Language of document : ECLI:EU:C:2016:250

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. BOBEK

van 13 april 2016 (1)

Zaak C‑226/15 P

Apple and Pear Australia Ltd,

Star Fruits Diffusion

tegen

EUIPO

„Hogere voorziening – Gemeenschapsmerk – Oppositie tegen de inschrijving – Beslissing van de kamer van beroep van het EUIPO – Vordering wegens inbreuk op basis van oudere gemeenschapsmerken voor een rechtbank voor het gemeenschapsmerk – Verhouding tussen juridische procedures – Gezag van gewijsde – Loyale samenwerking”





I –    Inleiding

1.        Apple and Pear Australia Limited (APAL) en Star Fruits Diffusion (hierna: „rekwirantes”) zijn samen houder van drie gemeenschapsmerken voor Pink Lady-appels. Rekwirantes hebben twee procedures ingesteld om het gebruik van het woordteken „English pink” door Carolus C. BVBA (hierna: „Carolus”) te verhinderen. Ten eerste hebben zij oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het woordteken „English pink” als gemeenschapsmerk, die Carolus bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), voorheen het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), had aangevraagd. Ten tweede hebben zij tegen Carolus een vordering wegens inbreuk op hun gemeenschapswoordmerk „Pink Lady” ingesteld bij een rechtbank voor het gemeenschapsmerk. Deze respectievelijke procedures hebben geleid tot twee verschillende beslissingen over het gevaar voor verwarring van het oudere gemeenschapswoordmerk „Pink Lady” met het woordteken „English pink”.

2.        In deze hogere voorziening is, naast andere zaken, één belangrijke principiële vraag aan de orde: in hoeverre is het EUIPO, wanneer het beslist in een procedure inzake oppositie tegen de inschrijving van een gemeenschapsmerk, gebonden aan een onherroepelijke beslissing van een rechtbank voor het gemeenschapsmerk na een vordering wegens inbreuk op een eerder ingeschreven gemeenschapsmerk?

II – Toepasselijke bepalingen

3.        Artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bepaalt: „Krachtens het beginsel van loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten elkaar en steunen zij elkaar bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien.”

4.        In de overwegingen 16 en 17 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk(2) heet het:

„(16)      Het is strikt noodzakelijk, dat de beslissingen ten aanzien van de geldigheid van en inbreuk op gemeenschapsmerken rechtsgevolgen voor de gehele Gemeenschap hebben, zijnde het enige middel om tegenstrijdige beslissingen van rechterlijke instanties en het Bureau en aantastingen van het eenheidskarakter van het gemeenschapsmerk te voorkomen. Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheden, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet van toepassing zijn op alle rechtsvorderingen betreffende gemeenschapsmerken, behalve indien in de onderhavige verordening anders wordt bepaald.

(17)      Voorkomen moet worden dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan op vorderingen waarbij dezelfde partijen betrokken zijn en die wegens dezelfde handelingen zijn ingesteld op grond van een gemeenschapsmerk en parallelle nationale merken. Wanneer de vorderingen in dezelfde lidstaat worden ingesteld, moeten de middelen daartoe worden gezocht in de nationale procedurevoorschriften, die door de onderhavige verordening onverlet worden gelaten, terwijl het, wanneer de vorderingen in verschillende lidstaten worden ingesteld, nuttig lijkt zich te laten leiden door de bepalingen over aanhangigheid en samenhang in verordening (EG) nr. 44/2001.

5.        Ingevolge artikel 56, lid 3, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk „[is] [d]e vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring [...] niet ontvankelijk wanneer op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond al door een rechterlijke instantie van een lidstaat aangaande dezelfde partijen een in kracht van gewijsde gegane beslissing is gegeven”.

6.        Volgens artikel 94, lid 1, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk „[is,] [t]enzij deze verordening anders bepaalt, [...] verordening (EG) nr. 44/2001 van toepassing op de procedures betreffende gemeenschapsmerken en aanvragen om gemeenschapsmerken, alsmede op de procedures betreffende gelijktijdige en opeenvolgende vorderingen die worden ingesteld op grond van gemeenschapsmerken en nationale merken”.

7.        Artikel 96 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk bepaalt:

„De rechtbanken voor het gemeenschapsmerk hebben uitsluitende bevoegdheid ter zake van:

a)      alle rechtsvorderingen betreffende inbreuk en – indien naar nationaal recht toegestaan – dreigende inbreuk op gemeenschapsmerken;

[...]

d)      reconventionele vorderingen tot vervallenverklaring of nietigverklaring van het gemeenschapsmerk, als bedoeld in artikel 100.”

8.        Artikel 100 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk luidt:

„[...]

2.      Een rechtbank voor het gemeenschapsmerk verwerpt een reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring indien op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond al door het Bureau tussen dezelfde partijen een onherroepelijke beslissing is gegeven.

[...]

7.      Indien bij een rechtbank voor het gemeenschapsmerk een reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring wordt ingesteld, kan zij, de andere partijen gehoord, de procedure schorsen op verzoek van de houder van het gemeenschapsmerk en de gedaagde uitnodigen om binnen een door haar te bepalen termijn bij het Bureau een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring in te stellen. Indien deze vordering niet binnen de bepaalde termijn wordt ingesteld, wordt de procedure voortgezet; de reconventionele vordering wordt dan als ingetrokken beschouwd. Artikel 104, lid 3, is van toepassing.”

9.        Artikel 104 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk bepaalt:

„1.      Indien bij een rechtbank voor het gemeenschapsmerk een in artikel 96 bedoelde vordering – anders dan een vordering tot vaststelling van niet-inbreuk – is ingesteld en de geldigheid van het gemeenschapsmerk al voor een andere rechtbank voor het gemeenschapsmerk bij een reconventionele vordering wordt betwist of bij het Bureau al een vordering tot vervallen- of nietigverklaring is ingesteld, schorst die rechtbank ambtshalve, de partijen gehoord, de procedure, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten.

