Language of document : ECLI:EU:C:2024:309

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT‑GENERAAL

M. CAMPOS SÁNCHEZ-BORDONA

van 11 april 2024 (1)

Zaak C187/23 [Albausy](i)

E. V. G.T.

in tegenwoordigheid van:

P. T.,

F. T.,

G. T.

[verzoek van het Amtsgericht Lörrach (rechter in eerste aanleg Lörrach, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële procedure – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 650/2012 – Afgifte van de Europese erfrechtverklaring – In de afgifteprocedure ingediend bezwaar”






1.        Verordening (EU) nr. 650/2012(2) beoogt de belemmeringen weg te nemen voor het vrije verkeer van personen die hun rechten willen doen gelden in het kader van erfopvolgingen met grensoverschrijdende gevolgen.

2.        Te dien einde is bij verordening nr. 650/2012 voor de interne markt een Europese erfrechtverklaring(3) in het leven geroepen en regelt deze verordening op gedetailleerde wijze de afgifte en rechtsgevolgen van die verklaring. Met behulp van de Europese erfrechtverklaring kunnen erfgenamen, legatarissen, executeurs-testamentair of beheerders van een nalatenschap in alle lidstaten eenvoudig hun hoedanigheid en hun rechten en/of bevoegdheden aantonen.

3.        Deze prejudiciële verwijzing vloeit voort uit de omstandigheid dat de echtgenote van de overledene, die zichzelf beschouwt als de enige rechthebbende in het kader van een testamentaire erfopvolging, de bevoegde nationale autoriteit heeft verzocht om de afgifte van een Europese erfrechtverklaring. In dezelfde procedure betwisten de zoon en de kleinkinderen van de overledene voor dezelfde autoriteit de geldigheid van het aangedragen testament. De vraag is welke gevolgen deze betwisting moet hebben voor de afgifte van de verklaring.

4.        Het Hof heeft reeds eerder kennisgenomen van prejudiciële verwijzingen betreffende dit type verklaringen(4), maar geen daarvan ziet op de in casu gerezen vragen, die het Hof alleen zal moeten beantwoorden indien het de verwijzing ontvankelijk acht.

I.      Toepasselijke bepalingen – Unierecht

A.      Verordening nr. 650/2012

5.        In artikel 62 („Instelling van een Europese erfrechtverklaring”), lid 1, wordt bepaald:

„1.      Bij deze verordening wordt een Europese erfrechtverklaring (hierna ‚erfrechtverklaring’) ingesteld, die wordt afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt en die de in artikel 69 omschreven rechtsgevolgen heeft.”

6.        Artikel 63 („Doel van de erfrechtverklaring”) luidt:

„1.      De erfrechtverklaring is bestemd voor erfgenamen, rechtstreeks tot de nalatenschap gerechtigde legatarissen en voor executeurs-testamentair of beheerders van de nalatenschap, die zich in een andere lidstaat dienen te beroepen op hun hoedanigheid of de daaraan verbonden rechten en/of bevoegdheden dienen aan te tonen.

2.      De erfrechtverklaring kan met name worden gebruikt om het bewijs te leveren van een of meer van het volgende:

a)      de rechtspositie en/of de rechten van alle erfgenamen en, in voorkomend geval, alle legatarissen die in de erfrechtverklaring worden genoemd, alsmede hun erfdeel of legaat;

b)      de toewijzing van een bepaald goed of bepaalde goederen van de nalatenschap aan de erfgenamen of, in voorkomend geval, de legatarissen die in de erfrechtverklaring worden genoemd;

c)      de bevoegdheden van de in de erfrechtverklaring genoemde executeur-testamentair of beheerder van de nalatenschap.”

7.        Artikel 64 („Bevoegdheid voor het afgeven van de erfrechtverklaring”) heeft de volgende inhoud:

„De erfrechtverklaring wordt afgegeven in de lidstaat van wie de gerechten op grond van artikel 4, artikel 7, artikel 10 of artikel 11 bevoegd zijn. De autoriteit van afgifte is:

a)      een gerecht in de zin van artikel 3, lid 2, of

b)      een andere autoriteit die krachtens het nationale recht bevoegd is om erfrechtzaken te behandelen.”

8.        In artikel 65 („Aanvraag van een erfrechtverklaring”), lid 3, onder l), kan worden gelezen:

„De aanvraag bevat de volgende informatie, voor zover deze de aanvrager bekend is en de autoriteit van afgifte deze nodig heeft om de juistheid van de gegevens te kunnen vaststellen, welke de aanvrager gestaafd wil hebben, en gaat vergezeld van alle nodige documenten, hetzij de originele documenten, hetzij afschriften aan de hand waarvan de echtheid ervan kan worden vastgesteld, onverminderd artikel 66, lid 2:

[...]

l)      een verklaring dat, bij beste weten van de aanvrager, de te staven elementen niet het voorwerp uitmaken van een geschil.”

9.        Artikel 66 („Behandeling van de aanvraag”) schrijft voor:

„1.      Na ontvangst van de aanvraag verifieert de autoriteit van afgifte de door de aanvrager verstrekte gegevens, verklaringen, stukken en andere bewijzen. Zij verricht uit eigen beweging het daartoe vereiste en in haar wetgeving voorgeschreven of toegestane onderzoek, of verzoekt de aanvrager alle bewijzen over te leggen die zij verder nodig acht.

[...]

4.      De autoriteit van afgifte doet al het nodige om de rechthebbenden op de hoogte te brengen van de aanvraag voor een erfrechtverklaring. Met het oog op het vaststellen van de te staven elementen hoort zij voor zover nodig iedere betrokkene en iedere executeur-testamentair of beheerder en richt zij een openbare oproep tot andere mogelijke rechthebbenden om hun rechten te doen gelden.

[...]”

10.      In artikel 67 („Afgifte van de erfrechtverklaring”) staat te lezen:

„1.      Zodra de te staven gegevens volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht of volgens een ander, specifiek toepasselijk recht vaststaan, wordt de erfrechtverklaring volgens de in dit hoofdstuk bepaalde procedure onverwijld afgegeven. De autoriteit van afgifte gebruikt daarvoor het formulier dat in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure is vastgesteld.

De autoriteit van afgifte geeft de erfrechtverklaring in het bijzonder niet af indien:

a)      de te staven gegevens worden betwist, of

b)      de erfrechtverklaring niet in overeenstemming zou zijn met een beslissing betreffende de te staven gegevens.

[...]”

