Language of document : ECLI:EU:C:2015:750

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

12 november 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Intellectuele eigendom – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Uitsluitend reproductierecht – Beperkingen en restricties – Artikel 5, lid 2, onder a) en b) – Beperking voor reprografie – Beperking voor privékopieën – Vereiste dat de beperkingen coherent worden toegepast – Begrip ‚billijke compensatie’ – Inning van een heffing op multifunctionele printers, bij wijze van billijke compensatie – Evenredige vergoeding – Forfaitaire vergoeding – Zowel forfaitaire als evenredige vergoeding – Berekeningswijze – Begunstigden van de billijke compensatie – Auteurs en uitgevers – Bladmuziek”

In zaak C‑572/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de cour d’appel de Bruxelles (hof van beroep te Brussel) (België) bij beslissing van 23 oktober 2013, ingekomen bij het Hof op 8 november 2013, in de procedure

Hewlett-Packard Belgium bvba

tegen

Reprobel cvba,

in tegenwoordigheid van:

Epson Europe bv,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, J. Malenovský (rapporteur), M. Safjan, A. Prechal en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: V. Tourrès, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 januari 2015,

gelet op de opmerkingen van:

–        Hewlett-Packard Belgium bvba, vertegenwoordigd door T. van Innis, advocaat,

–        Reprobel cvba, vertegenwoordigd door A. Berenboom, J.‑F. Puyraimond, P. Callens, D. De Marez en T. Baumé, advocaten,

–        Epson Europe bv, vertegenwoordigd door B. Van Asbroeck, E. Cottenie en J. Debussche, advocaten,

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door J.‑C. Halleux en T. Materne als gemachtigden, bijgestaan door F. de Visscher, advocaat,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

–        Ierland, vertegenwoordigd door E. Creedon, E. McPhillips en A. Joyce als gemachtigden, bijgestaan door J. Bridgman, BL,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en T. Rendas als gemachtigden,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Leppo als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Hottiaux en J. Samnadda als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 juni 2015,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Hewlett-Packard Belgium bvba (hierna: „Hewlett-Packard”) en Reprobel cvba (hierna: „Reprobel”), betreffende de bedragen die Reprobel van Hewlett-Packard vordert als billijke compensatie voor de beperkingen van het reproductierecht.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 31, 32, 35 en 37 van richtlijn 2001/29 luiden:

„(31)  Er moet een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen worden gewaarborgd tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal. De in de lidstaten geldende beperkingen en restricties op de rechten moeten opnieuw worden bezien in het licht van de nieuwe elektronische omgeving. De huidige verschillen in beperkingen en restricties op bepaalde aan toestemming onderworpen handelingen hebben directe negatieve gevolgen voor de werking van de interne markt op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten. Deze verschillen zullen ten gevolge van de verdere ontwikkeling van grensoverschrijdende exploitatie van werken en grensoverschrijdende activiteiten wellicht nog belangrijker worden. Met het oog op de goede werking van de interne markt moet meer eenheid in de omschrijving van dergelijke beperkingen en restricties worden gebracht. De mate waarin dergelijke beperkingen en restricties worden geharmoniseerd, moet worden bepaald aan de hand van de gevolgen ervan voor de goede werking van de interne markt.

(32)      Deze richtlijn bevat een uitputtende opsomming van de beperkingen en restricties op het reproductierecht en het recht van mededeling aan het publiek. Sommige beperkingen en restricties zijn enkel van toepassing op het reproductierecht, wanneer dit passend is. Bij het opstellen van deze lijst is zowel rekening gehouden met de verschillende rechtstradities in de lidstaten als met het vereiste van een goed functionerende interne markt. De lidstaten passen deze beperkingen en restricties op coherente wijze toe. Dit zal worden beoordeeld bij het onderzoek van de uitvoeringswetgeving in de toekomst.

[...]

(35)      Rechthebbenden dienen, in bepaalde uitzonderlijke gevallen, een billijke compensatie te ontvangen om hen naar behoren te compenseren voor het gebruik van hun beschermde werken of ander beschermd materiaal. Bij de bepaling van de vorm, de modaliteiten en het mogelijke niveau van die billijke compensatie moet rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van elk geval. Bij de beoordeling van deze omstandigheden zou een zinvol criterium worden gevormd door het mogelijke nadeel voor de rechthebbenden als resultaat van de betreffende handeling. In gevallen waarin de rechthebbenden reeds betaling in een andere vorm hebben ontvangen, bijvoorbeeld als onderdeel van een licentierecht, is eventueel geen specifieke of afzonderlijke betaling nodig. Bij de bepaling van het niveau van de billijke compensatie dient ten volle rekening te worden gehouden met de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de in deze richtlijn bedoelde technische voorzieningen. In bepaalde situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn, is het mogelijk dat geen betalingsverplichting ontstaat.

[...]

(37)      Nationale regelingen inzake reprografie, voor zover die bestaan, belemmeren de werking van de interne markt niet in noemenswaardige mate. Het moet de lidstaten worden toegestaan in een beperking of restrictie voor reprografie te voorzien.”

4        Artikel 2 van richtlijn 2001/29 bepaalt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)      auteurs, met betrekking tot hun werken,

b)      uitvoerend kunstenaars, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen,

c)      producenten van fonogrammen, met betrekking tot hun fonogrammen,

d)      producenten van de eerste vastleggingen van films, met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun films, en

e)      omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

5        Artikel 5, lid 2, van richtlijn 2001/29 luidt als volgt:

„De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op het in artikel 2 bedoelde reproductierecht stellen ten aanzien van:

a)      de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, met uitzondering van bladmuziek, op voorwaarde dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen;

b)      de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 6 bedoelde technische voorzieningen op het betrokken werk of het betrokken materiaal;

[...]”

6        Artikel 5, lid 5, van deze richtlijn bepaalt:

„De in de leden 1, 2, 3 en 4 bedoelde beperkingen en restricties mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.”

 Belgisch recht

7        Artikel 1, § 1, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (Belgisch Staatsblad van 27 juli 1994, blz. 19297), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: „WAR”), bepaalt:

„Alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft het recht om het op welke wijze of in welke vorm ook, direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk te reproduceren of te laten reproduceren.

