Language of document : ECLI:EU:T:2005:412

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

23 november 2005 (*)

„Milieu – Richtlijn 2003/87/EG – Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten – Voorstel tot wijziging van nationaal toewijzingsplan – Weigering van Commissie – Beroep tot nietigverklaring”

In zaak T‑178/05,

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, aanvankelijk vertegenwoordigd door C. Jackson als gemachtigde en M. Hoskins, barrister, vervolgens door R. Caudwell als gemachtigde, en M. Hoskins,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door U. Wölker en X. Lewis als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking C (2005) 1081 def. van de Commissie van 12 april 2005 betreffende het voorstel tot wijziging van het nationaal plan voor toewijzing van broeikasgasemissierechten, dat het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad heeft meegedeeld,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J. D. Cooke, kamerpresident, R. García-Valdecasas en I. Labucka, rechters,

griffier: K. Andová, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 oktober 2005,

het navolgende

Arrest

 Het rechtskader

1        Artikel 1 van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32) luidt:

„Bij deze richtlijn wordt een gemeenschapsregeling vastgesteld voor de handel in broeikasgasemissierechten […], teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen.”

2        Artikel 9, lid 1, van richtlijn 2003/87 bepaalt dat elke lidstaat voor elke in artikel 11 van deze richtlijn bedoelde termijn een nationaal plan opstelt, waarin de totale hoeveelheid emissierechten wordt vermeld die hij voornemens is voor die periode toe te wijzen, alsmede de manier waarop hij voornemens is deze rechten toe te wijzen. Voor de periode van drie jaar die ingaat op 1 januari 2005, moest het nationale plan uiterlijk op 31 maart 2004 worden gepubliceerd en aan de Commissie en de overige lidstaten worden meegedeeld.

3        Artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 luidt als volgt:

„Binnen drie maanden nadat een lidstaat uit hoofde van lid 1 een nationaal toewijzingsplan heeft meegedeeld, kan de Commissie het plan of een deel daarvan verwerpen als het niet met de in bijlage III genoemde criteria of met artikel 10 verenigbaar is. De lidstaten nemen pas een besluit krachtens artikel 11, lid 1, of lid 2, wanneer de voorgestelde wijzigingen door de Commissie zijn aanvaard. Een besluit tot verwerping wordt door de Commissie gemotiveerd.”

4        Artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87 bepaalt:

„Voor de periode van drie jaar die ingaat op 1 januari 2005 neemt iedere lidstaat een besluit over de totale hoeveelheid emissierechten die hij voor die periode zal toewijzen en over de toewijzing van die emissierechten aan de exploitant van elke installatie. Dit besluit wordt ten minste drie maanden voor het begin van die periode genomen en is gebaseerd op het nationale toewijzingsplan dat is opgesteld ingevolge artikel 9 en in overeenstemming met artikel 10, met inachtneming van de opmerkingen van het publiek.”

5        De in de punten 9 en 10 van bijlage III bij richtlijn 2003/87 omschreven criteria luiden als volgt:

„9.      Het plan moet bepalingen bevatten inzake opmerkingen door het publiek, alsmede informatie over de regelingen die moeten waarborgen dat er terdege met die opmerkingen rekening wordt gehouden alvorens een besluit over de toewijzing van emissierechten wordt genomen.

10.      Het plan moet een lijst bevatten van de installaties die in deze richtlijn worden opgenomen met de hoeveelheden emissierechten bestemd om te worden toegewezen aan ieder van hen.”

 De aan het geschil ten grondslag liggende feiten

6        Naar aanleiding van een raadpleging van het publiek en de bekendmaking van een ontwerp voor een nationaal plan voor de toewijzing van broeikasgasemissierechten (hierna: „PTB”) heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna: „Verenigd Koninkrijk”) op 30 april 2004 aan de Commissie een PTB meegedeeld, waarbij het uitdrukkelijk verklaarde dat dit voorlopig was. Volgens punt 1.13 van dit plan:

„bedraagt de totale hoeveelheid die voor de periode van 2005 tot en met 2007 kan worden toegewezen aan de onder de gemeenschapsregeling vallende installaties […] 736 [miljoen ton kooldioxide (CO2)]. Dit cijfer kan worden herzien in het licht van lopende werkzaamheden.”

7        Op 9 juni 2004 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk een brief gezonden die luidde als volgt:

„[…]

Na een eerste onderzoek heeft de Commissie vastgesteld dat de mededeling onvolledig was, aangezien informatie die nader was gespecificeerd in de bijlage [bij de brief], ontbrak.

Deze informatie wordt gevraagd opdat de Commissie gemakkelijker haar standpunt kan bepalen over het voorgestelde plan. De Commissie behoudt zich het recht voor, haar standpunt pas te bepalen nadat zij deze aanvullende informatie heeft ontvangen, en in elk geval binnen uiterlijk drie maanden na ontvangst van deze informatie.

Deze informatie dient binnen een termijn van tien dagen na de datum van de onderhavige brief in het bezit van de Commissie te zijn.”

8        Bijlage I bij de brief van 9 juni 2004 preciseert welke informatie ontbrak. De eerste alinea van deze bijlage luidt als volgt:

„De Commissie merkt op dat het werk op het gebied van energie‑ en emissieprognoses nog voortgaat en ertoe kan leiden dat de prognoses van de emissies in hun totaliteit en de bijdrage van onder de gemeenschapsregeling voor handel in broeikasgasemissierechten vallende sectoren en installaties opnieuw worden herzien (punt 1.9 van het plan). De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk wordt verzocht de Commissie in kennis te stellen van de herziene prognoses en elke wijziging in het plan als gevolg daarvan mee te delen, met inbegrip van de problemen genoemd in de punten 1.9, sub a tot en met sub f, 1.10 (emissieprognoses van niet-CO2-gassen) en 1.13 (totale hoeveelheid emissierechten die het Verenigd Koninkrijk voornemens is toe te wijzen) van het plan.”