11.      Artikel 69 („Rechtsgevolgen van de erfrechtverklaring”) luidt als volgt:

„1.      De erfrechtverklaring heeft rechtsgevolgen in alle lidstaten zonder dat daartoe een procedure vereist is.

2.      De erfrechtverklaring wordt geacht datgene nauwkeurig aan te tonen dat vaststaat volgens het recht dat van toepassing is op de erfopvolging, dan wel volgens enig ander recht van toepassing op specifieke gegevens. Degene die in de erfrechtverklaring als erfgenaam, legataris, executeur-testamentair of beheerder van de nalatenschap wordt genoemd, wordt geacht de in de erfrechtverklaring genoemde hoedanigheid te hebben en/of de houder te zijn van de in de erfrechtverklaring vermelde rechten of bevoegdheden, zonder andere voorwaarden en/of beperkingen met betrekking tot die rechten of bevoegdheden dan die welke in de erfrechtverklaring vermeld zijn.

3.      Eenieder die, handelend op grond van de in de erfrechtverklaring geattesteerde informatie, betalingen verricht of een goed overdraagt aan een persoon die in de erfrechtverklaring wordt genoemd als bevoegd om betalingen of goederen in ontvangst te nemen, wordt geacht een transactie te hebben verricht met een persoon die bevoegd is betalingen of goederen te ontvangen, tenzij hij weet, of door grove nalatigheid niet weet, dat de inhoud van de erfrechtverklaring niet met de werkelijkheid overeenstemt.

4.      Indien degene die in de erfrechtverklaring wordt genoemd als bevoegd om over goederen uit de nalatenschap te beschikken, deze goederen aan een ander overdraagt, dan wordt laatstgenoemde, handelend op grond van de in de verklaring geattesteerde informatie, geacht een rechtshandeling te hebben verricht met een persoon die bevoegd is om over de betrokken goederen te beschikken, tenzij hij weet, of door grove nalatigheid niet weet, dat de inhoud van de erfrechtverklaring niet met de werkelijkheid overeenstemt.

5.      Onverminderd artikel 1, lid 2, onder k) en l), is de erfrechtverklaring een geldig document voor de inschrijving van goederen uit de nalatenschap in het desbetreffende register in een lidstaat.”

B.      Uitvoeringsverordening nr. 1329/2014

12.      In artikel 1, lid 5, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1329/2014(5) wordt bepaald:

„Voor de Europese erfrechtverklaring, zoals bedoeld in artikel 67, lid 1, van verordening (EU) nr. 650/2012, wordt het in bijlage 5 vastgestelde formulier V gebruikt.”

13.      In het laatste deel van formulier V in bijlage 5 verklaart de autoriteit „dat op het tijdstip van opstelling van de verklaring geen van de elementen daarin door de rechthebbenden werd betwist”.

II.     Feiten, hoofdgeding en prejudiciële vragen

14.      P. T., een Franse staatsburger die zijn laatste woonplaats had in Duitsland, is op 15 september 2021 overleden.

15.      Op 23 november 2021 heeft E. V. G.‑T., de echtgenote van P. T. ten tijde van zijn overlijden, het Amtsgericht Lörrach (rechter in eerste aanleg Lörrach, Duitsland) verzocht om de afgifte van een Europese erfrechtverklaring waarin zij als enige erfgename staat vermeld.(6)

16.      Daartoe heeft zij een door beide echtgenoten met de hand ondertekend testament overgelegd, dat de volgende inhoud heeft:

„Gezamenlijk testament

Wij, het echtpaar E. G.‑T., geboren op [...], en P. T., geboren op [...], beiden woonachtig in [...], verklaren als volgt:

1)      Wij zijn niet gebonden door eerdere erfrechtelijke beschikkingen en hebben geen erfrechtelijke beschikkingen gemaakt. Voor de zekerheid herroepen wij alle eerder door ons eenzijdig of gezamenlijk gemaakte beschikkingen.

2)      Wij benoemen elkaar tot enige erfgenamen. Deze benoeming geschiedt over en weer en heeft bindende werking. De langstlevende wordt door deze bepaling voor het overige niet beperkt. Het staat hem of haar vrij om zijn of haar eigen erfopvolging te regelen, ook vóór het overlijden van degene die als eerste overlijdt, maar alleen voor het geval dat hij of zij de langstlevende wordt.

3)      Wij zijn beiden woonachtig in Duitsland en wensen dat het Duitse erfrecht wordt toegepast, dat wij in het kader van de rechtskeuze kiezen als het toepasselijke recht, voor zover toegestaan. Deze bepaling is wederkerig.

R., 23 juli 2020. E. G.‑T. Dit is ook mijn wil. P. T.”

17.      Gebleken is dat er ook een ouder testament bestond, handgeschreven en ondertekend door de erflater, waarin het volgende werd bepaald:

„Ik, P. M. J. T., geboren op [...] in A., woonachtig in [...], Spanje, herroep alle eerdere uiterste wilsbeschikkingen. Ik laat het beschikbare deel van mijn nalatenschap na aan mijn twee kleinkinderen, de zonen van P., N. A. J. T., geboren op [...], en J. N. J. T., geboren op [...]. Zij zullen dit voor gelijke delen onderling verdelen. Ik benoem mijn zoon P. en alleen hem om mijn uitvaart met een Gregoriaanse mis en mijn bijzetting in [...] in Spanje te organiseren. A., 31 mei 2001. Dit is mijn testament. P. T.”

18.      E. V. G.‑T. beschouwt zichzelf als enige erfgename van P. T. op grond van het testament van 23 juli 2020. De zoon en de kleinkinderen van P. T. beschouwen dit testament echter als ongeldig, omdat de erflater ten tijde van het opstellen van het testament niet meer bekwaam was om een testament op te maken en de handtekening niet van hem is.

19.      Volgens de verwijzende rechter was de erflater nog wel in staat om een testament op te maken(7) en is het zijn handtekening die op het aangedragen testament staat(8).

20.      In deze context is het Amtsgericht Lörrach van opvatting dat de afgifte van de verklaring afhangt van de uitlegging van verordening nr. 650/2012. Om deze reden heeft het de procedure geschorst(9) en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„1)      Moet artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), van [verordening nr. 650/2012] aldus worden uitgelegd dat deze bepaling ook betrekking heeft op bezwaren die in de procedure tot afgifte van de Europese erfrechtverklaring zelf zijn aangevoerd en die de rechter niet mag onderzoeken, en dat zij bijgevolg niet alleen betrekking heeft op bezwaren die in een andere procedure zijn aangevoerd?