2.      Indien bij het Bureau een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring is ingesteld en de geldigheid van het gemeenschapsmerk al bij een reconventionele vordering voor een rechtbank voor het gemeenschapsmerk wordt aangevochten, schorst het Bureau ambtshalve, de partijen gehoord, of op verzoek van een partij en nadat de andere partijen zijn gehoord, de procedure, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten. Indien evenwel een van de partijen in de procedure voor de rechtbank voor het gemeenschapsmerk daarom verzoekt, kan de rechtbank, nadat de andere partijen zijn gehoord, de procedure schorsen. In dat geval zet het Bureau de procedure voort.

[...]”

10.      Artikel 109 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk luidt:

„1.      Wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, en de ene rechterlijke instantie op grond van een gemeenschapsmerk en de andere rechterlijke instantie op grond van een nationaal merk wordt aangezocht:

a)       moet de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, ook ambtshalve, de partijen verwijzen naar de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt indien de betrokken merken gelijk zijn en voor dezelfde waren of diensten gelden. De rechterlijke instantie die tot verwijzing zou moeten overgaan, kan zijn uitspraak aanhouden indien de bevoegdheid van de andere rechterlijke instantie wordt aangevochten;

b)      kan de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, haar uitspraak aanhouden indien de betrokken merken dezelfde zijn en gelden voor soortgelijke waren of diensten en ook indien de betrokken merken overeenstemmen en voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten gelden.

2.      De rechterlijke instantie waarbij op grond van een gemeenschapsmerk een vordering wegens inbreuk is ingesteld, wijst de vordering af indien tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen een onherroepelijke beslissing over het bodemgeschil is gegeven op grond van een [gelijk] nationaal merk dat voor dezelfde waren of diensten geldt.

3.      De rechterlijke instantie waarbij op grond van een nationaal merk een vordering wegens inbreuk is ingesteld, wijst de vordering af indien tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen een onherroepelijke beslissing over het bodemgeschil is gegeven op grond van een [gelijk] gemeenschapsmerk dat voor dezelfde waren of diensten geldt.”

III – Feiten en procedure

11.      Rekwirantes zijn samen houder van drie gemeenschapsmerken voor Pink Lady-appels. Eén daarvan is een woordteken en de andere twee zijn beeldtekens. Carolus is een Belgische onderneming die het woordteken „English pink” wil laten inschrijven als gemeenschapsmerk voor haar eigen appelsoort. Sinds 2009 had „English pink” de status van Benelux-merk, waarvan Carolus houder was.

12.      Op 13 oktober 2009 diende Carolus bij het EUIPO een aanvraag in tot inschrijving van het woordteken „English pink” als gemeenschapsmerk. Na deze aanvraag stelden rekwirantes twee verschillende soorten procedures in tegen Carolus, ter bescherming van hun bestaande gemeenschapsmerken.

13.      Ten eerste hebben rekwirantes op 20 april 2010 bij het EUIPO oppositie ingesteld tegen de inschrijving van „English pink”, op basis van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk.

14.      Ten tweede hebben rekwirantes op 8 juni 2010 bij de Rechtbank van Koophandel te Brussel (België), in haar hoedanigheid van rechtbank voor het gemeenschapsmerk, tegen Carolus een vordering wegens inbreuk ingesteld. Rekwirantes voerden aan dat het gebruik van het woordteken „English pink” onrechtmatig was omdat het leidt tot gevaar voor verwarring met het oudere gemeenschapswoordmerk „Pink Lady”. Zij vorderden bijgevolg de nietigverklaring van het Benelux-merk „English pink” van Carolus.

15.      Deze twee procedures resulteerden uiteindelijk in twee verschillende beslissingen van het EUIPO en de Rechtbank van Koophandel te Brussel inzake het gevaar voor verwarring van het gemeenschapswoordmerk „Pink Lady” met het woordteken „English pink”.

16.      Enerzijds verwierp de oppositieafdeling van het EUIPO op 27 mei 2011 de door rekwirantes ingestelde oppositie. Zij stelde vast dat er geen sprake was van gevaar voor verwarring van het woordteken „English pink” met het gemeenschapswoordmerk „Pink Lady”.

17.      Anderzijds oordeelde de Rechtbank van Koophandel te Brussel op 28 juni 2012 dat het gebruik van het woordteken „English pink” gevaar voor verwarring met het oudere gemeenschapswoordmerk „Pink Lady” deed ontstaan. Bijgevolg verklaarde zij het Benelux-merk „English pink” nietig, gelastte zij Carolus om het gebruik van het teken „English pink” binnen de Europese Unie onmiddellijk te staken en kende zij rekwirantes schadevergoeding toe in de vorm van een door Carolus te betalen eenmalig bedrag van 5 000 EUR.

18.      In de loop van de zomer van 2012 hebben rekwirantes het EUIPO verschillende brieven gestuurd waarbij het in kennis werd gesteld van de beslissing van de Rechtbank van Koophandel te Brussel.

19.      Op 29 mei 2013, beslissende op het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling, heeft de vierde kamer van beroep van het EUIPO rekwirantes aanspraken afgewezen, zonder enige verwijzing naar het vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Brussel.

20.      Rekwirantes hebben vervolgens bij het Gerecht een vordering tot vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van het EUIPO ingesteld. Primair verzochten zij het Gerecht de bestreden beslissing aldus te herzien dat hun oppositie tegen de inschrijving van „English pink” als gemeenschapsmerk werd toegewezen. Subsidiair verzochten zij om vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van het EUIPO.

