Language of document : ECLI:EU:T:2015:673

Zaak T‑205/14

I. Schroeder KG (GmbH & Co.)

tegen

Raad van de Europese Unie

en

Europese Commissie

„Niet-contractuele aansprakelijkheid – Dumping – Invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit China – Verordening (EG) nr. 1355/2008, die door het Hof ongeldig is verklaard – Schade die verzoekster als gevolg van de vaststelling van de verordening zou hebben geleden – Beroep tot schadevergoeding – Uitputting van de interne beroepswegen – Ontvankelijkheid – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent – Artikel 2, lid 7, onder a), van verordening (EG) nr. 384/96 [thans artikel 2, lid 7, onder a), van verordening (EG) nr. 1225/2009] – Zorgvuldigheidsplicht – Causaal verband”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 23 september 2015

1.      Beroep tot schadevergoeding – Zelfstandig karakter – Uitputting van de interne rechtsmiddelen – Uitzondering – Onmogelijk of overdreven moeilijk om vergoeding te krijgen voor de nationale rechter – Bewijslast – Omvang – Beperking tot het verstrekken van aanwijzingen die ernstige twijfel kunnen doen rijzen over de doeltreffendheid van de door de interne rechtsmiddelen geboden bescherming

(Art. 268 VWEU en 340, tweede alinea, VWEU)

2.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband – Cumulatieve voorwaarden – Ontbreken van een van de voorwaarden – Volledige verwerping van het beroep tot schadevergoeding

(Art. 340, tweede alinea, VWEU)

3.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht – Vereiste van kennelijke en ernstige overschrijding, door de instellingen, van de grenzen van hun beoordelingsbevoegdheid – Niet-voortzetting van het onderzoek tijdens een antidumpingprocedure – Volledig tekortschieten in de zorgvuldigheidsplicht – Geen – Geen aansprakelijkheid van de Unie

[Art. 340, tweede alinea, VWEU; verordening nr. 384/96 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1225/2009, art. 2, lid 7, a)]

4.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Causaal verband – Begrip – Bewijslast

(Art. 340, tweede alinea, VWEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 18, 21, 28)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 31, 57)

3.      Wanneer de instellingen over een beoordelingsbevoegdheid beschikken, is het beslissende criterium om te oordelen dat een schending van het Unierecht voldoende gekwalificeerd is om te leiden tot niet-contractuele aansprakelijkheid, de kennelijke en ernstige overschrijding van de grenzen waarbinnen die bevoegdheid moet worden uitgeoefend.

Om de omvang te bepalen van de beoordelingsmarge waarover de instellingen beschikken, dient eerst te worden uitgemaakt, welk gedrag bij de toepassing van artikel 2, lid 7, onder a), van verordening nr. 384/96 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1225/2009, aan deze instellingen specifiek wordt verweten. De reden daarvoor is dat de toepassing van een bepaling verschillende handelingen kan inhouden waarvoor de instelling die deze bepaling moet toepassen, niet noodzakelijk over dezelfde beoordelingsmarge beschikt. Dit is met name het geval met bepalingen houdende vaststelling van de wijze van berekening van een waarde, zoals de normale waarde die een rol speelt bij de berekening van de dumpingmarge.

De Commissie beschikt in het kader van een antidumpingonderzoek over een beoordelingsmarge, zowel voor de analyse van de gegevens van Eurostat als voor de voortzetting van haar onderzoek op basis van deze analyse om een derde land met een markteconomie te vinden overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van verordening nr. 384/96.

In het geval van een verordening waarbij antidumpingrechten zijn opgelegd, die ongeldig is verklaard op grond dat de Commissie haar zorgvuldigheidsplicht niet is nagekomen door haar onderzoek niet voort te zetten, ofschoon zij dit had moeten voorzetten, bestaat het gedrag dat de Commissie aldus ten laste wordt gelegd hierin, dat zij geen ernstige en afdoende inspanning heeft gedaan en dus de omvang van haar zorgvuldigheidsplicht onjuist heeft beoordeeld. De Commissie is daardoor echter niet volledig tekortgeschoten in haar zorgvuldigheidsplicht, daar zij niet heeft nagelaten onderzoeksmaatregelen te treffen, maar in de loop van de antidumpingprocedure ambtshalve een onderzoek heeft gevoerd, dankzij hetwelk zij het bestaan heeft ontdekt van twee in een derde land gevestigde producenten van het product waarop de antidumpingrechten betrekking hebben, aan wie zij vragenlijsten heeft gestuurd.

In die omstandigheden kan aan de instellingen geen enkele handeling of gedraging worden verweten waarvoor de Unie aansprakelijk kan worden gesteld en kan de Unie niet niet-contractueel aansprakelijk worden gesteld.

(cf. punten 36, 38, 41‑43, 45, 47, 49‑52, 54‑57)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 59)