2)      Indien de [eerste vraag] bevestigend wordt beantwoord: Moet artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), van [verordening nr. 650/2012] aldus worden uitgelegd dat een Europese erfrechtverklaring ook niet kan worden afgegeven wanneer in de procedure tot afgifte van de Europese erfrechtverklaring bezwaren zijn aangevoerd die echter reeds in de procedure tot afgifte van de verklaring van erfrecht naar Duits recht zijn onderzocht?

3)      Indien de [eerste vraag] bevestigend wordt beantwoord: Moet artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), aldus worden uitgelegd dat alle bezwaren bedoeld zijn, zelfs als deze niet met redenen omkleed zijn en dienaangaande geen formeel bewijs hoeft te worden aangedragen?

4)      Indien de [eerste vraag] ontkennend wordt beantwoord: In welke vorm moet de rechter de redenen aangeven op grond waarvan hij de bezwaren heeft verworpen en de Europese erfrechtverklaring heeft afgegeven?”

III. Procedure bij het Hof

21.      Het verzoek om een prejudiciële beslissing is ingekomen ter griffie van het Hof op 23 maart 2023.

22.      De Duitse en de Spaanse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Al deze partijen en E. V. G.‑T. zijn verschenen op de op 31 januari 2024 gehouden terechtzitting.

IV.    Beoordeling

23.      De verwijzende rechter heeft vragen over de functie van de autoriteit die Europese erfrechtverklaringen afgeeft en over de draagwijdte van de bevoegdheden van deze autoriteit in het kader van artikel 67 van verordening nr. 650/2012.

A.      Ontvankelijkheid van de prejudiciële verwijzing

24.      De Spaanse regering betoogt dat de verwijzing niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het afgeven van een Europese erfrechtverklaring niet neerkomt op de uitoefening van een rechtsprekende functie, zoals artikel 267 VWEU vereist.(10)

25.      Een verzoek om een prejudiciële beslissing kan alleen ontvankelijk worden verklaard indien het afkomstig is van een „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU, die daarbij optreedt in het kader van de uitoefening van haar rechtsprekende functies.(11)

26.      Om vast te stellen of een bepaalde instantie deze twee voorwaarden vervult, onderzoekt het Hof onder meer „de specifieke aard [...] van de functie die zij uitoefent in de bijzondere normatieve context waarin zij zich tot het Hof wendt, teneinde na te gaan of een geding aanhangig is bij die instantie en zij uitspraak doet in een procedure die moet uitmonden in een beslissing die de kenmerken van een rechterlijke uitspraak vertoont”.(12)

27.      Wanneer deze voorwaarden niet zijn vervuld, kan de verwijzende instantie niet worden geacht een rechtsprekende functie uit te oefenen, ook al voldoet zij aan de overige in de rechtspraak van het Hof vastgestelde voorwaarden.(13)

28.      Het bezwaar van niet-ontvankelijkheid zou gerechtvaardigd kunnen zijn in het licht van de aanwijzingen die verordening nr. 650/2012 verschaft over de Europese erfrechtverklaring en de activiteit die leidt tot de productie ervan. Uit die aanwijzingen volgt, om de redenen die ik hierna zal uiteenzetten, dat de autoriteit die overeenkomstig artikel 67 van verordening nr. 650/2012 een verklaring afgeeft, ook als zij een rechterlijke instantie is, niet een beslissing geeft aan het einde van een procedure die uitmondt in een rechterlijke uitspraak.

1.      Doel en rechtsgevolgen van de Europese erfrechtverklaring

29.      Verordening nr. 650/2012 heeft een Europese erfrechtverklaring ingesteld en deze ingebed in een eenvormige en ten opzichte van soortgelijke nationale erfrechtverklaringen autonome regeling. Deze regeling verschilt ook van de regeling waarin de verordening zelf voorziet voor de erkenning van rechterlijke beslissingen en authentieke akten.(14)

30.      De Europese erfrechtverklaring staat ten dienste van personen die zich als erfgenaam, legataris, executeur-testamentair of beheerder van een nalatenschap in een andere lidstaat dienen te beroepen op hun hoedanigheid of de daaraan verbonden rechten en/of bevoegdheden dienen aan te tonen.(15) Het gebruik van de Europese erfrechtverklaring is echter niet verplicht.(16)

31.      Om aan die behoeften tegemoet te komen, sorteert de verklaring de volgende rechtsgevolgen, die in de gehele Unie dezelfde zijn(17):

–      De verklaring geldt als bewijs(18) van de in de verklaring vervatte elementen.(19) Op vertoon van de verklaring kan de houder ervan zich in elke lidstaat beroepen op zijn rechten en/of bevoegdheden zonder dat van hem aanvullend bewijs kan worden verlangd. Verondersteld wordt dat de hoedanigheid van de houder en zijn rechten en/of bevoegdheden overeenkomen met die welke in de verklaring worden vermeld.(20)

–      De Europese erfrechtverklaring beschermt de derde die, handelend op grond van de daarin geattesteerde informatie, transacties verricht met in de verklaring aangewezen personen door betalingen te verrichten, een goed over te dragen of goederen uit de nalatenschap te verkrijgen of te ontvangen, „tenzij hij weet, of door grove nalatigheid niet weet, dat de inhoud van de erfrechtverklaring niet met de werkelijkheid overeenstemt”.(21)

–      De verklaring is geldig voor de inschrijving van goederen uit de nalatenschap in het desbetreffende register, met de in verordening nr. 650/2012 vastgestelde beperkingen zoals uitgelegd door het Hof.(22)

32.      De verklaring sorteert op zichzelf geen andere rechtsgevolgen: meer bepaald ontbeert zij de bindende rechtsgevolgen die eigen zijn aan een rechterlijke beslissing.(23) In overweging 71 van verordening nr. 650/2012 wordt bovendien gespecificeerd dat de verklaring geen executoriale titel is.

33.      Het ontbreken van bindende rechtsgevolgen komt ook tot uiting in de regeling voor de circulatie van de verklaring in andere lidstaten dan de lidstaat van afgifte. In hoofdstuk VI van verordening nr. 650/2012 wordt niet bepaald dat de verklaring kan of moet worden „erkend”.(24) Volgens artikel 69, lid 1, heeft de verklaring „rechtsgevolgen” zonder dat daartoe een procedure vereist is.(25) Letterlijk is er geen enkele grond om zich tegen die circulatie te verzetten.(26)

2.      Activiteit van de autoriteit die de verklaring afgeeft in het kader van artikel 67 van verordening nr. 650/2012

34.      Volgens artikel 67, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 650/2012 dient de autoriteit de verklaring onverwijld af te geven „zodra de te staven gegevens [...] vaststaan”. De afgifte vindt plaats na het in artikel 66 van deze verordening voorgeschreven onderzoek (van de aanvraag).