[...]”

8        Artikel 22, § 1, WAR luidt:

„Wanneer het werk op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt, kan de auteur zich niet verzetten tegen:

[...]

4°      de gedeeltelijke of integrale reproductie van artikelen of van werken van beeldende kunst, of van korte fragmenten uit werken die op een grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd, wanneer die reproductie uitsluitend bestemd is voor privégebruik en geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk;

4° bis de gedeeltelijke of integrale reproductie van artikelen of van werken van beeldende kunst, of van korte fragmenten uit werken die op een grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd, wanneer die reproductie wordt verricht ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, zulks verantwoord is door de nagestreefde niet-winstgevende doelstelling en geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk;

[...]

5°      de reproductie van geluidswerken en audiovisuele werken [...] die in familiekring geschiedt en alleen daarvoor bestemd is”.

9        De artikelen 59 tot en met 61 WAR luiden als volgt:

„Artikel 59

De auteurs en de uitgevers van werken die op een grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd, hebben recht op een vergoeding voor de reproductie van die werken, ook wanneer die reproductie plaatsvindt onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 22, § 1, 4° en 4° bis [...].

De vergoeding wordt betaald door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van de apparaten waarmee de beschermde werken gereproduceerd kunnen worden, op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht.

Artikel 60

Bovendien moeten de natuurlijke personen of de rechtspersonen die kopieën van werken vervaardigen, een vergoeding betalen die evenredig is aan het aantal vervaardigde kopieën of, desgevallend, met décharge van eerstgenoemden, door hen die onder bezwarende titel of gratis een reproductieapparaat ter beschikking stellen van anderen.

Artikel 61

De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van de in de artikelen 59 en 60 bedoelde vergoedingen. De vergoeding bedoeld in artikel 60 kan worden aangepast naargelang van de betrokken sectoren.

Hij bepaalt de nadere regels voor de inning en verdeling van en de controle op die vergoedingen, alsmede het tijdstip waarop ze verschuldigd zijn.

Onverminderd het bepaalde in internationale overeenkomsten worden de in de artikelen 59 en 60 bedoelde vergoedingen in gelijke delen toegewezen aan de auteurs en de uitgevers.

Overeenkomstig de voorwaarden en de nadere regels die Hij stelt, belast Hij een vennootschap die representatief is voor alle vennootschappen voor het beheer van de rechten met de inning en de verdeling van de vergoeding.”

10      De bedragen van de forfaitaire vergoeding en de evenredige vergoeding, bedoeld in de artikelen 59 en 60 WAR, zijn vastgelegd in de artikelen 2, 4, 8 en 9 van het koninklijk besluit van 30 oktober 1997 betreffende de vergoeding verschuldigd aan auteurs en uitgevers voor het kopiëren voor privégebruik of didactisch gebruik van werken die op grafische of op soortgelijke wijze zijn vastgelegd (hierna: „koninklijk besluit”). Die artikelen bepalen:

„Artikel 2

§ 1. Het bedrag van de forfaitaire vergoeding toepasselijk op kopieerapparaten wordt als volgt vastgesteld:

1°      [5,01] EUR voor ieder kopieerapparaat waarmee minder dan 6 kopieën per minuut worden gemaakt;

2°      [18,39] EUR voor ieder kopieerapparaat waarmee tussen 6 en 9 kopieën per minuut worden gemaakt;

3°      [60,19] EUR voor ieder kopieerapparaat waarmee tussen 10 en 19 kopieën per minuut worden gemaakt;

4°      [195,60] EUR voor ieder kopieerapparaat waarmee tussen 20 en 39 kopieën per minuut worden gemaakt;

5°      [324,33] EUR voor ieder kopieerapparaat waarmee tussen 40 en 59 kopieën per minuut worden gemaakt;

6°      [810,33] EUR voor ieder kopieerapparaat waarmee tussen 60 en 89 kopieën per minuut worden gemaakt;

7°      [1838,98] EUR voor ieder kopieerapparaat waarmee meer dan 89 kopieën per minuut worden gemaakt.

Voor de vaststelling van de forfaitaire vergoeding, ook betreffende apparaten voor het maken van kleurenkopieën, wordt de zwart-witsnelheid in aanmerking genomen.

§ 2. Het bedrag van de forfaitaire vergoeding toepasselijk op duplicatoren en office offsetmachines wordt als volgt vastgesteld:

1°      [324,33] EUR voor iedere duplicator;

2°      [810,33] EUR voor iedere office offsetmachine.

[...]

Artikel 4

Voor apparaten met verscheidene functies welke overeenstemmen met die van de apparaten bedoeld in de artikelen 2 en 3, is de forfaitaire vergoeding gelijk aan het hoogste bedrag van die vastgesteld in de artikelen 2 en 3, welke op het apparaat met verscheidene functies van toepassing zijn.

[...]

Artikel 8

Indien de vergoedingsplichtige niet meewerkt op de wijze omschreven in de artikelen 10 tot 12, wordt het bedrag van de evenredige vergoeding als volgt vastgesteld:

1°      [0,0334] EUR per kopie van een beschermd werk;

2°      [0,0251] EUR per kopie van een beschermd werk gemaakt aan de hand van een apparaat dat door een onderwijsinstelling of door een instelling voor openbare uitlening wordt gebruikt.

Voor kleurenkopieën van beschermde werken in kleur moeten de in het eerste lid bedoelde bedragen worden verdubbeld.

Artikel 9

Op voorwaarde dat de vergoedingsplichtige heeft meegewerkt aan de inning van de evenredige vergoeding door de beheersvennootschap, wordt het bedrag ervan als volgt vastgesteld:

1°      [0,0201] EUR per kopie van een beschermd werk;

2°      [0,0151] EUR per kopie van een beschermd werk gemaakt aan de hand van een apparaat gebruikt door een onderwijsinstelling of door een instelling voor openbare uitlening.

Voor kleurenkopieën van beschermde werken in kleur moeten de in het eerste lid bedoelde bedragen worden verdubbeld.”

