Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 29 maart 2016 – Biedrība „Autortiesību un komunicēšanās konsultāciju aģentūra/Latvijas Autoru apvienība” / Konkurences padome

(Zaak C-177/16)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster in eerste aanleg: Biedrība „Autortiesību un komunicēšanās konsultāciju aģentūra/Latvijas Autoru apvienība”

Verweerster in eerste aanleg: Konkurences padome

Prejudiciële vragen

Is artikel 102, [tweede alinea,] onder a), VWEU van toepassing in een geding over de door een nationaal auteursrechtenbureau vastgestelde tarieven, indien dat bureau ook voor werken van buitenlandse auteurs vergoedingen int en de door dat bureau vastgestelde tarieven het gebruik van die werken in de betrokken lidstaat kunnen ontmoedigen?

Is het met het oog op het bepalen van de inhoud van het in artikel 102, [tweede alinea,] onder a), VWEU gebruikte begrip onbillijke prijzen op het gebied van het beheer van auteursrechten en naburige rechten passend en voldoende – en in welke gevallen – om de prijzen (tarieven) op de betrokken markt te vergelijken met de prijzen (tarieven) op de aangrenzende markten?

Is het met het oog op het bepalen van de inhoud van het in artikel 102, [tweede alinea,] onder a), VWEU gebruikte begrip onbillijke prijzen op het gebied van het beheer van auteursrechten en naburige rechten passend en voldoende om de uit het bruto binnenlands product afgeleide koopkrachtpariteitsindex te gebruiken?

Moet ieder verschillend segment van de tarieven worden vergeleken dan wel het gemiddelde niveau van de tarieven?

Wanneer moet het verschil tussen de tarieven die worden onderzocht in verband met het in artikel 102, [tweede alinea,] onder a), VWEU gebruikte begrip onbillijke prijzen, worden geacht aanzienlijk te zijn, zodat de marktdeelnemer met een machtspositie moet aantonen dat zijn tarieven billijk zijn?

Welke informatie kan bij de toepassing van artikel 102, [tweede alinea,] onder a), VWEU redelijkerwijs worden verwacht van de marktdeelnemer ten bewijze dat de tarieven voor auteursrechtelijk beschermde werken billijk zijn, indien de kosten van die werken niet kunnen worden bepaald zoals in het geval van materiële producten? Gaat het uitsluitend om de beheerskosten van het auteursrechtenbureau?

Moeten in geval van schending van het mededingingsrecht de door een auteursrechtenbureau aan auteurs betaalde vergoedingen met het oog op de vaststelling van een geldboete worden uitgesloten van de omzet van die marktdeelnemer?

____________