35.      Volgens die laatste bepaling moet de autoriteit de door de aanvrager van de verklaring verstrekte gegevens, verklaringen, stukken en andere bewijzen verifiëren.(27)

36.      Te dien einde: i) verwijst voornoemd artikel 66 naar de bevoegdheden waarover de betrokken autoriteit op grond van haar eigen wetgeving beschikt(28); ii) kent dit artikel deze autoriteit aanvullende bevoegdheden toe(29), en iii) legt dat artikel die autoriteit rechtstreeks de plicht op om al het nodige te doen om specifieke geadresseerden op de hoogte te brengen van de aanvraag van een erfrechtverklaring.(30)

37.      In verband met die plicht moet de autoriteit „voor zover nodig iedere betrokkene en iedere executeur-testamentair of beheerder [horen] en [...] een openbare oproep [richten] tot andere mogelijke rechthebbenden om hun rechten te doen gelden” indien zij zulks noodzakelijk acht voor het vaststellen van de elementen die zij verzocht wordt te staven.(31)

38.      Indien de autoriteit, na onderzoek van al die elementen, de in de verklaring op te nemen gegevens gestaafd acht, geeft zij de verklaring „onverwijld” af krachtens artikel 67, lid 1, van verordening nr. 650/2012.

39.      Indien de autoriteit van afgifte daarentegen twijfels heeft over die gegevens, dient zij de verklaring niet af te geven. De inhoud ervan zal in dat geval niet zijn gestaafd, waardoor de verklaring niet geschikt is om de in artikel 69 van de verordening bedoelde rechtsgevolgen te sorteren. Overeenkomstig artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening (EU) nr. 650/2012 wordt de verklaring ook niet afgegeven indien de te staven gegevens worden betwist.(32)

40.      De rol van de autoriteit van afgifte is niet louter passief; deze bestaat immers niet uit het ontvangen van verklaringen van feiten of intentieverklaringen om deze mechanisch om te zetten naar een ad-hocformulier. De autoriteit van afgifte is verplicht om de juistheid van de claims van de aanvrager te bevestigen, op basis van de door hem aangedragen bewijsstukken en in voorkomend geval op basis van andere gegevens die de autoriteit zelf heeft verzameld of die aan haar zijn meegedeeld door andere personen die belang hebben bij de erfopvolging.(33)

41.      Daar staat tegenover dat het niet aan de autoriteit waarbij de verklaring wordt aangevraagd staat om de rechten en/of bevoegdheden van gegadigden voor of belanghebbenden bij de erfopvolging vast te stellen of toe te kennen, teneinde aan de hand daarvan mogelijke inhoudelijke geschillen tussen hen te beslechten.

42.      De bepalingen van hoofdstuk VI („Europese erfrechtverklaring”) van verordening nr. 650/2012 verlenen nationale autoriteiten die de erfrechtverklaring afgeven immers niet die bevoegdheid.(34) Ook kan niet worden overwogen dat de lidstaten in de context van artikel 67 van verordening nr. 650/2012 de mogelijkheid is toegekend om, in aanvulling op die verordening, in hun nationale rechtsstelsel de betrokken autoriteiten te belasten met de taak om geschillen te beslechten. De toekenning van een dergelijke taak, zonder dat deze gepaard gaat met procedureregels, zou niet stroken met de wens om een autonome en uniforme regeling voor de afgifte van de verklaring in het leven te roepen.(35)

43.      Indien de autoriteit van afgifte zou beschikken over die bevoegdheid (om geschillen te beslechten), zou haar activiteit uitmonden in een „beslissing” in de zin van artikel 3, lid 1, onder g), en hoofdstuk IV van verordening nr. 650/2012. De Europese wetgever heeft echter gewild dat de verklaring niet de bindende rechtsgevolgen heeft die typerend zijn voor een rechterlijke beslissing.

3.      Vergelijking met de verklaringen waarin wordt voorzien in andere instrumenten voor justitiële samenwerking

44.      De Europese erfrechtverklaring is niet vergelijkbaar met de verklaringen waarin wordt voorzien in andere instrumenten voor justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken, waarover andere prejudiciële verwijzingen bij het Hof zijn ingediend en behandeld, nadat de twijfels over de ontvankelijkheid van deze verwijzingen waren weggenomen.

45.      Met betrekking tot de Europese executoriale titel(36) heeft het Hof verklaard dat „de procedure tot waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel [...] geen van de vroegere gerechtelijke procedure gescheiden procedure [lijkt] te zijn, doch [...] het sluitstuk van die gerechtelijke procedure [vormt] dat noodzakelijk is om de doeltreffendheid ervan ten volle te verzekeren doordat de schuldeiser aldus in staat wordt gesteld zijn schuldvordering in te vorderen”.(37)

46.      De waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel is derhalve een rechtsprekende handeling, en de nationale instantie die belast is met de afgifte ervan „[is] gemachtigd [...] het Hof een prejudiciële vraag te stellen”.(38)

47.      Datzelfde geldt voor het certificaat bedoeld in artikel 53 van verordening (EU) nr. 1215/2012(39), dat het vrije verkeer van gerechtelijke beslissingen van een lidstaat in andere lidstaten waarborgt. De instantie die dit certificaat afgeeft „zet [...] de vorige gerechtelijke procedure voort en waarborgt [...] de volledige doeltreffendheid ervan, aangezien een beslissing zonder waarmerking niet geschikt is voor vrij verkeer binnen de Europese justitiële ruimte”.(40)

48.      De procedure voor de afgifte van een certificaat uit hoofde van artikel 53 van verordening nr. 1215/2012 is een procedure waarin recht wordt gesproken, zodat een nationaal gerecht waarbij een dergelijke procedure aanhangig is gemaakt, een verzoek om een prejudiciële beslissing kan indienen bij het Hof.(41)

49.      Bij de afgifte van een Europese erfrechtverklaring wordt daarentegen, zoals ik reeds heb uiteengezet, geen rechterlijke bevoegdheid uitgeoefend en deze afgifte komt niet neer op een beslissing van dergelijke (rechterlijke) aard met bindende rechtsgevolgen.