9        Bij brief van 14 juni 2004 heeft het Verenigd Koninkrijk geantwoord op de brief van de Commissie van 9 juni 2004. In de eerste alinea van dit antwoord stelde het Verenigd Koninkrijk:

„Met betrekking tot de prognoses van CO2-emissies, heeft het Verenigd Koninkrijk eind mei een werkdocument gepubliceerd waarin de onderliggende aannames en de laatste energie‑ en emissieprognoses worden uiteengezet (kopie in bijlage). Belanghebbenden hebben tot en met 17 juni 2004 de gelegenheid om opmerkingen aangaande het werkdocument in te dienen. Wij zullen de prognoses afronden na alle relevante opmerkingen in aanmerking te hebben genomen en na de in punt 1.9, sub a tot en met sub f, van het plan genoemde openstaande kwesties te hebben opgelost. Wij zullen de Commissie zo spoedig mogelijk van de afgeronde prognoses, alsmede van elke wijziging in het plan als gevolg daarvan in kennis stellen.”

10      Op 7 juli 2004 heeft de Commissie beschikking C (2004) 2515/4 def. vastgesteld inzake het nationaal plan voor toewijzing van broeikasgasemissierechten, dat het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met richtlijn 2003/87 heeft meegedeeld (hierna: „beschikking van 7 juli 2004”). Het dispositief van deze op basis van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 vastgestelde beschikking luidt:

„Artikel 1

De volgende aspecten van het [PTB] van het Verenigd Koninkrijk zijn onverenigbaar met de criteria 6 en 10 van bijlage III bij richtlijn 2003/87:

a)      de informatie over de manier waarop nieuwkomers aan de gemeenschapsregeling kunnen gaan deelnemen;

b)      de lijst van installaties vermeldt geen installaties op het grondgebied van Gibraltar, noch de hoeveelheden emissierechten die aan elk van deze installaties dienen te worden toegewezen.

Artikel 2

Tegen het [PTB] zal geen bezwaar worden gemaakt mits daarin uiterlijk op 30 september 2004 de volgende wijzigingen wordt aangebracht en aan de Commissie worden meegedeeld:

a)      er wordt informatie verstrekt over de manier waarop nieuwkomers aan de gemeenschapsregeling kunnen gaan deelnemen, op een wijze die verenigbaar is met de criteria van bijlage III bij richtlijn 2003/87/EG en met artikel 10 van deze richtlijn;

b)      de lijst van installaties wordt aangevuld met de installaties op het grondgebied van Gibraltar en vermeldt de hoeveelheden emissierechten die daaraan dienen te worden toegewezen; deze hoeveelheden worden vastgesteld in overeenstemming met de in het [PTB] aangegeven algemene methode.

Artikel 3

1. De totale hoeveelheid emissierechten die door het Verenigd Koninkrijk volgens zijn [PTB] aan de in dit plan opgenomen installaties en aan nieuwkomers worden toegewezen met inachtneming van de in artikel 2 bedoelde wijzigingen, mag niet worden overschreden.

2. Het [PTB] kan worden gewijzigd zonder voorafgaande instemming van de Commissie, indien de wijziging bestaat in veranderingen in de toewijzing van emissierechten aan afzonderlijke installaties binnen de grenzen van de totale hoeveelheid als gevolg van verbeteringen van de kwaliteit van de gegevens.

3. Elke andere wijziging in het [PTB] dan die bedoeld in lid 2 van dit artikel of in artikel 2, moet aan de Commissie worden meegedeeld en moet worden aanvaard in overeenstemming met artikel 9, lid 3, van [richtlijn 2003/87].

[…]”

11      Op 30 september 2004 heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie meegedeeld om welke redenen het niet in staat was de in artikel 2 van de beschikking van 7 juli 2004 vastgestelde termijn te eerbiedigen.

12      Op 10 november 2004 heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie meegedeeld dat het zijn PTB wenste te wijzigen teneinde rekening te kunnen houden met de resultaten van de daarin genoemde werkzaamheden. Het Verenigd Koninkrijk stelde met name voor om de totale hoeveelheid emissierechten te verhogen tot 756,1 miljoen ton kooldioxide (hierna: „Mt CO2”).

13      Tijdens een bijeenkomst op 2 december 2004 verklaarde de Commissie dat zij de voorgestelde wijzigingen ontoelaatbaar achtte.

14      Op 23 december 2004 heeft het Verenigd Koninkrijk aan de Commissie de in artikel 2 van de beschikking van 7 juli 2004 bedoelde gegevens, alsmede de aanvullende informatie betreffende de voorgestelde wijzigingen in het PTB toegezonden.

15      Bij brief van diezelfde dag verzochten de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk de Commissie om het gewijzigde PTB te onderzoeken.

16      Bij brief van 1 februari 2005 heeft de Commissie geantwoord dat zij van mening was dat het verzoek van het Verenigd Koninkrijk om zijn PTB te wijzigen onaanvaardbaar was.

17      Op 12 april 2005 stelde de Commissie beschikking C (2005) 1081 def. vast inzake het voorstel tot wijziging van het PTB dat het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met richtlijn 2003/87 heeft meegedeeld (hierna: „bestreden beschikking”). In deze beschikking kwam de Commissie in het bijzonder tot de slotsom dat het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 9, lid 1, van richtlijn 2003/87 niet een voorlopig plan mocht indienen (overweging 3 van de considerans). Zij verklaarde bovendien, dat het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 zijn PTB enkel mag wijzigen om de in de beschikking van 7 juli 2004 aangeduide onverenigbaarheden ongedaan te maken en dat artikel 3, lid 1, van deze beschikking elke verhoging van de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten verbood (overwegingen 4-9 van de considerans). Artikel 1 van de bestreden beschikking luidt dan ook als volgt:

„De voorgestelde wijziging van het [PTB], die het Verenigd Koninkrijk op 10 november 2004 aan de Commissie heeft meegedeeld en die op 18 februari 2005 voor het laatst is bijgewerkt, welke een verhoging van de toe te wijzen emissierechten tot 19,8 [miljoen ton kooldioxide-equivalent] impliceert, is onaanvaardbaar.”

 Procesvoorloop en conclusies van partijen

18      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 mei 2005, heeft het Verenigd Koninkrijk het onderhavige beroep ingesteld. Bij afzonderlijke akte, neergelegd op dezelfde dag, heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht dat in overeenstemming met artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht op dit beroep uitspraak wordt gedaan volgens de versnelde procedure. Op 27 mei 2005 heeft de Commissie haar opmerkingen betreffende dit verzoek ingediend.

19      Bij beschikking van 14 juni 2005 heeft het Gerecht (Eerste kamer) het verzoek om een versnelde procedure ingewilligd.