IV – Het bestreden arrest van het Gerecht en de procedure bij het Hof

21.      Bij arrest van 25 maart 2015 (3) heeft het Gerecht de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO vernietigd. Het verwierp het beroep voor het overige.

22.      Het Gerecht heeft in het bijzonder geoordeeld dat het vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Brussel niet kon worden geacht gezag van gewijsde te hebben ten aanzien van latere beslissingen van de kamer van beroep van het EUIPO. Het voorwerp en de grond, die in de procedure voor het EUIPO en voor de Rechtbank van Koophandel te Brussel aan de orde waren, waren volgens het Gerecht niet identiek. De kamer van beroep was bijgevolg niet gebonden aan het vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Brussel.

23.      Het Gerecht heeft de beslissing van de kamer van beroep evenwel vernietigd omdat deze geen rekening had gehouden met het vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Brussel, en de mogelijke gevolgen van dit vonnis voor de uitkomst van het geschil niet had beoordeeld. Tegelijk weigerde het Gerecht om de beslissing van het EUIPO te herzien. Het stelde dat het niet in staat was om te bepalen welke beslissing de kamer van beroep had moeten nemen op basis van de elementen, feitelijk en rechtens, zoals vastgesteld. Daarom kon het zijn beoordeling niet in de plaats stellen van die van de kamer van beroep van het EUIPO.

24.      In deze hogere voorziening betwisten rekwirantes het arrest van het Gerecht in wezen op basis van drie middelen.

25.      Het eerste middel bevat zeven onderdelen. Het kan als volgt worden samengevat: rekwirantes voeren aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de onherroepelijke beslissing van de Rechtbank van Koophandel te Brussel op zich niet volstond om te bepalen welke beslissing de kamer van beroep had moeten nemen. Volgens rekwirantes was de beslissing van de rechtbank voor het gemeenschapsmerk bindend voor het EUIPO omdat het een rechterlijke beslissing was, ook al bevatte de verordening inzake het gemeenschapsmerk geen uitdrukkelijke bepaling in die zin. Voorts stellen zij dat de twee procedures, namelijk de oppositieprocedure voor het EUIPO en de vordering wegens inbreuk voor de Rechtbank van Koophandel te Brussel, identiek waren, aangezien de grond, het voorwerp en de partijen dezelfde waren. Rekwirantes stellen dat de rechtmatigheid van de beslissing van het EUIPO niet alleen had moeten worden beoordeeld in het licht van de verordening inzake het gemeenschapsmerk, maar eerst en vooral in het licht van de algemene beginselen van het Unierecht, zoals het beginsel van gezag van gewijsde.

26.      Als tweede middel voeren rekwirantes aan dat het oordeel dat het EUIPO niet was gebonden aan de onherroepelijke beslissing van een rechtbank voor het gemeenschapsmerk, hun gewettigd vertrouwen aantast en de algemene beginselen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur schendt.

27.      Met hun derde middel stellen rekwirantes dat het Gerecht artikel 65, lid 3, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk heeft geschonden door te weigeren om de beslissing van de kamer van beroep te herzien.

V –    Beoordeling

28.      Hoewel zij zijn aangevoerd als afzonderlijke middelen in hogere voorziening, zijn het eerste en het tweede middel nauw verbonden. Met beide wordt, vanuit een ander perspectief, opgekomen tegen het oordeel van het Gerecht dat de beslissing van de Rechtbank van Koophandel te Brussel geen gezag van gewijsde had en dus niet bindend was voor de kamer van beroep van het EUIPO. Ik zal bijgevolg het eerste en het tweede middel in hogere voorziening samen behandelen (punt A), alvorens in te gaan op het derde middel (punt B).

A –    Eerste en tweede middel

29.      Gezag van gewijsde is een noodzakelijk organisatiebeginsel van elke coherente rechtsorde. Een rechtbank (en in sommige gevallen ook een administratieve autoriteit) waarbij een zaak is aangebracht waarover reeds een onherroepelijke beslissing is geveld, moet tot verwijzing overgaan. Om te kunnen spreken van een dergelijke procedurele belemmering moeten de eerste en de tweede zaak evenwel identiek zijn. De procedures moeten in beide zaken identiek zijn. In dit specifieke geval kan het beginsel van gezag van gewijsde slechts gelden indien de vordering wegens inbreuk voor de Rechtbank van Koophandel te Brussel identiek was aan de bij het EUIPO ingestelde oppositie tegen de inschrijving.

30.      De hoofdvraag in deze hogere voorziening is bijgevolg de definitie van identieke procedures overeenkomstig de verordening inzake het gemeenschapsmerk.

1.      Identieke procedures en gezag van gewijsde

31.      De verordening inzake het gemeenschapsmerk streeft ernaar tegenstrijdige beslissingen van rechtbanken voor het gemeenschapsmerk, nationale autoriteiten of het EUIPO, en aantastingen van het eenheidskarakter van het gemeenschapsmerk, te voorkomen.(4) Dit doel wordt vertaald in een aantal specifieke procedureregels in de verordening, die erop zijn gericht mogelijk tegenstrijdige beslissingen te voorkomen.

32.      Het beginsel van gezag van gewijsde is neergelegd in artikel 56, lid 3, en artikel 100, lid 2, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk. In deze bepalingen worden de criteria voor identieke procedures en de gevolgen die aan een dergelijke vaststelling worden verbonden, uiteengezet.

33.      Artikel 56, lid 3, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk bepaalt dat de vordering bij het EUIPO tot vervallenverklaring of nietigverklaring niet ontvankelijk is wanneer op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond al door een rechterlijke instantie van een lidstaat aangaande dezelfde partijen een beslissing is gegeven.