50.      De situatie is niet anders wanneer in de desbetreffende onderdelen van de verklaring de inhoud van een (eerdere) rechterlijke beslissing ten gronde inzake de erfopvolging wordt overgenomen. Ook in dat geval vormt de afgifte van de verklaring niet een van de fasen van de gerechtelijke procedure waarin de beslissing ten gronde is gegeven.

51.      Tot slot is de Europese erfrechtverklaring niet het document waarin de beslissing van de gerechten van een lidstaat wordt overgebracht, bij wijze van paspoort voor het vrije verkeer van die beslissing in andere lidstaten met het oog op de erkenning en, in voorkomend geval, de tenuitvoerlegging ervan. Daartoe heeft de Europese wetgever al voorzien in de procedure voor het verkrijgen van een verklaring in artikel 46, lid 3, onder b), van verordening nr. 650/2012, middels een ad-hocformulier (formulier I, dat is opgenomen in bijlage 1 bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014).(42)

52.      De verklaring sorteert kortom rechtsgevolgen in andere lidstaten dan de lidstaat van afgifte zonder dat enige procedure vereist is en zonder mogelijkheid van verzet of toetsing. Indien de in een geding gegeven beslissing zou worden opgenomen in de verklaring, zou die beslissing – via deze verklaring – profiteren van een erkenningsregeling die niet alleen verschilt van die van hoofdstuk IV, maar ook bevoorrecht is, en waarvan het parallelle bestaan nergens wordt aangekondigd en niet kan worden gerechtvaardigd.(43)

4.      Invloed van de kenmerken van de Europese erfrechtverklaring op de ontvankelijkheid van de prejudiciële verwijzing

53.      De autoriteit die uit hoofde van artikel 67 van verordening nr. 650/2012 een erfrechtverklaring afgeeft, legt daarin, na het verrichten van het onderzoek waartoe artikel 66 van die verordening haar verplicht, bepaalde gegevens aangaande de erfopvolging vast.

54.      De overtuiging van de autoriteit die de verklaring afgeeft, berust op de juistheid van de door de aanvrager verstrekte gegevens en op de overeenstemming daarvan met de op de erfopvolging toepasselijke regeling. Die autoriteit is echter, zoals ik reeds heb opgemerkt, in deze context niet bekleed met de bevoegdheid om geschillen over de erfopvolging ten gronde te beslechten.(44)

55.      Indien de autoriteit die de verklaring afgeeft geen rechten en/of bevoegdheden kan toekennen in een procedure die uitmondt in een beslissing met bindende rechtsgevolgen, oefent zij ter zake geen rechterlijke functies uit.(45)

56.      Dit staat er niet aan in de weg dat, zoals in artikel 64 van verordening nr. 650/2012 is bepaald, de autoriteit die het certificaat afgeeft een „gerecht” in de zin van artikel 3, lid 2, kan zijn, alsook een andere autoriteit die krachtens het nationale recht bevoegd is om erfrechtzaken te behandelen.(46)

57.      Dat de autoriteit die de Europese erfrechtverklaring afgeeft eventueel een gerecht kan zijn, betekent niet dat deze autoriteit bij het afgeven van de verklaring rechterlijke functies uitoefent. Een rechterlijke instantie van een lidstaat kan naast haar strikt rechterlijke functies ook andere functies van niet-rechterlijke aard vervullen. In het kader van die laatste functies is zij niet gemachtigd om verzoeken om een prejudiciële beslissing in te dienen bij het Hof.(47)

58.      De in punt 56 bedoelde verwijzing naar een „andere” autoriteit wijst er mijns inziens op dat de afgifte van de Europese erfrechtverklaring (uit hoofde van artikel 67 van verordening nr. 650/2012) geen uitoefening van rechterlijke bevoegdheid behelst. Anders zou een afzonderlijke verwijzing naar een „andere” autoriteit overbodig zijn, aangezien artikel 3, lid 2, van voornoemde verordening autoriteiten die formeel buiten de rechterlijke macht staan reeds als gerechten kwalificeert wanneer zij rechterlijke functies vervullen.(48)

59.      Het feit dat in artikel 64 („Bevoegdheid voor het afgeven van de erfrechtverklaring”) van verordening nr. 650/2012 wordt verwezen naar de artikelen 4, 7, 10 en 11 van deze tekst, moet niet verkeerd worden begrepen. De vermelding van de bevoegdheid is niet bepalend voor de (al dan niet rechtsprekende) aard van het optreden van de autoriteit van afgifte(49), maar verduidelijkt alleen waar en bij wie de verklaring moet worden aangevraagd(50).

60.      Tot slot vind ik voor deze opvatting steun in het arrest van 16 november 2023(51), waarin het Hof het argument heeft afgewezen dat Spaanse notarissen, omdat zij Europese erfrechtverklaringen afgeven, in de hoedanigheid van gerechten bevoegdheden van openbare macht uitoefenen.(52)

61.      Gelet op het voorgaande meen ik dat de prejudiciële verwijzing niet‑ontvankelijk moet worden verklaard. Voor het geval dat het Hof dit standpunt niet deelt, zal ik toch een antwoord op de aan het Hof voorgelegde vragen voorstellen.

B.      Eerste prejudiciële vraag

62.      De verwijzende rechter verzoekt om uitlegging van artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 650/2012, teneinde – kort gezegd – te vernemen of die bepaling alleen betrekking heeft op bezwaren die zijn aangevoerd in een andere procedure dan die voor de afgifte van de verklaring, of ook op bezwaren die in het kader van de aanvraag van de verklaring worden aangevoerd door belanghebbenden bij de erfopvolging. In dit laatste geval wenst de verwijzende rechter te vernemen of het aan de autoriteit van afgifte staat om die bezwaren te onderzoeken.

63.      De prejudiciële vraag wordt gesteld in een zaak waarin, zoals ik reeds heb opgemerkt, de zoon en de kleinkinderen van de erflater bezwaar maken tegen een essentieel element van de erfopvolging (de geldigheid van het testament). Naar mijn mening heeft dit bezwaar tot gevolg dat artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 650/2012 van toepassing is en dat het niet mogelijk is om de verklaring af te geven.

64.      Die onmogelijkheid wordt bevestigd door het feit dat de autoriteit van afgifte volgens uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 in het voor de Europese erfrechtverklaring te gebruiken formulier verplicht is te vermelden dat geen van de elementen ervan wordt betwist.