20      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten de mondelinge behandeling te openen.

21      Partijen zijn ter terechtzitting van 18 oktober 2005 in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

22      Het Verenigd Koninkrijk concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

23      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

24      Het Verenigd Koninkrijk voert een enkel middel aan: schending van richtlijn 2003/87 en van de beschikking van 7 juli 2004.

  Argumenten van partijen

25      In de eerste plaats betoogt het Verenigd Koninkrijk dat het standpunt van de Commissie in de bestreden beschikking, dat zijn op 30 april 2004 meegedeeld PTB als definitief moet worden beschouwd, aangezien geen voorlopig PTB mag worden meegedeeld, juridisch onjuist is.

26      Dit PTB was namelijk met zoveel woorden als een voorlopig PTB aangemerkt en de Commissie heeft dit erkend bij brief van 9 juni 2004 waarin zij uitdrukkelijk de mogelijkheid van wijzigingen in de totale hoeveelheid emissierechten die het Verenigd Koninkrijk voornemens was toe te wijzen, ter sprake heeft gebracht. Daar de Commissie aldus de mededeling van een voorlopig plan door het Verenigd Koninkrijk had aanvaard, mocht zij geen ander standpunt innemen in de bestreden beschikking.

27      Het Verenigd Koninkrijk merkt op dat de Commissie aan artikel 9 van richtlijn 2003/87 niet een bevoegdheid kan ontlenen om zelf de totale hoeveelheid emissierechten vast te stellen die een lidstaat kan toewijzen, en dat zij dan niet kan stellen dat de totale hoeveelheid emissierechten op het door het Verenigd Koninkrijk voorgestelde voorlopige niveau wordt bepaald.

28      Bovendien, aldus het Verenigd Koninkrijk, leidt de beslissing van de Commissie om het voorlopige PTB als een definitief plan te behandelen in casu tot een incompatibiliteit tussen de totale hoeveelheid emissierechten en de in het voorlopig plan beschreven methode van toewijzing van deze emissierechten, die beide een wezenlijk onderdeel van een PTB zijn (zie artikel 9, lid 1, van richtlijn 2003/87). Het voorlopige PTB was niet als definitief bedoeld en kan niet als zodanig worden behandeld.

29      In de tweede plaats is de bestreden beschikking juridisch onjuist voorzover daarin wordt gesuggereerd dat een lidstaat geen wijziging kan aanbrengen waarvoor de Commissie niet bij een beschikking krachtens artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 toestemming heeft gegeven (overweging 8 van de considerans van de bestreden beschikking).

30      Krachtens artikel 9, lid 1, van richtlijn 2003/87 behoeft het door een lidstaat aan de Commissie meegedeelde aanvankelijke plan alleen de totale hoeveelheid emissierechten te vermelden die hij „voornemens is” toe te wijzen. Het is dit „voornemen” dat de Commissie op basis van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 onderzoekt. Evenwel moet de lidstaat pas na de beschikking van de Commissie en de raadpleging van het publiek (zie punt 9 van bijlage III bij richtlijn 2003/87) beslissen welke totale hoeveelheid emissierechten hij „zal” toewijzen. Uit richtlijn 2003/87 blijkt dus dat een PTB, met inbegrip van de daarin vastgestelde totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten, kan worden gewijzigd na de vaststelling van een beschikking door de Commissie op basis van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87.

31      Het Verenigd Koninkrijk voegt daaraan toe dat het publiek moet worden geraadpleegd over het krachtens artikel 9, lid 1, van richtlijn 2003/87 aan de Commissie meegedeelde PTB en dat met de opmerkingen van het publiek rekening moet worden gehouden alvorens krachtens artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87 een besluit over de toewijzing van emissierechten wordt genomen (zie punt 9 van bijlage III van deze richtlijn). De omvang en het belang van de raadpleging van het publiek worden bevestigd door afdeling 2.1.9 (punten 93-96) van de mededeling van de Commissie van 7 januari 2004 betreffende voor de lidstaten bestemde richtsnoeren voor de toepassing van de criteria van bijlage III van richtlijn 2003/87 en betreffende de omstandigheden waaronder sprake is van aangetoonde overmacht [COM (2003) 830 def. hierna: „mededeling van 7 januari 2004”]

32      Volgens het Verenigd Koninkrijk volgt uit het voorgaande, dat een beschikking van de Commissie krachtens artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 niet de inachtneming van de opmerkingen van het publiek die wordt vereist in artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87 en in punt 9 van de bijlage bij deze richtlijn, kan verhinderen of beperken.

33      Voorts is de verklaring in de bestreden beschikking, dat de betrokken lidstaten, wanneer er een beschikking krachtens artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 is vastgesteld, alleen tekortkomingen in hun PTB kunnen corrigeren, onverenigbaar met de benadering die de Commissie in andere gevallen heeft gevolgd (zie de beschikkingen van 7 juli 2004 betreffende het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Slovenië en het Koninkrijk Zweden). Hoewel de Commissie geen enkele tekortkoming in de door deze lidstaten meegedeelde PTB’s heeft aangeduid, werd hun in elk van de door de Commissie vastgestelde beschikkingen uitdrukkelijk toegestaan om later wijzigingen mee te delen. Deze wijzigingen konden niet alleen door de Commissie aangeduide tekortkomingen betreffen aangezien die er niet waren.

34      In de derde plaats stelt het Verenigd Koninkrijk dat het, anders dan in de bestreden beschikking (overweging 9 van de considerans) wordt gesuggereerd, op grond van artikel 3, lid 3, van de beschikking van 7 juli 2004 de Commissie iedere wijziging mag meedelen, met inbegrip van die waarbij de totale hoeveelheid toegewezen emissierechten wordt verhoogd. Het Verenigd Koninkrijk merkt op dat de tekst van artikel 3 van de beschikking van 7 juli 2004 strookt met zijn uitlegging. Artikel 3, lid 1, van deze beschikking verbiedt namelijk niet dat een wijziging wordt meegedeeld waardoor de totale hoeveelheid emissierechten zou kunnen worden verhoogd. Uit dit artikel kan alleen worden opgemaakt dat het Verenigd Koninkrijk, zonder een dergelijke wijziging, de totale hoeveelheid emissierechten in zijn PTB niet mag overschrijden. Volgens artikel 3, lid 2, van de beschikking van 7 juli 2004 kunnen bepaalde wijzigingen in het PTB waardoor de totale hoeveelheid emissierechten niet wordt verhoogd, zonder machtiging van de Commissie worden aangebracht. Ten slotte bepaalt artikel 3, lid 3, van deze beschikking, dat in algemene termen is gesteld, dat elke andere wijziging dan die bedoeld in artikel 2 en artikel 3, lid 2, van deze beschikking, aan de Commissie moet worden meegedeeld en moet worden aanvaard in overeenstemming met artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87. Deze formulering is ruim genoeg om wijzigingen te kunnen omvatten waardoor de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten kan worden verhoogd.