11      De in de artikelen 8 en 9 van het koninklijk besluit bedoelde medewerking wordt in de artikelen 10 tot en met 12 van dat besluit nader omschreven. Artikel 10 luidt:

„De vergoedingsplichtige heeft meegewerkt aan de inning van de evenredige vergoeding indien hij:

1°      overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3 zijn aangifte betreffende de beschouwde periode aan de beheersvennootschap heeft bezorgd;

2°      op het tijdstip van de indiening van de verklaring bij wijze van voorschot aan de beheersvennootschap de evenredige vergoeding heeft gestort die overeenstemt met het aantal aangegeven kopieën van beschermde werken, zulks vermenigvuldigd met het op grond van artikel 9 toepasselijke tarief en;

3°      a)      hetzij voor het verstrijken van een termijn van 200 werkdagen te rekenen van de ontvangst van de aangifte door de beheersvennootschap, in overleg met die vennootschap het aantal kopieën van beschermde werken heeft geraamd dat gedurende de beschouwde periode is gemaakt;

      b)      hetzij met het oog op de uitwerking van het advies bedoeld in artikel 14 de nodige gegevens heeft verstrekt, indien de beheersvennootschap overeenkomstig dit artikel om advies heeft verzocht.”

12      Artikel 26 van het koninklijk besluit bepaalt:

„§ 1. Ten laatste op het einde van het tweede jaar na de inwerkingtreding van dit besluit en daarna om de vijf jaar moet de beheersvennootschap door een onafhankelijke instelling een studie betreffende het kopiëren voor privégebruik of didactisch gebruik van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken in België laten verrichten.

§ 2. Door middel van deze studie moet inzonderheid het volgende worden vastgesteld:

1°      het aantal gebruikte apparaten en de verdeling ervan per activiteitensector;

2°      het aantal gemaakte kopieën aan de hand van voornoemde apparaten en de verdeling ervan per activiteitensector;

3°      het aantal kopieën van beschermde werken vastgelegd op een grafische of op een soortgelijke drager [dat] aan de hand van voornoemde apparaten wordt gemaakt en de verdeling ervan per activiteitensector;

4°      de verdeling van het aantal kopieën van beschermde werken op grond van de verschillende categorieën van beschermde werken vastgelegd op een grafische of op een soortgelijke drager;

5°      de geldmiddelen die de vergoedingsplichtigen besteden aan de reproductie voor privégebruik of didactisch gebruik van werken vastgelegd op een grafische of op een soortgelijke drager, alsmede de geldmiddelen die zij besteden aan de vergoeding voor reprografie.

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13      Hewlett-Packard importeert in België reprografische apparaten voor professioneel en thuisgebruik en met name „multifunctionele” apparaten die hoofdzakelijk bedoeld zijn voor het printen van documenten, waarbij de printsnelheid varieert naargelang de printkwaliteit.

14      Reprobel is de beheersvennootschap die belast is met de inning en de verdeling van de vergoedingen die de billijke compensatie vormen in het kader van de beperking voor reprografie.

15      Bij fax van 16 augustus 2004 heeft Reprobel Hewlett-Packard laten weten dat deze laatste in beginsel een vergoeding van 49,20 EUR verschuldigd was voor elke „multifunctionele” printer die zij verkocht.

16      Aangezien Reprobel en Hewlett-Packard noch op de vergaderingen die zij hadden georganiseerd, noch in het kader van de tussen hen gevoerde briefwisseling overeenstemming konden bereiken over het tarief dat op deze „multifunctionele” printers van toepassing was, heeft Hewlett-Packard Reprobel bij exploot van 8 maart 2010 gedagvaard voor het tribunal de première instance de Bruxelles (rechtbank van eerste aanleg te Brussel). Zij verzocht deze rechtbank, primair, te verklaren dat zij geen vergoeding verschuldigd was voor de printers die zij te koop had aangeboden en, subsidiair, te verklaren dat de door haar betaalde vergoedingen de billijke compensatie vormden die verschuldigd was krachtens de Belgische regelgeving, uitgelegd in het licht van richtlijn 2001/29. Voorts verzocht zij deze rechterlijke instantie Reprobel ertoe te veroordelen om, op straffe van een dwangsom van 10 miljoen EUR, binnen het jaar een studie als bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit te verrichten die onder meer betrekking had op het aantal in het geding zijnde printers en het daadwerkelijke gebruik ervan als apparaat waarmee beschermde werken worden gekopieerd, en die tot doel had dit gebruik te vergelijken met het daadwerkelijke gebruik van ieder ander apparaat voor de reproductie van beschermde werken.

17      Op 11 maart 2010 heeft Reprobel Hewlett-Packard voor diezelfde rechtbank gedagvaard. Zij verzocht deze rechtbank Hewlett-Packard te veroordelen tot betaling van één euro aan haar bij wijze van voorschot op de vergoedingen die Hewlett-Packard volgens haar krachtens het koninklijk besluit verschuldigd was.

18      Het tribunal de première instance de Bruxelles heeft deze twee zaken gevoegd.

19      Bij vonnis van 16 november 2012 heeft het tribunal de première instance de Bruxelles geoordeeld dat de artikelen 59, eerste alinea, en 61, derde alinea, WAR onverenigbaar waren met het Unierecht.

20      Hewlett-Packard en Reprobel hebben bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.

21      De cour d’appel de Bruxelles heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moet de in artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 bedoelde term ‚billijke compensatie’ anders worden uitgelegd naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door een willekeurige gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk? Zo ja, op welke criteria moet dit verschil in uitlegging dan worden gebaseerd?

2)      Moeten artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de billijke compensatie die aan de rechthebbenden toekomt, kunnen vaststellen in de vorm van:

a)      een forfaitaire vergoeding die door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee de beschermde werken kunnen worden gereproduceerd, wordt betaald op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en waarvan het bedrag wordt berekend op basis van enkel de snelheid waarmee het kopieerapparaat een bepaald aantal kopieën per minuut kan maken en voor het overige geen verband houdt met de mogelijke schade voor de rechthebbenden, en

b)      een evenredige vergoeding, die uitsluitend wordt berekend door het aantal vervaardigde kopieën te vermenigvuldigen met een bepaalde eenheidsprijs – welke verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet aan de inning van deze vergoeding heeft meegewerkt – en die verschuldigd is door de natuurlijke of rechtspersonen die kopieën van werken vervaardigen of desgevallend, met décharge van eerstgenoemden, door hen die onder bezwarende titel of gratis een reproductieapparaat ter beschikking stellen van anderen?