65.      Ik geef toe dat er op basis van alleen een tekstuele uitlegging niet zonder meer een ondubbelzinnig antwoord op de eerste prejudiciële vraag kan worden gegeven, aangezien in de tekst niet wordt gespecificeerd bij welke instantie bezwaar moet worden gemaakt tegen de te staven elementen(53), terwijl de taalversies verschillende uitleggingen toestaan:

–      sommige impliceren dat het bezwaar (of de betwisting) al loopt op het moment dat de verklaring wordt aangevraagd, wat erop zou duiden dat het bezwaar in een andere procedure is ingediend(54);

–      andere wekken de indruk dat het bezwaar wordt gemaakt nadat de verklaring is aangevraagd, en voor hetzelfde orgaan.(55)

66.      Een systematische analyse werpt meer licht op de zaak. Uit een gecombineerde lezing van artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 65, lid 3, onder l), van verordening nr. 650/2012 volgt dat de eerste van deze bepalingen, om te beginnen, de in artikel 65 bedoelde geschillen omvat, dat wil zeggen geschillen die bij een ander gerecht aanhangig zijn.(56)

67.      Artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder b), dat betrekking heeft op beslissingen die zijn gegeven buiten de procedure tot afgifte van de verklaring, wijst in diezelfde richting. Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat tot die beslissingen ook beslissingen behoren die betrekking hebben op gegevens die specifiek zijn voor de latere erfrechtverklaring.

68.      In het licht van artikel 67, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 650/2012 neig ik tot de gedachte dat de tweede alinea, onder a), van dat lid ook betrekking moet hebben op bezwaren die worden aangevoerd bij de autoriteit van afgifte, aangezien deze autoriteit de verklaring anders zou kunnen afgeven met daarin gegevens „die niet zijn gestaafd”, hetgeen in strijd zou zijn met de vereisten van die bepaling.(57)

69.      Een vergelijking van de bewoordingen van artikel 65, lid 3, onder l), van verordening nr. 650/2012 (waarin wordt vereist dat „de te staven elementen niet het voorwerp uitmaken van een geschil”) met die van artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), die in het algemeen ruimer zijn, lijkt mij een aanvullend argument in diezelfde zin.(58)

70.      Ook de doelstelling van verordening nr. 650/2012 in algemene zin, en het doel van de Europese erfrechtverklaring in het bijzonder, bieden steun voor een uitlegging van artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), in die zin dat deze bepaling de bezwaren omvat die in de loop van de procedure voor de afgifte van de erfrechtverklaring naar voren zijn gebracht.

71.      De verklaring is ingevoerd om de „snelle, soepele en efficiënte behandeling van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen” te bevorderen.(59) Op die wijze draagt de verklaring bij tot het wegnemen van „belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die thans moeilijkheden ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen”.(60)

72.      Om deze doelen te bereiken, heeft de Europese wetgever de verklaring voorzien van vorengenoemde rechtsgevolgen, die zich in andere lidstaten dan de lidstaat van afgifte voordoen zonder aan enige procedure of controle te zijn onderworpen.

73.      Mijns inziens verzet de omvang van die rechtsgevolgen – die niet alleen verband houden met de vergemakkelijking van grensoverschrijdende erfopvolgingsprocedures voor de rechtstreeks betrokkenen, maar ook met de bescherming van derden en de zekerheid van het rechtsverkeer in de gehele Unie – zich tegen een uitlegging van artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), die deze bepaling beperkt tot geschillen die aanhangig zijn buiten de procedure voor de afgifte van de erfrechtverklaring.

74.      Uitgaande van deze premisse is het probleem niet langer gelegen in de mogelijkheid dat de autoriteit die wordt aangezocht om artikel 67 van verordening nr. 650/2012 toe te passen, de door andere mogelijke begunstigden van de nalatenschap aangevoerde bezwaren kan onderzoeken(61), maar veeleer in wat er moet gebeuren wanneer die bezwaren van dien aard zijn dat zij in werkelijkheid essentiële elementen van de nalatenschap ter discussie stellen (zoals het geval is in de onderhavige zaak, waarin andere mogelijke erfgenamen het holografisch testament waarop de aanvraag van de verklaring is gebaseerd als ongeldig beschouwen).

75.      Zoals ik reeds heb aangegeven, kan de nationale autoriteit de verklaring in een dergelijke situatie eenvoudigweg niet afgeven.(62) Dezelfde oplossing wordt bereikt, zo wil ik benadrukken, op basis van de inhoud van formulier V in bijlage 5 bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014, waarin de autoriteit van afgifte moet verklaren dat geen van de elementen van de verklaring wordt betwist.

76.      Artikel 66 van verordening nr. 650/2012 bepaalt dat de autoriteit die wordt aangezocht om de verklaring af te geven, in het kader van de aan de afgifte van de verklaring voorafgaande verificaties bepaalde personen op de hoogte moet brengen van de aanvraag en die personen moet horen voor zover zij dit nodig acht ter staving van hetgeen haar gevraagd wordt te attesteren.

77.      Indien de mogelijkheid om deze belanghebbenden te horen ertoe leidt dat zij (zoals in casu) de geldigheid van een basiselement van de verklaring betwisten, kan de autoriteit van afgifte de verklaring niet afgeven. Logischerwijs, en zoals ik in mijn analyse van de derde prejudiciële vraag zal toelichten, moet die afwijzing op een bepaalde grond berusten om het in artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 650/2012 bedoelde belemmerende rechtsgevolg te sorteren.(63)

C.      Tweede prejudiciële vraag

78.      De verwijzende rechter wenst te vernemen of de autoriteit van afgifte een Europese erfrechtverklaring kan afgeven „wanneer in de procedure tot afgifte van de Europese erfrechtverklaring bezwaren zijn aangevoerd die echter reeds in de procedure tot afgifte van de verklaring van erfrecht naar Duits recht zijn onderzocht”.

79.      Naar mijn mening volgt het antwoord uit artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 650/2012, dat afgifte van de verklaring verbiedt indien „de erfrechtverklaring niet in overeenstemming zou zijn met een beslissing betreffende de te staven gegevens”.