34.      Evenzo strekt artikel 100 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk ertoe situaties te voorkomen waarin zowel het EUIPO als een rechtbank voor het gemeenschapsmerk wordt verzocht om de geldigheid van hetzelfde gemeenschapsmerk te onderzoeken. In het bijzonder vereist artikel 100, lid 2, dat een rechtbank voor het gemeenschapsmerk een reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring verwerpt indien op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond al door het EUIPO tussen dezelfde partijen een onherroepelijke beslissing is gegeven.

35.      Het is duidelijk dat geen van deze beide bepalingen van toepassing is op de onderhavige zaak. Zij bevatten evenwel een werkdefinitie vast wat identieke procedures zijn volgens de verordening inzake het gemeenschapsmerk. Een identiek karakter dat leidt tot gezag van gewijsde bestaat uit drie elementen: hetzelfde voorwerp, dezelfde grond en dezelfde partijen.(5)

36.      Die opvatting van identieke procedures geldt niet alleen voor de verordening inzake het gemeenschapsmerk, maar kan ook worden aangetroffen in andere domeinen van het Unierecht, zoals de verordening inzake het gemeenschapsmodel(6) of, belangrijker, verordening nr. 44/2001(7).

37.      Aangaande de gevolgen van identieke procedures krachtens de verordening inzake het gemeenschapsmerk, wordt gezag van gewijsde verbonden aan de eerste onherroepelijke beslissing die hetzij in de vorm van een beslissing van een rechterlijke instantie, hetzij in de vorm van een administratieve beslissing van het EUIPO is genomen. Bijgevolg moeten latere vorderingen met betrekking tot dezelfde partijen, voorwerpen en gronden hetzij niet-ontvankelijk worden verklaard, hetzij worden afgewezen.

38.      Daaraan dient evenwel te worden toegevoegd dat de verordening inzake het gemeenschapsmerk niet alleen betrekking heeft op gevallen waarin sprake is van alle drie de elementen van identieke procedures (hetzelfde voorwerp, dezelfde grond en dezelfde partijen), en die bijgevolg gezag van gewijsde met zich meebrengen. De verordening bevat ook verschillende andere bepalingen die ertoe strekken om te voorkomen dat binnen het stelsel van gemeenschapsmerken tegenstrijdige beslissingen worden genomen, ook al is – strikt genomen – geen sprake van alle drie de elementen van identieke procedures.

39.      Ten eerste verplicht artikel 104 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk, met als opschrift „Bijzondere bepalingen inzake verknochtheid”, rechtbanken voor het gemeenschapsmerk en het EUIPO om hun procedure te schorsen indien de geldigheid van een gemeenschapsmerk al voor een andere rechtbank voor het gemeenschapsmerk bij een reconventionele vordering of voor het EUIPO via een vordering tot vervallen- of nietigverklaring wordt betwist, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten.

40.      Uit zowel het opschrift als de inhoud van artikel 104 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk lijkt te volgen dat het gevallen regelt waarin de procedures niet identiek zijn in de hierboven geschetste zin. Deze bepaling heeft uitdrukkelijk betrekking op „verknochtheid” en niet op identieke vorderingen. Die formulering geeft aan dat de betrokken vorderingen verschillen, ook al wordt in beide soorten procedures de geldigheid van een gemeenschapsmerk betwist.

41.      Ten tweede betreft artikel 109 van de verordening verknochtheid in de vorm van gelijktijdige en opeenvolgende civiele vorderingen op grond van gemeenschapsmerken en nationale merken. Het bepaalt dat wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, en de ene rechterlijke instantie op grond van een gemeenschapsmerk en de andere rechterlijke instantie op grond van een nationaal merk wordt aangezocht, de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht de partijen moet verwijzen of haar uitspraak kan aanhouden, afhankelijk van de situatie. Bovendien, indien tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen een onherroepelijke beslissing over het bodemgeschil is gegeven, wijst de rechterlijke instantie waarbij op grond van het nationale merk of het gemeenschapsmerk een vordering wegens inbreuk is ingesteld, de vordering af.

42.      Overeenkomstig artikel 109 mag een ontevreden partij hetzelfde geschil dus geen tweede keer aanhangig maken tegen dezelfde tegenpartij, ook als is het voorwerp niet hetzelfde omdat de nieuwe vordering formeel is gebaseerd op het gemeenschapsmerk en niet op het nationale merk, of omgekeerd.

43.      Beide artikelen waarnaar zojuist is verwezen, suggereren dat – naast (volledig) identieke procedures, waarin het voorwerp, de grond en de partijen dezelfde zijn – de verordening inzake het gemeenschapsmerk ook betrekking heeft op gevallen waarin parallelle of opeenvolgende geschillen inzake gemeenschapsmerken elkaar inhoudelijk aanzienlijk overlappen. De verordening erkent bijgevolg dat de rechtsgevolgen van gemeenschapsmerken enerzijds en van nationale merken anderzijds, onderling verbonden zijn.

44.      Opnieuw bevat niet alleen de verordening inzake het gemeenschapsmerk dergelijke beginselen, maar bestaan deze ook in andere takken van het Unierecht. Ook verordening nr. 44/2001, waarnaar in de overwegingen 16 en 17 juncto artikel 94 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk uitdrukkelijk wordt verwezen, bevat mechanismen om de procedure te schorsen of zelfs de partijen te verwijzen. Verordening nr. 44/2001 biedt dus mogelijkerwijs de beste analogie met de verordening inzake het gemeenschapsmerk wat het gezag van gewijsde en verknochte procedures betreft.