35      De Commissie erkent om te beginnen dat het Verenigd Koninkrijk heeft verklaard dat het PTB dat het aanvankelijk had meegedeeld, een voorlopig PTB was. Na haar verzoek van 9 juni 2004 heeft het Verenigd Koninkrijk bij brief van 14 juni 2004 de gevraagde aanvullende inlichtingen meegedeeld. Zij trok daaruit de conclusie dat het PTB, met inbegrip van de cijfers inzake de totale hoeveelheid emissierechten, volledig was (zie overweging 1 van de considerans van de beschikking van 7 juli 2004).

36      De Commissie stelt dat, anders dan het Verenigd Koninkrijk betoogt (zie punt 25 hierboven), wanneer een lidstaat een PTB meedeelt ten aanzien waarvan zij om aanvullende inlichtingen verzoekt, dit PTB als onvolledig wordt beschouwd zolang deze inlichtingen niet zijn ontvangen. Eerst nadat de lidstaat alle inlichtingen heeft verstrekt die de Commissie noodzakelijk acht om het plan als volledig te kunnen beschouwen, gaat de termijn van drie maanden in.

37      Volgens de Commissie wist het Verenigd Koninkrijk dat zij na zijn brief van 14 juni 2004 zijn PTB als volledig beschouwde en op 7 juli 2004 een definitieve beschikking zou vaststellen. Het Verenigd Koninkrijk had namelijk te kennen gegeven dat het tot de eerste reeks beschikkingen betreffende PTB’s wilde horen om te tonen dat het hem ernst was met de handel in broeikasgasemissierechten en de bestrijding van de klimaatsverandering in het algemeen en om de andere lidstaten tot voorbeeld te strekken (zie brief van 14 juni 2004 en een aantal pagina’s van de website van het „Department for Environment, Food and Rural Affairs”; hierna: „DEFRA”). In verband met deze wens mocht het Verenigd Koninkrijk verwachten dat de Commissie met betrekking tot zijn PTB nog een „definitieve” beschikking zou vaststellen om rekening te houden met eventuele later verstrekte nieuwe inlichtingen.

38      De Commissie voegt eraan toe dat de enige wijzigingen die na de vaststelling van de beschikking van 7 juli 2004 konden worden aanvaard, de in artikel 3 van deze beschikking bepaalde wijzigingen waren. Elke wijziging waarbij de totale hoeveelheid emissierechten wordt overschreden, is uitdrukkelijk uitgesloten, daar de beschikkingen van de Commissie betreffende PTB’s zowel zekerheid moeten bieden voor de coherentie van de regeling voor de handel in emissierechten in het algemeen, als de goede werking van de emissierechtenmarkt, aangezien de prijsvorming op deze markt sterk afhangt van de stabiliteit van de totale hoeveelheid emissierechten. De Commissie merkt op dat het belang van de stabiliteit van de door het Verenigd Koninkrijk verkregen totale hoeveelheid emissierechten voor de goede werking van de gehele regeling kan worden afgeleid uit de omvang ervan, vergeleken met die van de andere landen.

39      In de tweede plaats verklaart de Commissie, dat richtlijn 2003/87 tot doel heeft een regeling voor handel in emissierechten in te voeren, die vanaf 1 januari 2005 kan worden toegepast (zie de artikelen 4, 9, lid 1, en 11, lid 1, van de richtlijn). Haars inziens moet de term „wijzigingen” in artikel 9, lid 3, van deze richtlijn, alsook in de artikelen 2, en 3, lid 3, van de beschikking van 7 juli 2004 met inachtneming van dit doel worden uitgelegd. Bij het naderen van de uiterste datum van 1 januari 2005 kunnen de lidstaten volgens de Commissie geen „wijzigingen” meedelen die buiten de werkingssfeer vallen van de tot hen gerichte beschikking uit hoofde van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87. Het begrip „wijzigingen” in deze bepaling is beperkt tot wijzigingen die de onverenigbaarheden dienen te corrigeren die door de Commissie zijn aangeduid in haar beschikking op basis van deze bepaling, in casu de beschikking van 7 juli 2004.

40      Ook merkt de Commissie op dat de inlichtingen die bij de raadpleging van het publiek vóór de mededeling van het PTB zijn verkregen, van wezenlijk belang zijn om de totale hoeveelheid emissierechten alsook de andere elementen van het aan haar mee te delen PTB vast te stellen. Zodra de Commissie haar beschikking heeft vastgesteld, dient de tweede ronde van de raadpleging van het publiek daarentegen alleen te worden gebruikt om de gegevens te wijzigen en eventueel de emissierechten binnen de grenzen van de totale hoeveelheid opnieuw toe te wijzen en niet om het totale niveau te verhogen (zie punt 9 van bijlage III bij richtlijn 2003/87 en de mededeling van 7 januari 2004, punten 94-96). Deze tweede raadpleging is namelijk beperkt tot de wijze waarop de beschikking van de Commissie betreffende het PTB binnen haar werkingssfeer dient te worden toegepast, en tot de aspecten ten aanzien waarvan de lidstaat zijn beoordelingsbevoegdheid kan uitoefenen.

41      Anders zou er een risico van reeksen raadplegingen en nieuwe beschikkingen van de Commissie ontstaan. Door een dergelijke mate van onzekerheid zou de emissierechtenmarkt, die behoefte heeft aan een stabiele totale hoeveelheid emissierechten, worden verzwakt en niet correct kunnen functioneren.

42      De Commissie merkt op dat het Verenigd Koninkrijk de enige lidstaat is die naar aanleiding van de tweede raadpleging om een verhoging van de totale hoeveelheid emissierechten heeft verzocht. Voorts stroken volgens haar de argumenten van het Verenigd Koninkrijk in de onderhavige zaak niet met de verklaring op de website van DEFRA over de mededeling van de lijst van de installaties aan de Commissie op 14 juni 2004, dat na de eindraadpleging nog een technische, dus zeer beperkte, wijziging van de betrokken cijfers mogelijk was.