80.      Krachtens deze bepaling moet de bevoegde autoriteit de aanvraag van de verklaring afwijzen indien zij daarin gegevens zou moeten opnemen die onverenigbaar zijn met hetgeen bij een eerdere beslissing is besloten of verklaard. A contrario zal de eerdere beslissing voor haar geen belemmering vormen om de verklaring af te geven indien er geen sprake is van een dergelijke onverenigbaarheid.(64)

81.      Gelet op de duidelijke bewoordingen van de regel en de positie ervan binnen de systematiek van de verordening, is de in artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 650/2012 bedoelde „beslissing” een handeling waarvan de inhoud dwingend aan die autoriteit wordt opgelegd.(65) Met andere woorden: de autoriteit van afgifte mag niet ingaan tegen de – met de inhoud van de verklaring verband houdende – elementen waarover reeds is besloten in een eerdere beslissing betreffende diezelfde elementen.

82.      De beslissing waarnaar in deze bepaling wordt verwezen, heeft dus voorrang op het oordeel van de autoriteit van afgifte ten aanzien van de in de verklaring op te nemen elementen.

83.      In hun schriftelijke opmerkingen voor het Hof benadrukken de Duitse regering en de Commissie dat de in artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 650/2012 bedoelde beslissing naar nationaal recht kracht van gewijsde moet hebben.(66)

84.      Het vereiste van kracht van gewijsde wordt in die bepaling niet uitdrukkelijk genoemd. Niettemin kan het mijns inziens worden afgeleid uit andere bronnen:

–      uit punt a) van datzelfde artikel, dat een verbod instelt op de afgifte van een verklaring betreffende gegevens die worden betwist, en

–      uit het vereiste van artikel 65, lid 3, onder l), dat bij de aanvraag van een verklaring wordt verklaard dat de te staven elementen niet het voorwerp uitmaken van een geschil.

85.      Het staat aan de verwijzende rechter om te bepalen of in casu de procedure voor de afgifte van de nationale verklaring van erfrecht geschikt is om uit te monden in een „beslissing” in de zin van artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 650/2012.(67)

D.      Derde prejudiciële vraag

86.      Voor het geval dat het antwoord op de eerste prejudiciële vraag bevestigend zou luiden, vraagt de verwijzende rechter het Hof of elk bezwaar, zelfs als dat niet met redenen is omkleed, rechtvaardigt dat op grond van artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 650/2012 wordt geweigerd de verklaring af te geven.

87.      Deze laatste bepaling zwijgt over de aard van die bezwaren. Hieruit volgt dat de autoriteit van afgifte eventuele bezwaren van belanghebbenden bij of rechthebbenden van de nalatenschap tegen elementen van de verklaring in beginsel moet beoordelen.

88.      Indien een bezwaar echter niet op enige serieuze grond berust en daarom volgens het toepasselijke recht iedere overtuigingskracht mist, zal dat de autoriteit van afgifte moeilijk kunnen beletten om te oordelen dat de te attesteren gegevens vaststaan in de zin van artikel 67, lid 1, van verordening nr. 650/2012.

89.      De weigering om het document af te geven omdat een essentieel element van de verklaring zonder een minimum aan argumentatie wordt betwist, zou de procedure zonder werkelijke reden kunnen belemmeren, waardoor erfgenamen, legatarissen, executeurs of beheerders van de nalatenschap ten onrechte een doeltreffend instrument voor de afhandeling van erfopvolgingen met grensoverschrijdende gevolgen zou worden ontnomen.

90.      Het bezwaar zou evenwel geschikt kunnen zijn om die autoriteit te doen besluiten dat het passend is om nader onderzoek te verrichten, overeenkomstig artikel 66, lid 1, van voornoemde verordening, teneinde de door de aanvrager verstrekte gegevens en verklaringen te bevestigen. Of dat nader onderzoek al dan niet passend is, kan enkel worden bepaald in het licht van de omstandigheden van het individuele geval.

E.      Vierde prejudiciële vraag

91.      De verwijzende rechter stelt zijn vierde prejudiciële vraag voor het geval dat het antwoord op de eerste vraag ontkennend zou luiden. Indien het Hof, zoals ik voorstel, de eerste vraag bevestigend beantwoordt, zou het zich niet hoeven uit te spreken over de vierde vraag. Desalniettemin zal ik ook deze laatste vraag analyseren.

92.      De verwijzende rechter wenst te vernemen in welke vorm hij moet aangeven op welke gronden hij de bezwaren heeft verworpen en de Europese erfrechtverklaring heeft afgegeven.

93.      Ik herinner eraan dat de autoriteit van afgifte verplicht is gebruik te maken van formulier V in bijlage 5 bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014.(68) Door het gebruik van dit formulier kan de in een lidstaat opgestelde Europese erfrechtverklaring onmiddellijk als zodanig worden geïdentificeerd in elke andere lidstaat.

94.      In artikel 68 van verordening nr. 650/2012 is bepaald welke in de desbetreffende rubrieken van het formulier weergegeven gegevens moeten worden opgenomen in de verklaring zelf. De inhoud van de verklaring kan verschillen, afhankelijk van de doeleinden waarvoor zij wordt afgegeven.(69)

95.      De redenering op grond waarvan de autoriteit van afgifte de gegevens die zij attesteert aanmerkt als gestaafd, hoeft niet op formulier V te worden vermeld. De Europese wetgever heeft het niet onontbeerlijk geacht dat de verklaring, om de doelstelling ervan te verwezenlijken, die redenering bevat.(70)

96.      De erfgenaam, legataris, executeur-testamentair of beheerder van de nalatenschap die gebruikmaakt van de verklaring mag (en kan in feite)(71) het formulier niet vergezeld doen gaan van andere documenten.(72)

97.      Deze regeling is in overeenstemming met de activiteit die aan de verklaring voorafgaat en met de rechtsgevolgen die deze sorteert in het kader van het beheer van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen. Op grond van de artikelen 66 en 67 van verordening nr. 650/2012 spreekt de autoriteit van afgifte zich niet ten gronde uit over de nalatenschap, maar geeft zij een gemotiveerde beslissing waarin de Europese erfrechtverklaring is opgenomen met het oog op de erkenning ervan in andere lidstaten.(73)

V.      Conclusie

98.      Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om het verzoek om een prejudiciële beslissing van het Amtsgericht Lörrach niet-ontvankelijk te verklaren.

