Jurispr. blz. 511).
- 51.
- Voor het geval de verwijzende rechter de nietigheid van een of meer contractuele
bepalingen zou vaststellen, moet er nog op worden gewezen, dat volgens de
rechtspraak van het Hof (zie arrest VAG France, reeds aangehaald, punt 14) de
gevolgen van de nietigheid van rechtswege van met artikel 85, lid 1, onverenigbare
contractuele bepalingen voor alle andere onderdelen van de overeenkomst of voor
andere eruit voortvloeiende verplichtingen niet van het gemeenschapsrecht
afhangen. De nationale rechter dient dus naar nationaal recht te beoordelen, wat
de draagwijdte en de gevolgen voor het geheel van de contractuele betrekkingen
zijn, indien sommige bepalingen van de overeenkomst op grond van artikel 85, lid
2, nietig zouden zijn.
- 52.
- Op de derde vraag moet derhalve worden geantwoord, dat het verbod van
artikel 85, lid 1, van het Verdrag van toepassing is op de bedingen van een
dealerovereenkomst voor motorvoertuigen die niet onder de groepsvrijstelling
vallen, wanneer, gelet op de economisch-juridische samenhang, die bedingen ertoe
strekken of tot gevolg hebben dat de mededinging op de gemeenschappelijke markt
merkbaar wordt beperkt, en wanneer zij de handel tussen lidstaten ongunstig
kunnen beïnvloeden.
Kosten
- 53.
- De kosten door de Franse regering en de Commissie wegens indiening van hun
opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking
komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een
aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie
over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
uitspraak doende op de door Cour d'appel de Douai bij arrest van 20 juni 1996
gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) Artikel 5, lid 2, punt 1, sub a en b, van verordening (EEG) nr. 123/85 van
de Commissie van 12 december 1984 betreffende de toepassing van
artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen afzet- en
klantenserviceovereenkomsten inzake motorvoertuigen, moet aldus worden
uitgelegd, dat de in de verordening voorziene vrijstelling geldt voor een
beding in een exclusieve dealerovereenkomst, dat enkel bepaalt dat partijen
objectief gerechtvaardigde redenen kunnen inroepen om zich van hun
wederzijdse concurrentieverbod te bevrijden, zonder die redenen te
specificeren.
De artikelen 3, punt 3, en 5, lid 2, van verordening nr. 123/85 moeten aldus
worden uitgelegd, dat de in deze verordening voorziene vrijstelling niet geldt
voor een beding, dat de dealer verbiedt om behoudens objectief
gerechtvaardigde redenen ook in andere verkoopruimten dan die waarin
de contractproducten worden aangeboden, nieuwe voertuigen van een ander
merk te verkopen.
De artikelen 4, lid 1, punt 3, en 5, lid 2, punten 2 en 3, van verordening
nr. 123/85 moeten aldus worden uitgelegd, dat de in de verordening
voorziene vrijstelling geldt voor een beding, dat de dealer een bepaalde
verkoopdoelstelling oplegt en sancties bevat waaronder eventueel ook
opzegging van de overeenkomst voor het geval die doelstelling niet wordt
bereikt, op voorwaarde evenwel dat de vaststelling van de
verkoopdoelstelling niet meer dan een inspanningsverbintenis inhoudt.
2) De artikelen 3, punt 3, en 5, lid 2, van verordening nr. 1475/95 van de
Commissie van 28 juli 1995 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3,
van het Verdrag op groepen afzet- en klantenserviceovereenkomsten inzake
motorvoertuigen moeten aldus worden uitgelegd, dat de in deze verordening
voorziene vrijstelling niet geldt voor een beding, dat de dealer verbiedt om
behoudens objectief gerechtvaardigde redenen ook in andere
verkoopruimten dan die waarin de contractproducten worden aangeboden,
nieuwe voertuigen van een ander merk te verkopen.
De artikelen 4, lid 1, punt 3, en 5, leden 2 en 3, van verordening nr. 1475/95
moeten aldus worden uitgelegd, dat de in de verordening voorziene
vrijstelling geldt voor een beding, dat de dealer een bepaalde
verkoopdoelstelling oplegt en sancties bevat waaronder eventueel
opzegging van de overeenkomst voor het geval die doelstelling niet wordt
bereikt, op voorwaarde evenwel dat de vaststelling van de
verkoopdoelstelling niet meer dan een inspanningsverbintenis inhoudt en
die doelstelling door partijen in onderlinge overeenstemming of anders door
een onafhankelijke derde wordt bepaald.
3) Het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag is van toepassing op
bedingen van een dealerovereenkomst voor motorvoertuigen die niet onder
de groepsvrijstelling vallen, wanneer, gelet op de economisch-juridische
samenhang, die bedingen ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de
mededinging op de gemeenschappelijke markt merkbaar wordt beperkt, en
wanneer zij de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden.
RagnemalmSchintgen
Mancini
Kapteyn Hirsch
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 30 april 1998.
De griffier
De president van de Zesde kamer
R. Grass
H. Ragnemalm