43      Voorts, aldus de Commissie, mag een lidstaat niet, zelfs nadat zij haar beschikking heeft vastgesteld, van zijn bekend gemaakt voornemen afwijken juist omdat het enkel een „voornemen” was. Volgens de Commissie gebruikt richtlijn 2003/87 de uitdrukking „voornemens is […] toe te wijzen”, omdat de lidstaat pas nadat zij haar beschikking heeft vastgesteld zijn voornemen in een definitief besluit kan omzetten.

44      In de derde plaats merkt de Commissie op dat artikel 3 van de beschikking van 7 juli 2004 eng moet worden uitgelegd om ervoor te zorgen dat de communautaire regeling voor de handel in emissierechten bijdraagt tot de bestrijding van de klimaatverandering.

45      In artikel 3, lid 1, van de beschikking van 7 juli 2004 wordt duidelijk verklaard dat de toegewezen totale hoeveelheid niet mag worden overschreden, en artikel 3, lid 3, kan niet als grondslag voor de wijziging van deze totale hoeveelheid dienen. De economische rechtvaardiging daarvoor is dat de stabiliteit van de totale hoeveelheid emissierechten van het grootste belang is voor de goede werking van de regeling voor de handel in emissierechten. Artikel 3, lid 3, verleent het Verenigd Koninkrijk namelijk een zekere beoordelingsbevoegdheid om de vastgestelde onverenigbaarheden op andere manieren ongedaan te maken dan die welke de Commissie reeds voorwaardelijk uit hoofde van artikel 2 had goedgekeurd, maar alleen om eventuele noodzakelijke aanpassingen in de toewijzing van emissierechten aan te brengen.

46      De Commissie stelt dat artikel 3, lid 3, van de beschikking van 7 juli 2004 in de context van de op basis van artikel 3, lid 1, van deze beschikking vastgestelde totale cijfers moet worden bezien. Uit artikel 3 van deze beschikking blijkt dat het Verenigd Koninkrijk een duidelijk afgebakende speelruimte had om zijn emissierechten opnieuw toe te wijzen aan de in het PTB genoemde installaties en aan nieuwe installaties. Volgens de Commissie was het Verenigd Koninkrijk dus niet verplicht, om een verhoging van de totale hoeveelheid emissierechten te vragen. Van de lidstaten tot wie een beschikking in dezelfde bewoordingen als artikel 3, lid 3, was gericht, heeft alleen het Verenigd Koninkrijk geconcludeerd dat deze bepaling kon worden gebruikt om de totale hoeveelheid emissierechten te verhogen.

47      De Commissie voegt eraan toe dat voor PTB’s waarvoor zij geen enkele onverenigbaarheid in haar eindbeschikking heeft vastgesteld, artikel 3, lid 3, (of zijn equivalent) in feite als overbodig moeten worden beschouwd. Deze bepaling is niet in de tekst geschrapt, omdat pas in een zeer laat stadium van de besluitvormingsprocedure een oplossing werd gevonden om alle onverenigbaarheden op te heffen. Zodra de overbodigheid van deze bepaling was ontdekt, is zij systematisch weggelaten in de latere beschikkingen die vanaf december 2004 zijn vastgesteld.

48      Voorts stelt de Commissie, dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat in het door het Verenigd Koninkrijk meegedeelde PTB een reserve voor nieuwe installaties werd gecreëerd die veel groter is dan die voor andere lidstaten. De goedgekeurde totale hoeveelheid emissierechten, die zowel de toewijzingen voor bestaande installaties als voor nieuwe installaties omvatte, verleende het Verenigd Koninkrijk een grote flexibiliteit doordat krachtens artikel 3, lid 2, van de beschikking van 7 juli 2004 aan de bestaande installaties emissierechten konden worden toegewezen uit de reserve voor de nieuwe installaties, indien dat noodzakelijk mocht blijken wegens de verbeteringen van de kwaliteit van de gegevens.

49      Ten slotte benadrukt de Commissie, dat de brief van 9 juni 2004 niet als een rechtvaardiging voor de verhoging van de totale hoeveelheid emissierechten kan worden gebruikt. Deze brief dateert van vóór de beschikking van 7 juli 2004 en kan dus niet als een rechtvaardiging voor de na deze beschikking daterende wijzigingen worden gebruikt. Het Verenigd Koninkrijk kan dus niet een soort gewettigd vertrouwen op een andere uitlegging van de beschikking van 7 juli 2004 stellen.

 Beoordeling door het Gerecht

50      In de bestreden beschikking heeft de Commissie de op 10 november 2004 door het Verenigd Koninkrijk voorgestelde wijzigingen in het PTB als onaanvaardbaar afgewezen, op grond dat daardoor de door de Commissie in haar beschikking van 7 juli 2004 toegestane totale hoeveelheid emissierechten zou worden overschreden. Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft bevestigd, achtte zij zich derhalve niet verplicht de door het Verenigd Koninkrijk voorgestelde wijzigingen inhoudelijk te onderzoeken, in het bijzonder op hun verenigbaarheid met de criteria van bijlage III of de bepalingen van artikel 10 van richtlijn 2003/87.

51      Om te onderzoeken of de Commissie gerechtigd was de wijzigingen als onaanvaardbaar af te wijzen, dienen om te beginnen de rol en bevoegdheden van de Commissie en van de lidstaten in het kader van de regeling van richtlijn 2003/87 en in het bijzonder van haar artikelen 9, 10 en 11 te worden onderzocht.

52       Richtlijn 2003/87 heeft tot voornaamste doel om vanaf 1 januari 2005 een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Gemeenschap in te voeren. Deze regeling is gebaseerd op de PTB die door de lidstaten op basis van de criteria van deze richtlijn worden opgesteld. Elke lidstaat diende een eerste PTB op te stellen voor de periode van drie jaar die inging op 1 januari 2005. Dit PTB moest krachtens artikel 9, lid 1, van richtlijn 2003/87 uiterlijk op 31 maart 2004 worden gepubliceerd en meegedeeld aan de Commissie en de overige lidstaten. Het PTB moest de totale hoeveelheid emissierechten aangeven die de lidstaat „voornemens [was] voor die periode toe te wijzen, alsmede de manier waarop hij voornemens [was] deze rechten toe te wijzen” (zie punt 2 hierboven).