Voor het geval deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke relevante en coherente criteria dienen de lidstaten dan te hanteren opdat de compensatie overeenkomstig het Unierecht billijk kan worden geacht en er een rechtvaardig evenwicht tussen de betrokken personen tot stand wordt gebracht?

3)      Moeten artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de helft van de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, mogen toekennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, terwijl er voor de uitgevers geen verplichting bestaat om de auteurs, zelfs maar indirect, aanspraak te laten maken op een deel van de compensatie die hun is ontzegd?

4)      Moeten artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd dat de lidstaten een ongedifferentieerd systeem mogen opzetten voor de inning van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie in de vorm van een forfait en een bedrag per gemaakte kopie, dat impliciet maar zeker ten dele betrekking heeft op kopieën van bladmuziek en inbreukmakende reproducties?”

22      Bij tussenarrest van 7 februari 2014 heeft de cour d’appel de Bruxelles Epson Europe bv toegestaan om in het hoofdgeding te interveniëren.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Ontvankelijkheid

23      Reprobel en de Belgische regering betogen dat de vragen over de uitlegging van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 niet-ontvankelijk zijn omdat de gevraagde uitlegging geen verband houdt met het voorwerp van het hoofdgeding.

24      Volgens vaste rechtspraak van het Hof staat het, in het kader van de samenwerking tussen het Hof en de rechterlijke instanties van de lidstaten waarin artikel 267 VWEU voorziet, bij uitsluiting aan de aangezochte nationale rechter, die de verantwoordelijkheid voor de te wijzen rechterlijke beslissing draagt, om – rekening houdend met de bijzonderheden van elk geval – te beoordelen of een prejudiciële beslissing noodzakelijk is om een vonnis te kunnen wijzen en of de aan het Hof gestelde vragen relevant zijn. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof dus in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 21).

25      Aangezien de vragen betreffende het Unierecht vermoed worden relevant te zijn, kan het Hof een verzoek van een nationale rechter slechts afwijzen wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest Blanco Pérez en Chao Gómez, C‑570/07 en C‑571/07, EU:C:2010:300, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Dit is in casu echter niet het geval. De gevraagde uitlegging heeft immers betrekking op het Unierecht en voorts is de in het hoofdgeding aan de orde zijnde billijke compensatie met name van toepassing op natuurlijke personen die voor privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk reproducties maken, zodat niet duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, noch dat zij van hypothetische aard is.

27      Derhalve zijn de prejudiciële vragen ontvankelijk.

 Eerste vraag

28      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus moeten worden uitgelegd dat, wat de daarin bedoelde term „billijke compensatie” betreft, een onderscheid moet worden gemaakt naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door een willekeurige gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk.

29      Volgens artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 kunnen de lidstaten beperkingen of restricties op het reproductierecht stellen ten aanzien van de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, behalve wat bladmuziek betreft en op voorwaarde dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen (hierna: „beperking voor reprografie”).

30      Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 preciseert niet voor welke gebruikers de daarin opgenomen beperking voor reprografie geldt, noch of zij uitsluitend geldt voor reproducties met een welbepaald oogmerk, en evenmin of zij enkel in privécontexten of ook in andere contexten geldt. Bijgevolg moet deze beperking worden geacht van toepassing te zijn op alle categorieën van gebruikers, met inbegrip van natuurlijke personen, en ongeacht het oogmerk van de reproducties, zodat zij dus ook geldt voor reproducties die voor privégebruik worden gemaakt zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk.

31      Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 bepaalt dat de lidstaten beperkingen of restricties kunnen stellen ten aanzien van reproducties die een natuurlijke persoon, op welke drager dan ook, voor privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk heeft gemaakt, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen (hierna: „beperking voor privékopieën”).

32      Aangezien die bepaling uitdrukkelijk vermeldt dat zij reproducties „op welke drager dan ook” betreft, moet zij aldus worden opgevat dat zij ook ziet op reproducties op papier of op soortgelijke dragers. Deze bepaling preciseert bovendien niet welke reproductietechniek daarbij moet worden gebruikt, zodat reproducties die gemaakt zijn met behulp van een fotografische techniek of volgens een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, eveneens dienen te worden geacht binnen de werkingssfeer van deze bepaling te vallen.

33      Hieruit volgt dat de werkingssfeer van de bepaling betreffende de beperking voor reprografie gedeeltelijk overlapt met die van de bepaling betreffende de beperking voor privékopieën.

34      Meer concreet kunnen reproducties die natuurlijke personen voor hun privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk hebben gemaakt zowel onder de beperking voor reprografie als onder de beperking voor privékopieën vallen, terwijl reproducties die zijn gemaakt door gebruikers die geen natuurlijke personen zijn en reproducties die door natuurlijke personen zijn gemaakt voor andere dan privédoeleinden of met een commercieel oogmerk, uitsluitend onder de beperking voor reprografie vallen.

35      Wat de „billijke compensatie” betreft, moet er om te beginnen op worden gewezen dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat dit begrip in de zin van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 een autonoom Unierechtelijk begrip is dat uniform moet worden uitgelegd in alle lidstaten die een beperking voor privékopieën hebben ingevoerd (arrest Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 37).

36      Het Hof heeft ook geoordeeld dat de billijke compensatie steeds moet worden berekend aan de hand van het criterium van de schade die aan de auteurs van beschermde werken is berokkend. Uit de overwegingen 35 en 38 van richtlijn 2001/29 blijkt immers dat de conceptie en het niveau van de billijke compensatie verband houden met de schade die voor de auteur resulteert uit het feit dat zijn beschermd werk zonder zijn toestemming is gereproduceerd. Vanuit die invalshoek bezien, moet de billijke compensatie worden beschouwd als de vergoeding van de door deze auteur geleden schade (zie in die zin arrest Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punten 40 en 42).