45.      Artikel 27 van verordening nr. 44/2001 bepaalt: „1. Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. 2. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.”

46.      Artikel 28 van verordening nr. 44/2001 luidt: „1. Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak aanhouden. [...] 3. Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.”(8)

47.      Overeenkomstig artikel 27 en artikel 28 van verordening nr. 44/2001 bestaat er een duidelijke bevoegdheidsverdeling tussen de gerechten. Ten eerste, wanneer het identieke procedures betreft, moet het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich onbevoegd verklaren ten gunste van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht. Ten tweede wordt voor andere soorten vorderingen die niet identiek zijn, maar waartussen een nauwe band bestaat, de bevoegdheid om te beslissen om hun uitspraak aan te houden terwijl de procedure voor het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, voortgaat, aan de gerechten gelaten.

48.      Samengevat kan overeenkomstig de verordening inzake het gemeenschapsmerk een onderscheid worden gemaakt tussen twee gevallen, afhankelijk van de mate waarin de procedures onderling zijn verbonden. Ten eerste zijn er de gevallen beschreven in artikel 56, lid 3, en artikel 100 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk (en naar analogie ook in artikel 27 van verordening nr. 44/2001). Het gaat om gevallen waarin de procedures identiek zijn, dit wil zeggen, waarin sprake is van de drie elementen voor identieke procedures: hetzelfde voorwerp, dezelfde grond en dezelfde partijen. Als van deze elementen tegelijk sprake is, brengt dit gezag van gewijsde met zich mee. Dit heeft tot gevolg dat het rechterlijke of administratieve orgaan, zoals het EUIPO, waarbij de zaak het laatst is aangebracht, verplicht is de partijen te verwijzen of zijn procedure te schorsen.

49.      Ten tweede is er ook bij niet volledig identieke procedures de ruimere categorie van verknochte of nauw verbonden vorderingen, zoals de gevallen beschreven in artikel 104, artikel 109, lid 1, onder b), en artikel 109, leden 2 en 3, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk (en wederom naar analogie in artikel 28 van verordening nr. 44/2001). In de gevallen die binnen die ruimere categorie vallen, heeft de beslissende autoriteit de bevoegdheid om haar procedure te schorsen en de beslissing van de autoriteit waarbij de zaak het eerst is aangebracht, af te wachten.

2.      Identieke procedures in de onderhavige zaak

50.      In het licht van het voorgaande, zal ik nu de onderhavige zaak beoordelen.

51.      Deze zaak betreft een specifieke procedurele situatie die niet valt onder een van de bepalingen van de verordening inzake het gemeenschapsmerk: de wisselwerking tussen een vordering wegens inbreuk voor een rechtbank voor het gemeenschapsmerk inzake een ouder gemeenschapsmerk en een nationaal merk, enerzijds, en een oppositieprocedure voor het EUIPO, waarbij een beroep wordt gedaan op hetzelfde oudere gemeenschapsmerk en hetzelfde teken als het nationale merk waarvan om inschrijving wordt verzocht op gemeenschapsniveau, anderzijds.

52.      Zelfs bij gebreke van specifieke bepalingen met betrekking tot deze situatie in de verordening inzake het gemeenschapsmerk, is om te kunnen spreken van gezag van gewijsde vereist dat wordt vastgesteld dat een vordering wegens inbreuk en een oppositieprocedure identiek zijn.

53.      Dit is in casu echter niet het geval. Volgens mij heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat beide soorten vorderingen niet identiek waren en dat het EUIPO bijgevolg niet was gebonden aan de beslissing van de Rechtbank van Koophandel te Brussel.

54.      In punt 65 van het bestreden arrest heeft het Gerecht verklaard dat „de respectievelijke voorwerpen – namelijk de vorderingen – van de door [de Rechtbank van Koophandel te Brussel] en door het EUIPO onderzochte zaken daarentegen niet identiek zijn. De vordering wegens inbreuk voor de Belgische rechtbank betrof immers de nietigverklaring van het Benelux-merk ENGLISH PINK en het verbod om dit merk op het grondgebied van de Unie te gebruiken, terwijl de procedure voor het [EUIPO] de oppositie tegen de inschrijving van het gemeenschapsmerk English pink betrof.”

55.      Voorts heeft het Gerecht in punt 66 verklaard dat „[d]e middelen – namelijk de gronden voor de vorderingen – van deze twee zaken [...] ook verschillend [zijn]. Enerzijds, in het kader van de procedure voor de Rechtbank van Koophandel te Brussel, was de grond voor verzoeksters’ vordering om een rechterlijk bevel uit te spreken ter voorkoming dat inbreuk werd gemaakt op de [...] gemeenschapsmerken[,] artikel 9, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009. Voorts was de grond voor de vordering tot nietigverklaring van het Benelux-merk ENGLISH PINK[,] artikel 2.3 en artikel 2.28, lid 3, onder b), van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom [...]. Deze rechtbank heeft geoordeeld dat inbreuk was gemaakt op de voornoemde gemeenschapsmerken. Zij heeft bijgevolg het Benelux-merk ENGLISH PINK nietig verklaard en verboden om dit teken te gebruiken op het gehele grondgebied van de Unie. Anderzijds, in het kader van de procedure voor het [EUIPO], hebben verzoeksters oppositie ingesteld tegen de inschrijving van een nieuw gemeenschapsmerk en hebben zij zich daarvoor gebaseerd op andere bepalingen van verordening nr. 207/2009, namelijk artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van deze verordening.”