53      Elke lidstaat moest het definitieve besluit betreffende de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten en de toewijzing van deze rechten aan de betrokken installaties krachtens artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87 drie maanden vóór het begin van de periode, dat wil zeggen vóór 1 oktober 2004, nemen. Volgens deze bepaling moesten de lidstaten de desbetreffende definitieve besluiten nemen op basis van de PTB’s die waren opgesteld ingevolge artikel 9 van richtlijn 2003/87 (zie punt 4 hierboven).

54      Blijkens artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 kan de Commissie binnen drie maanden na de mededeling van een PTB dit PTB of een deel daarvan verwerpen (zie punt 3 hierboven). Iedere verwerping moet volgens deze bepaling zijn gebaseerd op de onverenigbaarheid van het PTB met de in bijlage III genoemde criteria of met artikel 10 van richtlijn 2003/87. Deze richtlijn voorziet niet in andere gronden voor de verwerping van een PTB.

55      Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft erkend, verplicht artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 haar niet uitdrukkelijk, een positieve beschikking houdende goedkeuring van een PTB te geven ingeval er voor haar geen reden is om het PTB of een deel daarvan te verwerpen. Indien de Commissie niet binnen de termijn van drie maand na mededeling van een PTB daarop reageert, moet het als door de Commissie goedgekeurd worden beschouwd en kan het niet worden gewijzigd zonder dat de voorgestelde wijzigingen door de Commissie in overeenstemming met artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 zijn aanvaard.

56      Ook is de vaststelling van het definitieve besluit door de lidstaat betreffende de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten en de toewijzing van deze rechten aan de betrokken installaties op grond van artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87 onderworpen aan de voorwaarde van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87, dat elke voorgestelde wijziging van het PTB door de Commissie moet worden aanvaard. Artikel 9, lid 3, tweede zin, van richtlijn 2003/87 stelt geen enkele beperking wat de mogelijke wijzigingen betreft (zie punt 3 hierboven). Anders dan de Commissie stelt, moet dus elke wijziging, ongeacht of zij door een lidstaat op eigen initiatief wordt voorgesteld of noodzakelijk is ter correctie van door de Commissie vastgestelde onverenigbaarheden van het PTB, aan de Commissie worden meegedeeld en door haar worden goedgekeurd alvorens het aldus gewijzigde PTB als de grondslag voor een besluit van de lidstaat op grond van artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87 kan dienen.

57      Dat de wijzigingen van het PTB niet zijn beperkt tot die welke de door de Commissie vastgestelde onverenigbaarheden dienen te corrigeren, wordt bevestigd door het feit dat de lidstaat volgens artikel 11, lid 1, en punt 9 van bijlage III bij richtlijn 2003/87 verplicht is, na de aanvankelijke mededeling van het PTB en vóór de vaststelling van het definitieve besluit krachtens artikel 11, lid 1, van deze richtlijn rekening te houden met de opmerkingen van het publiek. Deze raadpleging van het publiek zou zinloos zijn en de opmerkingen van het publiek zouden zuiver theoretisch zijn, indien na de termijn van drie maanden van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 of na een beschikking van de Commissie op basis van deze bepaling enkel de wijzigingen in het PTB kunnen worden voorgesteld die de Commissie heeft aangegeven.

58      Volgens de Commissie dienen dergelijke opmerkingen van het publiek na een tweede ronde van raadpleging alleen te worden gebruikt om de gegevens te wijzigen en eventueel de emissierechten binnen de grenzen van de totale hoeveelheid opnieuw toe te wijzen en niet om het totale niveau te verhogen (zie punt 40 hierboven). Dit argument vindt geen steun in de tekst van artikel 11, lid 1, of in punt 9 van bijlage III van richtlijn 2003/87. Bovendien stelt de Commissie in haar mededeling van 7 januari 2004 geen enkele beperking wat het voorwerp van de tweede raadpleging van het publiek betreft. Uit de punten 95 en 96 van deze mededeling blijkt namelijk dat „[e]en lidstaat […] de Commissie [dient] in te lichten over elke geplande wijziging ten gevolge van de deelname van het publiek, na de publicatie en kennisgeving van het nationale toewijzingsplan en voordat dit plan definitief wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 11”. Een dergelijke raadpleging van het publiek kan dus zeer wel rekenfouten in het plan of nieuwe inlichtingen aan het licht brengen, zodat uiteindelijk de toe te wijzen totale hoeveelheid moet worden verhoogd. Niets in de tekst van richtlijn 2003/87 of in de algemene structuur en de doelstellingen van de regeling sluit de mogelijkheid van een dergelijke verhoging uit.

59      Zelfs indien de Commissie gelijk heeft indien zij stelt dat de tweede raadpleging van het publiek enkel de toewijzingen aan individuele installaties kan betreffen, heeft zij nog niet aangetoond waarom de na de eventuele raadpleging van het publiek in de individuele toewijzingen aangebrachte wijzigingen niet als zodanig wijzigingen in de totale hoeveelheid toe te wijzen rechten noodzakelijk zouden maken. Indien de aan een individuele installatie toegewezen rechten bijvoorbeeld te laag zijn geraamd, terwijl een gelijkaardige concurrerende installatie de correcte hoeveelheid rechten heeft ontvangen, kan niet worden uitgesloten dat de aan de eerste installatie toegewezen rechten en bijgevolg de totale hoeveelheid toegewezen rechten moet worden gewijzigd.