37      Het is juist dat de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest Padawan (C‑467/08, EU:C:2010:620) specifiek artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 betrof. In dat arrest heeft het Hof het begrip „billijke compensatie” echter met name uitgelegd op basis van argumenten ontleend aan overweging 35 van deze richtlijn die gelden voor alle in artikel 5 van deze richtlijn bedoelde beperkingen die een billijke compensatie vergen. De in dat arrest ontwikkelde rechtspraak, zoals die in punt 36 van het onderhavige arrest is weergegeven, moet dus worden geacht mutatis mutandis ook relevant te zijn voor de uitlegging van artikel 5, lid 2, onder a), van deze richtlijn (zie in die zin arrest VG Wort e.a., C‑457/11–C‑460/11, EU:C:2013:426, punten 73 en 77).

38      Deze conclusie vindt steun in het argument dat de lidstaten de beperkingen die hen binden coherent moeten toepassen, zoals volgt uit de laatste zin van overweging 32 van richtlijn 2001/29.

39      Coherentie bij de toepassing van deze beperkingen, die elkaar gedeeltelijk overlappen, zou immers niet kunnen worden verzekerd indien de lidstaten vrij waren om te bepalen hoe de billijke compensatie voor in dezelfde omstandigheden gemaakte reproducties moet worden vastgesteld, naargelang van de enkele omstandigheid dat zij ervoor gekozen hebben uitsluitend in de ene of de andere van die beperkingen te voorzien, dan wel in beide beperkingen, tegelijk of achtereenvolgens.

40      Op grond van die elementen dient te worden onderzocht of bij de toepassing van de beperking voor reprografie een verschil moet worden gemaakt, wat de billijke compensatie betreft, tussen reproducties die door natuurlijke personen voor privégebruik zijn gemaakt zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, en reproducties die door andere personen en/of met een ander oogmerk zijn gemaakt.

41      Gelet op de in punt 36 hierboven in herinnering geroepen rechtspraak, is voor de vaststelling van de billijke compensatie de situatie waarin reproducties in het kader van de beperking voor reprografie door een natuurlijke persoon voor privégebruik worden gemaakt zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, niet vergelijkbaar met de situatie waarin reproducties weliswaar eveneens in het kader van deze beperking voor reprografie worden gemaakt, maar door een gebruiker die geen natuurlijke persoon is dan wel door een natuurlijke persoon voor een ander gebruik dan privégebruik of met een oogmerk dat direct of indirect commercieel is. De door de rechthebbenden in de eerste situatie geleden schade verschilt normaal gezien immers van de door de rechthebbenden in de tweede situatie geleden schade.

42      Bijgevolg moet in het kader van de beperking voor reprografie een onderscheid worden gemaakt, wat de billijke compensatie betreft, tussen enerzijds de situatie waarin natuurlijke personen voor hun privégebruik reproducties maken zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, en anderzijds de situatie waarin natuurlijke personen reproducties maken voor een ander gebruik dan privégebruik, of met een oogmerk dat direct of indirect commercieel is, of waarin de reproducties worden gemaakt door andere categorieën van gebruikers.

43      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus moeten worden uitgelegd dat met betrekking tot de daarin vermelde term „billijke compensatie” een onderscheid dient te worden gemaakt naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door een willekeurige gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk.

 Derde vraag

44      Met zijn derde vraag, die in de tweede plaats moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de lidstaten toestaat een gedeelte van de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, toe te kennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, terwijl deze uitgevers niet verplicht zijn om de auteurs, zelfs maar indirect, aanspraak te laten maken op het gedeelte van de compensatie dat hun is ontzegd.

45      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat uit de formulering van deze prejudiciële vraag blijkt dat de verwijzende rechter verwijst naar het geval waarin de aan de uitgevers betaalde compensatie leidt tot een overeenkomstige vermindering van de compensatie die normaliter aan de houders van het reproductierecht moet toekomen op grond van richtlijn 2001/29.

46      Volgens artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 mogen de lidstaten slechts voorzien in de beperkingen die in die bepalingen zijn vastgesteld, indien zij ervoor zorgen dat de houders van het reproductierecht een billijke compensatie krijgen.

47      De uitgevers staan echter niet in de lijst van houders van het reproductierecht die is opgenomen in artikel 2 van richtlijn 2001/29.

48      Aangezien de billijke compensatie, die in het kader van de beperking voor reprografie en de beperking voor privékopieën verschuldigd is, er – zoals uit punt 36 van het onderhavige arrest volgt – toe strekt de schade te herstellen die de rechthebbenden hebben geleden doordat hun werken zonder hun toestemming zijn gereproduceerd, en aangezien de uitgevers geen houders van het uitsluitende reproductierecht zijn in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29, lijden deze uitgevers geen schade in de zin van deze twee beperkingen. Zij kunnen op grond van deze beperkingen dus geen compensatie ontvangen wanneer een dergelijk voordeel tot gevolg heeft dat de houders van het reproductierecht de billijke compensatie waarop zij krachtens diezelfde beperkingen recht hebben, geheel of gedeeltelijk wordt ontzegd.

49      Uit een en ander volgt dat op de derde vraag moet worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de lidstaat toestaat om een gedeelte van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie toe te kennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, terwijl deze uitgevers niet verplicht zijn om de auteurs, zelfs maar indirect, aanspraak te laten maken op het gedeelte van de compensatie dat hun is ontzegd.

 Vierde vraag

50      Met zijn vierde vraag, die in de derde plaats moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een ongedifferentieerd systeem ter inning van de billijke compensatie wordt ingevoerd dat ook reproducties van bladmuziek betreft en inbreukmakende reproducties die zijn gemaakt uit een ongeoorloofde bron.

51      Wat allereerst bladmuziek betreft, vloeit uit de tekst van artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 uitdrukkelijk voort dat deze uitgesloten is van de werkingssfeer van de beperking voor reprografie. Zij kan dus niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de billijke compensatie in het kader van deze beperking, ook niet wanneer de bladmuziek door een natuurlijke persoon voor privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk wordt gereproduceerd.

52      Gelet op de vaststelling in punt 33 hierboven geldt diezelfde conclusie in beginsel ook voor de beperking voor privékopieën. Ieder ander oordeel zou kunnen leiden tot incoherenties bij de gelijktijdige of parallelle toepassing van de beperking voor privékopieën en de beperking voor reprografie door de lidstaten, hetgeen zou ingaan tegen het vereiste van de laatste zin van overweging 32 van richtlijn 2001/29.