56.      Zoals het Gerecht terecht heeft opgemerkt, waren de voorwerpen of de gronden dus niet identiek.

57.      Ten eerste, wat het voorwerp(9) betreft, streven vorderingen wegens inbreuk en oppositieprocedures enigszins verschillende doelstellingen na. Enerzijds kunnen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld bij rechtbanken voor het gemeenschapsmerk door de houder van een ouder gemeenschapsmerk tegen de gebruiker van een teken dat gevaar voor verwarring met het gemeenschapsmerk doet ontstaan, ter verkrijging van een verbod op dergelijk schadelijk gebruik in de gehele Europese Unie. Anderzijds hebben oppositieprocedures betrekking op de inschrijvingsprocedure van een teken als gemeenschapsmerk bij het EUIPO. Deze procedures strekken ertoe inschrijving – een administratieve handeling – te voorkomen. Dus ook al hebben beide vorderingen ongetwijfeld verschillende kenmerken gemeen, zij zijn niet identiek.(10)

58.      Dit blijkt in deze zaak ook wat de vorderingen betreft: het specifieke doel van de vordering van rekwirantes bij de Rechtbank van Koophandel te Brussel was de nietigverklaring van twee Benelux-merken. Het doel van de oppositieprocedure bij het EUIPO bestond er echter in de inschrijving van een nieuw gemeenschapsmerk te voorkomen.

59.      Ten tweede, wat de grond betreft, passen rechtbanken voor het gemeenschapsmerk en het EUIPO verschillende regels toe. In deze zaak paste de rechtbank voor het gemeenschapsmerk de verordening inzake het gemeenschapsmerk, maar ook nationaal/Benelux-recht toe bij de nietigverklaring van het Benelux-merk „English pink”, terwijl het EUIPO alleen de verordening inzake het gemeenschapsmerk toepaste.(11)

60.      Bovendien hebben het EUIPO en de Rechtbank van Koophandel te Brussel niet dezelfde bepalingen van de verordening inzake het gemeenschapsmerk toegepast. De Rechtbank van Koophandel te Brussel paste artikel 98 en artikel 102 van de verordening toe, terwijl het EUIPO artikel 8, leden 1, onder b), en 5, artikel 41 en artikel 42 toepaste.

61.      Ten slotte heeft het Hof, hoewel de beoordeling van het verwarringsgevaar deel uitmaakt van zowel oppositieprocedures als inbreukprocedures, reeds geoordeeld dat die beoordeling verschilt naargelang van het soort procedure. De beoordeling moet retrospectief en concreter zijn bij vorderingen met het oog op het verbod op het gebruik van een teken wanneer „het onderzoek [...] zich [dient] te beperken tot de omstandigheden waarin genoemd gebruik plaatsvindt, zonder dat [hoeft te] worden nagegaan of een ander gebruik van hetzelfde teken in andere omstandigheden eveneens verwarringsgevaar zou opleveren”.(12) De evaluatie moet daarentegen prospectief en algemener zijn bij oppositieprocedures. Zoals het Hof heeft verklaard, „mag met [de bijzondere feitelijke] omstandigheden, aangezien [zij] in de tijd en volgens de wens van de houders van de conflicterende merken kunnen variëren, geen rekening worden gehouden in het prospectieve onderzoek van het gevaar voor verwarring van die merken”.(13)

62.      Bij gebreke van identieke gronden en voorwerpen, kan in deze zaak bijgevolg geen sprake zijn van gezag van gewijsde.

63.      Daarom heeft het Gerecht volgens mij geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het EUIPO niet was gebonden aan het vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Brussel.

3.      Meer dan formeel identieke procedures: loyale samenwerking binnen het stelsel van gemeenschapsmerken

64.      De beoordeling of procedures identiek zijn, hetgeen als enige gezag van gewijsde met zich meebrengt, is per definitie formeel en beperkt in omvang. Dit is logisch: aangezien het beginsel betrekking heeft op duidelijkheid en voorspelbaarheid, moet de uitlegging ervan voorspelbaar en eerder beperkt zijn, waarbij de aandacht strikt wordt gericht op de beoordeling of sprake is van alle drie de constitutieve elementen. Zoals evenwel reeds blijkt uit de hierboven verrichte analyse, beperkt de plicht van zowel nationale als Europese autoriteiten die binnen het stelsel van gemeenschapsmerken werken, zich niet tot het vermijden van formeel tegenstrijdige beslissingen. Zoals voortvloeit uit overweging 17 van de verordening, en op het niveau van het primaire recht uit artikel 4, lid 3, VEU, zijn deze autoriteiten verplicht om ervoor te zorgen dat wordt voorkomen dat er beslissingen tot stand komen die, hoewel zij formeel niet identiek zijn, inhoudelijk moeilijk in overeenstemming te brengen zijn.

65.      In deze zaak valt daarover veel te zeggen. Hoewel de procedures formeel niet identiek zijn, kan niet over het hoofd worden gezien dat er een aanzienlijke inhoudelijke overlap bestaat tussen de beslissing van de kamer van beroep van het EUIPO en het vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Brussel. De vorderingen die hebben geleid tot deze beslissingen kunnen zeker worden aangemerkt als verknochte vorderingen, hetgeen beide betrokken beslissende autoriteiten blijkbaar wisten.

66.      Ten eerste, zoals het Gerecht in de punten 30 tot en met 34 van zijn arrest heeft opgemerkt, was de kamer van beroep van het EUIPO naar behoren in kennis gesteld van de eerdere beslissing van de Rechtbank van Koophandel te Brussel. In strijd met artikel 75 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk heeft zij er echter op geen enkele wijze rekening mee gehouden in haar daarop volgende beslissing.