60      Ook dient erop te worden gewezen dat richtlijn 2003/87 beoogt een efficiënte Europese markt van broeikasgasemissierechten in te stellen, met zo weinig mogelijk schade voor de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid (artikel 1 en overweging 5 van de considerans van richtlijn 2003/87). Hoewel richtlijn 2003/87 tot doel heeft de broeikasgassen overeenkomstig de verbintenissen van de Gemeenschap en de lidstaten in het kader van het protocol van Kyoto te verminderen, moet deze doelstelling zoveel mogelijk worden verwezenlijkt met inachtneming van de behoeften van de Europese economie. De in het kader van richtlijn 2003/87 opgestelde PTB’s moeten dan ook zijn gebaseerd op juiste gegevens en inlichtingen over de emissieprognoses van de installaties en de sectoren die onder richtlijn 2003/87 vallen. Wanneer een PTB gedeeltelijk is gebaseerd op onjuiste inlichtingen of beoordelingen betreffende het niveau van de emissies van bepaalde sectoren of bepaalde installaties, moet het voor de betrokken lidstaat mogelijk zijn wijzigingen in het PTB, met inbegrip van verhogingen van de totale hoeveelheid rechten, voor te stellen om deze problemen op te lossen voordat de markt van start gaat. Dit neemt niet weg dat de Commissie, om de eerbiediging van de milieudoelstellingen van richtlijn 2003/87 te verzekeren, moet nagaan of de door de lidstaat voorgestelde wijzigingen verenigbaar zijn met de criteria van bijlage III of artikel 10 van deze richtlijn.

61      Uit de bewoordingen van richtlijn 2003/87, alsook uit de algemene structuur en de doelstellingen van de daarbij ingevoerde regeling volgt dat de Commissie niet het recht van een lidstaat om wijzigingen of zelfs bepaalde categorieën van wijzigingen voor te stellen kon beperken. Dit is een andere vraag dan die of de betrokken wijzigingen verenigbaar waren met de criteria van bijlage III en artikel 10 van richtlijn 2003/87.

62      Op basis van haar beschikking van 7 juli 2004 stelt de Commissie, dat de omvang van de aanvaardbare wijzigingen beperkt was en in het bijzonder dat het niet geoorloofd was de totale hoeveelheid rechten te wijzigen die de lidstaat zal besluiten toe te wijzen. Zij preciseert dat uit artikel 3, lid 1, van de beschikking van 7 juli 2004 duidelijk blijkt dat de toe te wijzen totale hoeveelheid niet mag worden overschreden.

63      Dit argument kan niet worden aanvaard. Uit de uitdrukkelijke bewoordingen van richtlijn 2003/87, alsook uit de algemene structuur en de doelstellingen van de daarbij ingevoerde regeling volgt dat het Verenigd Koninkrijk wijzigingen in zijn PTB mocht voorstellen nadat dit PTB aan de Commissie was medegedeeld en totdat het zijn besluit krachtens artikel 11, lid 1, vaststelde, en dat de Commissie, toen zij een beschikking houdende verwerping vaststelde in overeenstemming met artikel 9, lid 3 van richtlijn 2003/87, de lidstaat niet mocht beletten dit recht uit te oefenen (zie de punten 54-61 hierboven).

64      Bovendien strookt dit argument van de Commissie niet met de bewoordingen van haar beschikking van 7 juli 2004. In de eerste plaats blijkt duidelijk uit artikel 2, sub b, van deze beschikking dat, zoals de Commissie ter terechtzitting heeft toegegeven, de wijzigingen in het PTB die noodzakelijk waren om de situatie van de installaties in Gibraltar te regelen, tot een verhoging van de totale hoeveelheid toegewezen rechten zouden kunnen leiden. In artikel 3, lid 1, van deze beschikking wordt uitdrukkelijk de mogelijkheid ter sprake gebracht dat de totale hoeveelheid toe te wijzen rechten naar aanleiding van de in artikel 2 vermelde wijzigingen zonder voorafgaande toestemming van de Commissie worden verhoogd (zie punt 10 hierboven). De Commissie heeft dus op zijn minst impliciet erkend dat een dergelijke wijziging zonder schending van de criteria van bijlage III van richtlijn 2003/87 mogelijk was. Bijgevolg is het standpunt van de Commissie incoherent: enerzijds staat zij verhogingen van de totale hoeveelheid toe te wijzen rechten toe om de door haar vermelde tekortkomingen in het PTB te herstellen, anderzijds weigert zij met dergelijke wijzigingen rekening te houden, wanneer deze door de betrokken lidstaat worden voorgesteld.

65      In de tweede plaats beperkt artikel 3, lid 3, van de beschikking van 7 juli 2004, dat een rechtstreekse toepassing vormt van artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87, in feite niet de omvang van de wijzigingen die vóór de vaststelling van een definitief besluit krachtens artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87 zijn toegestaan. Aangezien artikel 2 en artikel 3, lid 2, van de beschikking van 7 juli 2004 betrekking hebben op de wijzigingen die zonder voorafgaande toestemming van de Commissie zijn toegestaan, geldt artikel 3, lid 3, van deze beschikking voor „alle” andere wijzigingen, met inbegrip van eventueel de wijzigingen van de totale hoeveelheid van de toe te wijzen rechten. Anders dan de Commissie stelt, bepaalt artikel 3, lid 1, van de beschikking van 7 juli 2004 alleen dat het Verenigd Koninkrijk zonder een dergelijke wijziging de totale hoeveelheid rechten, als vastgesteld in zijn PTB, niet mag overschrijden.

66      Volgens de Commissie verleent artikel 3, lid 3, van de beschikking van 7 juli 2004 het Verenigd Koninkrijk de bevoegdheid onverenigbaarheden in zijn PTB op de heffen met andere dan de in artikel 2 bedoelde middelen. Zoals het Verenigd Koninkrijk opmerkt, heeft de Commissie evenwel de door andere lidstaten meegedeelde PTB’s goedgekeurd en ofschoon zij in deze PTB’s geen tekortkomingen heeft aangeduid, bevatten haar beschikkingen een bepaling die overeenkwam met die van artikel 3, lid 3. Bijgevolg konden, anders dan de Commissie stelt, volgens deze bepaling dus andere wijzigingen worden voorgesteld dan die betreffende de tekortkomingen die de Commissie had aangeduid.

67      De Commissie stelt ook, dat iedere wijziging waarbij de totale hoeveelheid rechten wordt verhoogd, moet worden uitgesloten, aangezien zij de stabiliteit van de markt nadelig kan beïnvloeden (zie de punten 38 en 45 hierboven). De Commissie heeft rechtens onvoldoende aangetoond dat dit argument gegrond is.