53      Indien de reproductie van bladmuziek was toegestaan in het kader van de ene beperking en verboden in het kader van de andere, zou de rechtssituatie in de betrokken lidstaat immers tegenstrijdigheden vertonen en zou het verbod om de reproductie van bladmuziek toe te staan, kunnen worden omzeild.

54      Derhalve moet de in artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 opgenomen uitsluiting van bladmuziek aldus worden opgevat dat zij er niet enkel toe strekt de draagwijdte van de beperking voor reprografie in te perken, maar ook tot doel heeft een bijzonder stelsel voor dit type van beschermd materiaal in te voeren, dat de reproductie ervan in beginsel verbiedt indien de rechthebbenden daarmee niet hebben ingestemd.

55      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich dus in beginsel tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een ongedifferentieerd systeem ter inning van de billijke compensatie wordt ingevoerd dat ook kopieën van bladmuziek betreft.

56      Gelet op de laatste zin van overweging 35 van richtlijn 2001/29 valt evenwel niet uit te sluiten dat een niet-toegestane reproductie van bladmuziek die is gemaakt in het kader van de beperking voor privékopieën, in een beperkt aantal opzichzelfstaande gevallen verenigbaar kan worden geacht met het in punt 54 hierboven aangehaalde bijzondere stelsel, namelijk wanneer deze reproductie aan de rechthebbenden slechts zeer geringe schade kan berokkenen.

57      Wat vervolgens de inbreukmakende reproducties betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld dat artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op kopieën voor privégebruik die zijn vervaardigd uit een ongeoorloofde bron (arrest ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 41).

58      Volgens het Hof moet artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 immers weliswaar aldus worden uitgelegd dat de beperking voor privékopieën houders van een auteursrecht verbiedt zich op hun uitsluitende recht om reproducties toe te staan of te verbieden te beroepen ten aanzien van personen die privékopieën van hun werken maken, maar mag deze bepaling niet aldus worden opgevat dat zij de houders van het auteursrecht er niet alleen toe verplicht deze uitdrukkelijk geformuleerde beperking te aanvaarden maar hen er ook toe verplicht schendingen van hun rechten te gedogen waarmee het maken van privékopieën gepaard kan gaan (zie arrest ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 31).

59      Het Hof heeft ook opgemerkt dat uit overweging 22 van richtlijn 2001/29 volgt dat de doelstelling de verspreiding van cultuur werkelijk te ondersteunen niet mag worden gerealiseerd met middelen die afdoen aan de strikte bescherming van de rechten of door het gedogen van illegale vormen van distributie van nagemaakte of vervalste werken (arrest ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 36) en dat de toepassing van een nationale wettelijke regeling die geen onderscheid maakt naargelang de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie al dan niet geoorloofd is, inbreuk kan maken op bepaalde in artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 gestelde voorwaarden (arrest ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 38).

60      Indien werd aanvaard dat dergelijke reproducties gemaakt mogen worden uit een ongeoorloofde bron, zou de verspreiding van nagemaakte of vervalste werken worden aangemoedigd, waardoor het aantal verkopen van of andere legale transacties met betrekking tot beschermde werken noodzakelijkerwijze zou dalen en er dus afbreuk zou worden gedaan aan de normale exploitatie daarvan (arrest ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 39).

61      Voorts zou dit de houders van het auteursrecht, gelet op de in het vorige punt van dit arrest gedane vaststelling, ongerechtvaardigde schade kunnen toebrengen (arrest ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 40).

62      Deze argumenten, die het Hof heeft geformuleerd in de context van de beperking voor privékopieën, zijn – gelet op hun aard – ook integraal toepasbaar op de beperking voor reprografie. Bijgevolg moet de in de punten 58 tot en met 61 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak relevant worden geacht in het kader van de uitlegging van deze laatste beperking.

63      Een dergelijke uitlegging van de beperking voor reprografie vindt steun in het feit dat de beperking voor privékopieën betrekking heeft op reproducties „op welke drager dan ook”, waarin dus de reproducties zijn begrepen die op papier of een soortgelijke drager zijn gemaakt met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert. Indien de beperking voor reprografie werd geacht om, anders dan de beperking voor privékopieën, ook te gelden voor inbreukmakende reproducties, dan zou de coherentie bij de toepassing van deze twee beperkingen door de lidstaten verloren kunnen gaan, hetgeen zou indruisen tegen het vereiste dat voortvloeit uit de laatste zin van overweging 32 van richtlijn 2001/29.

64      Bijgevolg moet op de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 zich in beginsel verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een ongedifferentieerd systeem ter inning van de billijke compensatie wordt ingevoerd dat ook reproducties van bladmuziek betreft. Ook verzetten deze bepalingen zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een ongedifferentieerd systeem ter inning van de billijke compensatie wordt ingevoerd dat eveneens inbreukmakende reproducties betreft die zijn gemaakt uit ongeoorloofde bronnen.

 Tweede vraag

65      Met zijn tweede vraag, die in de laatste plaats moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die ter financiering van de billijke compensatie voor de rechthebbenden twee vormen van vergoeding combineert, namelijk ten eerste een forfaitaire vergoeding die door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee de beschermde werken gereproduceerd kunnen worden, wordt betaald vóór er enige reproductie plaatsvindt, namelijk op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en waarvan het bedrag uitsluitend wordt berekend op basis van de snelheid waarmee deze apparaten reproducties kunnen maken, en ten tweede een evenredige vergoeding, die na het vervaardigen van de reproducties wordt geïnd, uitsluitend wordt berekend door het aantal vervaardigde kopieën te vermenigvuldigen met een bepaalde eenheidsprijs – die verschilt naargelang de vergoedingsplichtige aan de inning van deze vergoeding heeft meegewerkt – en in beginsel verschuldigd is door de natuurlijke of rechtspersonen die reproducties van werken vervaardigen.

66      Het in het hoofdgeding aan de orde zijnde systeem is een gecombineerd vergoedingssysteem, dat ter financiering van de billijke compensatie voorziet in zowel een vergoeding die vóór er enige reproductie plaatsvindt wordt bepaald op basis van de snelheid waarmee het apparaat technisch gezien reproducties kan maken, als een vergoeding die na het maken van de reproducties wordt bepaald op basis van het aantal gemaakte reproducties.