67.      Met die vaststelling kan ik alleen maar instemmen. De kamers van beroep van het EUIPO moeten alle aan hen overgelegde nieuwe bewijzen en feiten in aanmerking nemen. Zij verrichten geen beperkte rechterlijke toetsing van de beslissing in eerste aanleg, maar behandelen beroepen de novo, krachtens de functionele continuïteit tussen de eerste en de tweede instantie van het EUIPO.(14) Zij moeten hun beslissingen baseren op alle gegevens, feitelijk en rechtens, die de partijen hetzij in eerste aanleg, hetzij in beroep, hebben aangedragen. Bijgevolg had de vierde kamer van beroep in haar redenering rekening moeten houden met het vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Brussel.

68.      Dit komt geenszins neer op het ondermijnen van de autonomie van het EUIPO. De verordening inzake het gemeenschapsmerk blijft de beslissende maatstaf voor de inschrijving van een gemeenschapsmerk. Een beslissing van een rechtbank voor het gemeenschapsmerk die dezelfde vraag, namelijk het gevaar voor verwarring van dezelfde twee tekens, inhoudelijk behandelt, is echter een relevant feit in het licht van de verordening inzake het gemeenschapsmerk. Dit is des te relevanter aangezien het denkbaar is dat dezelfde rechtbank voor het gemeenschapsmerk, gezien haar bevoegdheid, wordt verzocht om het gevaar voor verwarring van de woordtekens „English pink” en „Pink Lady” een tweede maal te beoordelen, aangezien het Hof onlangs heeft geoordeeld dat de houder van een ouder gemeenschapsmerk ook een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen de houder van een later ingeschreven gemeenschapsmerk.(15)

69.      Daaraan moet duidelijk worden toegevoegd dat de verplichting „om rekening te houden met” niet gelijkstaat met „gebonden zijn” aan de inhoud en bijgevolg verplicht zijn om ten gronde tot dezelfde bevinding te komen. De ongemakkelijke maar logische gevolgtrekking van dit onderscheid is dat het EUIPO aangaande het gevaar voor verwarring van twee tekens ter zake van de inschrijving van een gemeenschapsmerk, tot een ander inhoudelijk oordeel kan komen dan een rechtbank voor het gemeenschapsmerk ter zake van de vervallenverklaring van een ouder nationaal merk.

70.      Deze gevolgtrekking is ongemakkelijk omdat zij zeker niet wenselijk is. Binnen de huidige procedurele organisatie is zij echter mogelijk. Niettemin dient te worden benadrukt dat als de procedures niet identiek zijn bij de beslissing ten gronde, dan logischerwijze niet kan worden vereist dat de latere handhavingsfase identiek is. Concreet kan het verbod om een teken als nationaal merk te gebruiken, niet beletten dat dit teken als gemeenschapsmerk wordt ingeschreven en gebruikt.

71.      Ten tweede dient te worden benadrukt dat het onderhavige geschil uiteraard geen invloed heeft op de onherroepelijke beslissing van de Rechtbank van Koophandel te Brussel. In het algemeen kan daaraan evenwel worden toegevoegd dat het voor een rechtbank voor het gemeenschapsmerk die zich in vergelijkbare situatie als de Rechtbank van Koophandel te Brussel bevindt, raadzaam zou zijn om haar procedure te schorsen en een beslissing ter zake van het EUIPO af te wachten. Bij gebreke van een specifieke bepaling dienaangaande in de verordening inzake het gemeenschapsmerk, zou een nationale rechtbank die optreedt als rechtbank voor het gemeenschapsmerk haar discretionaire bevoegdheid kunnen gebruiken en zeker kunnen gelasten om de procedure te schorsen overeenkomstig de nationale procedureregels, onder verwijzing mutatis mutandis naar artikel 100, lid 7, artikel 104 en artikel 109, lid 1, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk. Zij had zelfs gedurende de schorsing van de procedure voorlopige en beschermende maatregelen kunnen bevelen overeenkomstig artikel 104, lid 3, en artikel 109, lid 4, van de verordening.

72.      Samengevat, de onderhavige zaak is zeker geen goed voorbeeld van loyale samenwerking binnen de Unie in het algemeen en specifiek binnen het stelsel van gemeenschapsmerken – tenzij het beginsel van wederzijdse samenwerking moet worden vervangen door het beginsel van wederzijds gebrek aan achting. Zelfs bij gebreke van een specifieke procedureregel in de verordening inzake het gemeenschapsmerk zelf, en bij gebreke van identieke procedures waardoor het algemene beginsel van gezag van gewijsde tussen de twee betrokken procedures zou gelden, voorziet het huidige stelsel volgens mij, indien het ernstig wordt genomen, reeds in een oplossing voor dit soort gevallen: beide, zowel het EUIPO als de rechtbanken voor het gemeenschapsmerk, zijn verplicht om rekening te houden met verknochte of nauw verbonden procedures of beslissingen die de andere autoriteit heeft gegeven en om dit tot uitdrukking te brengen in hun handelingen en uiteindelijke beslissingen ten gronde.

B –    Derde middel

73.      Wat betreft het derde middel in hogere voorziening, inzake de schending van artikel 65, lid 3, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk, heeft het Gerecht volgens mij geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te weigeren om de zaak zelf af te doen.

74.      De aan het Gerecht toegekende bevoegdheid tot herziening impliceert niet dat het Gerecht bevoegd is om zijn eigen beoordeling in de plaats te stellen van die van de kamer van beroep, en evenmin om over te gaan tot een beoordeling waarover de kamer van beroep nog geen standpunt heeft ingenomen.(16) De uitoefening van de bevoegdheid tot herziening moet derhalve in beginsel beperkt blijven tot situaties waarin het Gerecht na toetsing van de beoordeling van de kamer van beroep in staat is om op basis van de elementen, feitelijk en rechtens, zoals deze zijn vastgesteld, te bepalen welke beslissing de kamer van beroep had moeten nemen.