68      Het argument van de Commissie dat de voorgestelde wijzigingen ernstige gevolgen voor de schaarste aan rechten zouden hebben en de marktprijs dus aanzienlijk zouden kunnen beïnvloeden, is op zijn minst overdreven. Tussen partijen wordt niet betwist dat het Verenigd Koninkrijk zijn PTB op 30 april 2004 heeft meegedeeld, waarbij het uitdrukkelijk verklaarde dat het voorlopig voornemens was een totale hoeveelheid emissierechten van 736 Mt CO2 over de periode van 2005 tot en met 2007 toe te wijzen (zie punt 6 hierboven). Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie vervolgens op 10 november 2004 zijn voorstel meegedeeld om de totale hoeveelheid emissierechten te verhogen van 736 tot 756,1 Mt CO2 (zie punt 12 hierboven), dat wil zeggen een verhoging met 2,7 %. Aangezien deze wijziging door het Verenigd Koninkrijk tegelijkertijd werd gepubliceerd met het oog op opmerkingen van het publiek, is het Gerecht van oordeel dat de betrokken marktdeelnemers zeven weken vóór de opening van de markt op de hoogte waren van deze verhoging.

69      In haar beschikking van 7 juli 2004 heeft de Commissie bovendien erkend dat wijzigingen in de toe te kennen totale hoeveelheid ook na opening van de markt noodzakelijk konden zijn, ongeacht de mogelijkheid waarin artikel 29 van de richtlijn voorzag om de PTB in geval van overmacht te wijzigen. In het bijzonder heeft de Commissie in overweging 8 van de considerans van de beschikking van 7 juli 2004 verklaard dat het noodzakelijk kon zijn om de totale hoeveelheid toegewezen rechten te wijzigen voor de installaties die krachtens artikel 27 van richtlijn 2003/87 tot en met 31 december 2006 van de gemeenschapsregeling waren uitgesloten. Het argument van de Commissie, dat gebaseerd is op de gedachte dat de stabiliteit van de markt een dwingende regel is, is dus overdreven, vooral wat de vóór de opening van de markt voorgestelde wijzigingen betreft, en kan dus niet slagen.

70      Hoe het ook zij, in de context van een markt waarop de lidstaten volgens een perscommuniqué van de Commissie van 20 juni 2005 een totale hoeveelheid van 6 572 Mt CO2 hadden toegewezen, heeft de Commissie niet verklaard hoe een verhoging met 20,1 Mt CO2, die zeven weken vóór de opening van de markt werd aangekondigd, de markt kon „destabiliseren”. Overigens had de Commissie op 10 november 2004, toen het Verenigd Koninkrijk de betrokken wijzigingen heeft voorgesteld, nog steeds geen beschikking krachtens artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 betreffende de PTB van negen lidstaten vastgesteld.

71      De Commissie beroept zich impliciet op het feit dat het Verenigd Koninkrijk zijn besluit krachtens artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87 vóór 30 september 2004 had moeten nemen en dat het na die datum geen wijziging meer in het PTB kon voorstellen. Dienaangaande zij opgemerkt dat dit feit, hoewel het wordt vermeld in overweging 6 van de considerans van de bestreden beschikking, niet de reden van verwerping is. De wijzigingen werden als onaanvaardbaar afgewezen omdat zij de bij de beschikking van 7 juli 2004 vastgestelde totale hoeveelheden overschreden.

72      Bovendien wordt niet betwist dat het Verenigd Koninkrijk te goeder trouw heeft gehandeld, toen het zijn PTB, na dit te hebben meegedeeld, nader uitwerkte en bleef proberen om exactere gegevens te verkrijgen over de emissieprognoses van de sectoren waarvoor richtlijn 2003/87 gold. In haar brief aan de permanente vertegenwoordiger van het Verenigd Koninkrijk van 11 oktober 2004 heeft de Commissie, na erop te hebben gewezen dat het Verenigd Koninkrijk de termijn van 30 september 2004 niet in acht had genomen, akte genomen van de „vooruitgang die uw autoriteiten boeken bij het voldoen aan de eisen van de beschikking” en deze autoriteiten verzocht de Commissie zo snel mogelijk de noodzakelijke inlichtingen mee te delen. Gelet op dit standpunt van de Commissie, kan zij niet stellen dat 30 september 2004 de uiterste datum was waarop de lidstaten krachtens artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 wijzigingen mochten voorstellen.

73      Betreffende het argument van het Verenigd Koninkrijk dat het aanvankelijk meegedeelde PTB voorlopig was, volstaat de vaststelling dat zodra vaststaat dat de betrokken lidstaat de Commissie in overeenstemming met artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 wijzigingen mocht meedelen na afloop van de termijn van drie maanden van dat artikel of na de verwerping van dat plan, het irrelevant is dat het PTB bij zijn aanvankelijke mededeling als „voorlopig” was gekwalificeerd. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, kan een lidstaat niet, door een onvolledig PTB mee te delen, de vaststelling van een beschikking door de Commissie krachtens artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 voor onbepaalde tijd uitstellen. Indien het PTB onvolledig of „voorlopig” is, kan de Commissie het evenwel verwerpen omdat het niet voldoet aan de criteria van richtlijn 2003/87 of omdat het niet daaraan kan worden getoetst. In deze gevallen mag de Commissie, door het PTB te verwerpen, de lidstaat verplichten een nieuw en volledig PTB mee te delen alvorens hij zijn definitief besluit krachtens artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87 neemt. Anders dan de Commissie stelt, is er geen grond om aan te nemen dat de mededeling van een onvolledig PTB tot gevolg heeft dat de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87 bedoelde termijn van drie maanden voor de verwerping niet kan ingaan.

74      Gelet op het voorgaande, heeft de Commissie in strijd met het recht de door het Verenigd Koninkrijk voorgestelde wijzigingen als onaanvaardbaar verworpen. Derhalve moet het enige middel van het Verenigd Koninkrijk gegrond worden verklaard en de bestreden beschikking nietig worden verklaard.

 Kosten

75      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld dient zij overeenkomstig de vordering van het Verenigd Koninkrijk te worden verwezen in haar eigen kosten en in die van het Verenigd Koninkrijk.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Beschikking C (2005) 1081 def. van de Commissie van 12 april 2005 betreffende het voorstel tot wijziging van het nationaal plan voor toewijzing van broeikasgasemissierechten, dat het Verenigd Koninkrijk heeft meegedeeld wordt nietig verklaard.

2)      De Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Verenigd Koninkrijk.

Cooke

García-Valdecasas

Labucka

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 23 november 2005.

De griffier

 

      De president van de Eerste kamer

E. Coulon

 

      R. García-Valdecasas


* Procestaal: Engels.