67      Wat in de eerste plaats de vergoeding betreft die vóór het maken van de reproducties wordt vastgesteld, vraagt de verwijzende rechter zich met name af of de maximumsnelheid waarmee een apparaat reproducties kan maken een relevant criterium vormt ter bepaling van de vergoeding, die door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee de beschermde werken gereproduceerd kunnen worden, dient te worden betaald op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht.

68      In dit verband moet meteen worden herinnerd aan hetgeen in de punten 36 en 37 van het onderhavige arrest is vermeld, namelijk dat de billijke compensatie ertoe strekt de houders van auteursrechten naar behoren te vergoeden voor het feit dat hun beschermde werken zonder hun toestemming zijn gereproduceerd. Zij moet derhalve worden gezien als een vergoeding voor de schade die deze houders ten gevolge van de reproductie hebben geleden. Voorts moet de rechtspraak van het Hof betreffende het schadecriterium zowel toepassing vinden in het kader van de beperking voor privékopieën als in het kader van de beperking voor reprografie.

69      Hieruit volgt ten eerste dat de billijke compensatie in beginsel bestemd is ter vergoeding van de schade die door daadwerkelijk gemaakte reproducties is berokkend (hierna: „criterium van de daadwerkelijke schade”) en ten tweede dat degene die de reproducties heeft gemaakt in beginsel de daarmee gepaard gaande schade moet vergoeden, namelijk door de compensatie te financieren die aan de houder van de rechten zal worden betaald (zie arrest Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 45).

70      Het Hof heeft erkend dat de lidstaten, gelet op de praktische moeilijkheden om de gebruikers te identificeren en hen te verplichten de rechthebbenden te compenseren voor de schade die zij hen berokkenen, een heffing mogen invoeren die niet door de betrokken gebruikers dient te worden betaald maar door de personen die over installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie beschikken en deze met het oog op die reproductie juridisch of feitelijk ter beschikking stellen van de voornoemde gebruikers of aan hen reproductiediensten verlenen. Die personen kunnen deze heffing dan aan de gebruikers doorberekenen (zie in die zin arrest Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punten 46 en 48).

71      Het bedrag van een dergelijke heffing, die wordt vastgesteld voordat effectief reproducties worden gemaakt, kan niet worden bepaald op basis van het criterium van de daadwerkelijke schade, aangezien de omvang van de schade nog niet bekend is op het ogenblik dat de betrokken apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht. Bijgevolg kan deze heffing niet anders dan forfaitair zijn.

72      In dit verband worden de personen die zulke apparaten ter beschikking hebben gekregen, terecht geacht ten volle gebruik te maken van deze terbeschikkingstelling. Zij worden met andere woorden geacht alle functies van deze apparaten – waaronder het maken van reproducties – volledig te benutten. Hieruit volgt dat de loutere omstandigheid dat met deze apparaten kopieën kunnen worden gemaakt, volstaat om de oplegging van de heffing aan de betrokken personen te rechtvaardigen (zie in die zin arrest Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punten 55 en 56).

73      Uit de in het vorige punt van dit arrest aangehaalde rechtspraak mag daarentegen niet worden afgeleid dat eenieder die een dergelijk apparaat ter beschikking heeft gekregen, geacht wordt om de technische reproductiecapaciteit daarvan volledig te benutten. Die capaciteit stemt immers overeen met het maximale aantal reproducties dat technisch gezien binnen een bepaalde tijdspanne kan worden gerealiseerd.

74      Het staat namelijk vast dat de verschillende categorieën van kopers of gebruikers niet dezelfde behoeften hebben en dat ten aanzien van hen niet dezelfde limieten gelden, zoals die welke in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 zijn bedoeld, zodat die behoeften en limieten bepalen in hoeverre zij de technische capaciteit van een bepaald apparaat benutten.

75      Het gebruik van de technische capaciteit van de reproductieapparaten verschilt met name naargelang de betrokkene reproducties maakt voor publiek gebruik dan wel voor privégebruik, en met een commercieel dan wel een ander oogmerk.

76      Een forfaitaire vergoeding die ten laste wordt gelegd van de personen die apparaten voor het maken van reproducties ter beschikking stellen van natuurlijke en rechtspersonen, moet in beginsel rekening houden met dit verschil, aangezien de berokkende schade duidelijk anders kan zijn in elk van de verschillende situaties die in het vorige punt van dit arrest zijn genoemd.

77      Uit een en ander volgt dat artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 zich verzetten tegen een forfaitaire vergoeding als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van het reproductieapparaat wordt betaald vóór er enige reproductie plaatsvindt – namelijk op de datum waarop dit apparaat op het nationale grondgebied in de handel wordt gebracht –, ingeval het bedrag van die vergoeding wordt bepaald op grond van enkel de snelheid waarmee dit apparaat technisch gezien reproducties kan maken.

78      Wat in de tweede plaats de vergoeding betreft die na het maken van de reproducties wordt betaald, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het Unierecht een lidstaat toestaat om het bedrag van deze heffing, die moet worden betaald door de natuurlijke of rechtspersonen die reproducties van werken maken, te laten variëren naargelang deze personen wel of niet meewerken aan de inning van de heffing.

79      Zoals in punt 36 van het onderhavige arrest in herinnering is geroepen, heeft de billijke compensatie tot doel de aan de rechthebbenden berokkende schade te vergoeden. Of de vergoedingsplichtige meewerkt aan de inning van deze vergoeding, verandert evenwel niets aan de door de auteur geleden schade.

80      Of de vergoedingsplichtige heeft meegewerkt, is dus geen geschikt criterium ter bepaling van het bedrag van de heffing die bestemd is om – als vergoeding na het maken van de reproductie – de billijke compensatie mee te financieren.

81      In de derde en laatste plaats moet worden onderzocht of artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling houdende invoering van een gecombineerd systeem, dat zowel een forfaitaire vergoeding oplegt (te betalen vóór er reproductie plaatsvindt) als een evenredige vergoeding (te betalen nadat er reproductie heeft plaatsgevonden).