75.      In de onderhavige zaak heeft de kamer van beroep van het EUIPO geen rekening gehouden met het vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Brussel, dat van belang zou zijn geweest. Het Gerecht kan zijn beoordeling van dat vonnis niet in de plaats stellen.

76.      Ten slotte, als het Gerecht zijn beoordeling in dergelijke omstandigheden niet in de plaats kan stellen van die van het EUIPO, geldt hetzelfde a fortiori voor het Hof. In deze zaak kan het Hof zijn eigen beoordeling niet in de plaats stellen van die van de kamer van beroep en overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie uitspraak doen op de oppositie ten gronde. Bijgevolg moet de zaak naar de kamer van beroep worden terugverwezen.

77.      Daarom geef ik in overweging om het derde middel in hogere voorziening af te wijzen.

VI – Kosten

78.      Rekwirantes zijn in het ongelijk gesteld. Overeenkomstig artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering moeten zij hun eigen kosten en die van het EUIPO dragen. Evenwel kan er niet aan worden voorbijgegaan dat dit geschil deels is gerezen vanwege aanzienlijke tekortkomingen in de beslissing van het EUIPO. Bijgevolg lijkt het mij billijk dat elke partij haar eigen kosten draagt overeenkomstig artikel 138, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering.

VII – Conclusie

79.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging:

1)      de hogere voorziening af te wijzen;

2)      te beslissen dat elke partij haar eigen kosten draagt.


1 – Oorspronkelijke taal: Engels.


2 –      Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L78, blz. 1).


3 –      Arrest Apple and Pear Australia en Star Fruits Diffusion/BHIM – Carolus C. (English pink) (T‑378/13, EU:T:2015:186).


4 –      Zie overweging 16 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk. Over het eenheidskarakter van het stelsel van gemeenschapsmerken in het algemeen, zie de conclusie van advocaat-generaal Cruz Villalón in de zaak DHL Express (EU:C:2010:595, punten 18‑26).


5 –      Gewezen zij erop dat de voor de afzonderlijke elementen van gezag van gewijsde gebruikte terminologie enigszins verschilt in de verschillende taalversies en dus enige verwarring kan veroorzaken. In het bijzonder gebruikt de Engelse versie van de verordening inzake het gemeenschapsmerk de uitdrukking „subject matter”, terwijl de Franse versie voor hetzelfde element „l’objet” gebruikt. In deze conclusie handhaaf ik de terminologie van de Engelse versie van de verordening, hoewel de normale betekenis van de woorden enigszins kan verschillen. Voor deze zaak begrijp ik „grond” („cause of action”) als een verwijzing naar de feiten en de wettelijke bepalingen waarop de vordering wordt gebaseerd, en „voorwerp” („subject matter”) als een verwijzing naar zowel het doel van de vordering in de zin van het resultaat dat de eiser beoogt als het concrete voorwerp waarop de vordering betrekking heeft.


6 –      Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1). Zie met name artikel 52, lid 3, en artikel 86, lid 5.


7 –      Verordening van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1). Deze verordening is herschikt bij verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 (PB 2012, L 351, blz. 1). Zie in de context van het Executieverdrag de arresten Gubisch Maschinenfabrik/Palumbo (144/86, EU:C:1987:528, punten 14‑17), Tatry (C‑406/92, EU:C:1994:400, punten 38‑45), Drouot assurances (C‑351/96, EU:C:1998:242, punt 19), Gantner Electronic (C‑111/01, EU:C:2003:257, punten 24‑32), Gasser (C‑116/02, EU:C:2003:657, punt 41) en Mærsk Olie & Gas (C‑39/02, EU:C:2004:615, punten 34‑39). Zie wat verordening nr. 44/2001 betreft, de arresten in de zaken Nipponkoa Insurance Co. (Europe) (C‑452/12, EU:C:2013:858, punten 42‑44) en Aannemingsbedrijf Aertssen en Aertssen Terrassements (C‑523/14, EU:C:2015:722, punten 43‑46).


8 –      In de herschikte verordening zijn de artikelen 27 en 28, de artikelen 29 en 30 geworden. De ingevoerde wijzigingen hebben geen invloed op de onderhavige analyse.


9 –      Zie voetnoot 5.


10 –      Nogmaals, voor een bredere analogie in de context van het Executieverdrag, zie de arresten Gubisch Maschinenfabrik/Palumbo (144/86, EU:C:1987:528, punten 15‑17), Tatry (C‑406/92, EU:C:1994:400, punten 41‑44) en Mærsk Olie & Gas (C‑39/02, EU:C:2004:615, punten 35‑36). Zie ook, in een andere context, maar uiting gevend aan vergelijkbare bezorgdheden, de arresten Commissie/Tomkins (C‑286/11 P, EU:C:2013:29, punt 43) en Total/Commissie (C‑597/13 P, EU:C:2015:613, punt 39‑41).


11 –      Zie in het algemeen beschikking Emram/BHIM (C‑354/11 P, EU:C:2012:167, punten 92 e.v.) en arrest Alcon/BHIM (C‑412/05 P, EU:C:2007:252, punt 65).


12 –      Arrest O2 Holdings & O2 (UK) (C‑533/06, EU:C:2008:339, punt 67).


13 –      Arrest T.I.M.E. ART/BHIM (C‑171/06 P, EU:C:2007:171, punt 59).


14 –      Arrest BHIM/Kaul (C‑29/05 P, EU:C:2007:162, punt 57).


15 –      Arrest Fédération Cynologique Internationale (C‑561/11, EU:C:2013:91).


16 –      Arrest Edwin/BHIM (C‑263/09 P, EU:C:2011:452, punt 72).