82      Dienaangaande vloeit uit de in punt 69 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak impliciet voort dat de invoering van een vergoeding die wordt geheven vóór er reproducties gemaakt worden, in beginsel slechts subsidiair kan worden toegestaan, namelijk wanneer het onmogelijk is de gebruikers te identificeren en het daadwerkelijke nadeel voor de rechthebbenden dus niet kan worden berekend.

83      Gelet op het feit dat aan de lidstaten de mogelijkheid is gelaten om de wijze van financiering en heffing van de billijke compensatie en het bedrag ervan te bepalen, kan een systeem dat een forfaitaire vergoeding (vastgesteld vóór het maken van de reproducties) en een evenredige vergoeding (vastgesteld na het maken van de reproducties) combineert echter niet a priori onverenigbaar worden geacht met artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29.

84      Een dergelijk systeem moet het, in zijn geheel beschouwd, evenwel mogelijk maken om een billijke compensatie te innen waarvan het bedrag in wezen overeenstemt met de schade die de rechthebbenden daadwerkelijk hebben geleden, met dien verstande dat een lidstaat die ervoor kiest een type vergoeding in te voeren dat na de reproductie wordt bepaald en waarvan het bedrag afhangt van het aantal gemaakte reproducties, niet de in punt 82 van het onderhavige arrest bedoelde praktische moeilijkheden bij de identificatie en evaluatie lijkt te ondervinden.

85      Om te voldoen aan de in het vorige punt van dit arrest vermelde voorwaarde, moet een systeem als hetwelk in het hoofdgeding aan de orde is, dat een forfaitaire vergoeding (vastgesteld vóór het maken van de reproducties) en een evenredige vergoeding (vastgesteld na het maken van de reproducties) combineert, bepaalde mechanismen – met name terugbetalingsmechanismen – omvatten om situaties te corrigeren waarin „overcompensatie” plaatsvindt ten nadele van deze of gene categorie van gebruikers (zie naar analogie arrest Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punten 30 en 31).

86      Een dergelijke „overcompensatie” zou immers niet stroken met het in overweging 31 van richtlijn 2001/29 gestelde vereiste een rechtvaardig evenwicht te waarborgen tussen de rechthebbenden en de gebruikers van beschermd materiaal.

87      In het bijzonder moet een dergelijk gecombineerd vergoedingssysteem mechanismen – met name terugbetalingsmechanismen – omvatten die de complementaire toepassing van het criterium van de daadwerkelijke schade en het criterium van de forfaitair vastgestelde schade mogelijk maken.

88      Uit het voorgaande vloeit voort dat artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een systeem is ingevoerd dat ter financiering van de billijke compensatie voor de rechthebbenden twee vormen van vergoeding combineert, namelijk ten eerste een forfaitaire vergoeding die door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee beschermde werken kunnen worden gereproduceerd, wordt betaald vóór er enige reproductie plaatsvindt, namelijk op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en ten tweede een evenredige vergoeding, die na het vervaardigen van de reproducties wordt geïnd, uitsluitend wordt berekend door het aantal vervaardigde kopieën te vermenigvuldigen met een bepaalde eenheidsprijs, en verschuldigd is door de natuurlijke of rechtspersonen die deze reproducties vervaardigen, voor zover:

–        het bedrag van de forfaitaire vergoeding die vóór het maken van de reproductie wordt betaald, uitsluitend wordt berekend op basis van de snelheid waarmee de betrokken apparaten reproducties kunnen maken;

–        het bedrag van de evenredige vergoeding die na het maken van de reproducties wordt geïnd, verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet aan de inning van deze vergoeding heeft meegewerkt, en

–        het gecombineerde systeem, in zijn geheel beschouwd, geen mechanismen – en met name geen terugbetalingsmechanismen – omvat die de complementaire toepassing van het criterium van de daadwerkelijke schade en het criterium van de forfaitair vastgestelde schade ten aanzien van de verschillende categorieën van gebruikers mogelijk maken.

 Kosten

89      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moeten aldus worden uitgelegd dat met betrekking tot de daarin vermelde term „billijke compensatie” een onderscheid dient te worden gemaakt naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door een willekeurige gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk.

2)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de lidstaat toestaat om een gedeelte van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie toe te kennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, terwijl deze uitgevers niet verplicht zijn om de auteurs, zelfs maar indirect, aanspraak te laten maken op het gedeelte van de compensatie dat hun is ontzegd.

3)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich in beginsel tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een ongedifferentieerd systeem ter inning van de billijke compensatie wordt ingevoerd dat ook reproducties van bladmuziek betreft. Ook verzetten deze bepalingen zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een ongedifferentieerd systeem ter inning van de billijke compensatie wordt ingevoerd dat eveneens inbreukmakende reproducties betreft die zijn gemaakt uit ongeoorloofde bronnen.

4)      Artikel 5, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzetten zich tegen een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een systeem is ingevoerd dat ter financiering van de billijke compensatie voor de rechthebbenden twee vormen van vergoeding combineert, namelijk ten eerste een forfaitaire vergoeding die door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee beschermde werken kunnen worden gereproduceerd, wordt betaald vóór er enige reproductie plaatsvindt, namelijk op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en ten tweede een evenredige vergoeding, die na het vervaardigen van de reproducties wordt geïnd, uitsluitend wordt berekend door het aantal vervaardigde kopieën te vermenigvuldigen met een bepaalde eenheidsprijs, en verschuldigd is door de natuurlijke of rechtspersonen die deze reproducties vervaardigen, voor zover:

–        het bedrag van de forfaitaire vergoeding die vóór het maken van de reproductie wordt betaald, uitsluitend wordt berekend op basis van de snelheid waarmee de betrokken apparaten reproducties kunnen maken;

–        het bedrag van de evenredige vergoeding die na het maken van de reproducties wordt geïnd, verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet aan de inning van deze vergoeding heeft meegewerkt, en

–        het gecombineerde systeem, in zijn geheel beschouwd, geen mechanismen – en met name geen terugbetalingsmechanismen – omvat die de complementaire toepassing van het criterium van de daadwerkelijke schade en het criterium van de forfaitair vastgestelde schade ten aanzien van de verschillende categorieën van gebruikers mogelijk maken.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.