Subsidiair stel ik voor om die rechter het volgende antwoord te verstrekken:

„Artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring,

moet aldus worden uitgelegd dat:

de autoriteit die wordt aangezocht om een Europese erfrechtverklaring af te geven, teneinde de te attesteren gegevens te staven de bezwaren moet beoordelen die de belanghebbenden bij de erfopvolging hebben aangevoerd tijdens de procedure voor de afgifte van die verklaring;

de Europese erfrechtverklaring niet kan worden afgegeven indien deze gegevens bevat die niet stroken met een eerdere beslissing met kracht van gewijsde;

de Europese erfrechtverklaring niet kan worden afgegeven wanneer in de procedure voor de afgifte ervan een essentieel element van de erfopvolging, zoals de geldigheid van een testament, wordt betwist op een wijze die voldoet aan de minimale mate van onderbouwing die wordt vereist in de toepasselijke wetgeving;

de autoriteit van afgifte niet verplicht is om in de Europese erfrechtverklaring te vermelden op welke gronden deze is afgegeven.”


1      Oorspronkelijke taal: Spaans.


i      Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.


2      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2012, L 201, blz. 107). Verordening nr. 650/2012 is niet van toepassing in Ierland en Denemarken; wanneer in deze conclusie wordt gesproken van „lidstaten”, moet dat begrip aldus worden opgevat dat deze twee lidstaten daarvan zijn uitgesloten.


3      In het vervolg zal ik de erfrechtverklaring ook simpelweg aanduiden als „verklaring” wanneer zij niet hoeft te worden onderscheiden van andere tot certificering strekkende documenten.


4      Arresten van 1 maart 2018, Mahnkopf (C‑558/16, EU:C:2018:138); 21 juni 2018, Oberle (C‑20/17, EU:C:2018:485); 17 januari 2019, Brisch (C‑102/18, EU:C:2019:34); 1 juli 2021, Vorarlberger Landes- und Hypothekenbank (C‑301/20, EU:C:2021:528), en 9 maart 2023, Registrų centras (C‑354/21, EU:C:2023:184; hierna: „arrest Registrų centras”).


5      Uitvoeringsverordening van de Commissie van 9 december 2014 tot vaststelling van de formulieren bedoeld in verordening nr. 650/2012 (PB 2014, L 359, blz. 30).


6      Ter terechtzitting heeft de vertegenwoordiger van E. V. G.‑T. toegelicht dat de erfopvolging betrekking heeft op onroerende goederen en bankrekeningen in Duitsland en in andere lidstaten.


7      Volgens de verwijzende rechter hebben de zoon en kleinkinderen van P. T. enkel aangevoerd dat de erflater af en toe verward was, wat niet volstaat om te veronderstellen dat hij niet bekwaam was om een testament op te maken of om dit bezwaar door middel van nader onderzoek te kunnen controleren. Daarvoor zouden concrete feiten moeten worden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat er sprake was van gebreken die de wil zodanig aantasten dat de erflater de betekenis en de gevolgen van een testament niet meer begrijpt.


8      Aan de verwijzende rechter zijn verschillende handtekeningen van de erflater voorgelegd: slechts één daarvan, die uit 1956, is afwijkend. Alle latere handtekeningen komen overeen met de handtekening op het testament.


9      De procesvertegenwoordiger van E. V. G.‑T. had aangekondigd dat zij, indien de procedure zou worden geschorst, een nationale verklaring van erfrecht zou aanvragen. De bezwaren van de andere mogelijke rechthebbenden van de erfopvolging zouden dan aan het nationale recht worden getoetst. Dit verklaart de tweede prejudiciële vraag van de verwijzing, die op de datum van indiening bij het Hof nog hypothetisch was. Ter terechtzitting is bevestigd dat die aanvraag heeft plaatsgevonden, dat in de procedure niemand bezwaren heeft geuit en dat de nationale verklaring op 24 juli 2023 is afgegeven.


10      Punten 10 e.v. van haar schriftelijke opmerkingen. Ter terechtzitting heeft de Duitse regering gepleit voor het ontvankelijk verklaren van de verwijzing, waarbij zij onderstreepte dat het Hof pleegt over te hellen naar een ruime uitlegging van artikel 267 VWEU. Ter ondersteuning van haar stelling beriep zij zich ook op het arrest van 9 september 2021, RK (Onbevoegdverklaring) (C‑422/20, EU:C:2021:718). De Commissie heeft er harerzijds op gewezen dat het antwoord op de ontvankelijkheidsvraag afhangt van de bevoegdheden die door de nationale rechtsstelsels zijn toegekend aan de autoriteiten die belast zijn met het afgeven van de Europese erfrechtverklaring. Ik zet mijn opvatting over op deze standpunten uiteen in de hiernavolgende punten; zie met name de voetnoten 17, 23 en 49.


11      Zie punt 57 en voetnoot 47 van deze conclusie. Op het gebied van erfopvolging, zie specifiek de beschikking van 1 september 2021, OKR (Prejudiciële verwijzing van een notarieel medewerker) (C‑387/20, EU:C:2021:751, punt 21).


12      Beschikking van 1 september 2021, OKR (Prejudiciële verwijzing van een notarieel medewerker) (C‑387/20, EU:C:2021:751, punt 23).


13      Ibidem, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak.


14      Arrest van 21 juni 2018, Oberle (C‑20/17, EU:C:2018:485, punt 46), en arrest Registrų centras, punt 40. De Europese erfrechtverklaring is ook niet vergelijkbaar met de verklaringen waarvan rechterlijke beslissingen van een lidstaat uit hoofde van andere verordeningen betreffende de samenwerking in burgerlijke en handelszaken vergezeld gaan met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging ervan in een andere lidstaat: zie de punten 44 e.v. hieronder.


15      Artikel 63, lid 1, van verordening nr. 650/2012.


16      Artikel 62, lid 2, van verordening nr. 650/2012.


17      Zowel de aard van deze rechtsgevolgen als het feit dat zij in iedere lidstaat hetzelfde zijn, noopt tot verwerping van de door de Commissie ter terechtzitting uiteengezette opvatting inzake de ontvankelijkheid van de prejudiciële verwijzing, zoals ik deze heb weergegeven in voetnoot 10 hierboven. Aanvaarding van die opvatting zou betekenen dat de Europese erfrechtverklaring verschillende rechtsgevolgen zou hebben naargelang van de lidstaat waarin zij wordt afgegeven en dat die rechtsgevolgen uiteindelijk die van een rechterlijke beslissing zouden zijn. Dit alles vindt geen steun in verordening nr. 650/2012 en is veeleer in tegenspraak met de wil van de Europese wetgever om een uniforme regeling voor de verklaring op te zetten.


18      Artikel 63 en artikel 69, lid 2, van verordening nr. 650/2012. In overweging 71 van deze verordening wordt dat bewijs gekwalificeerd als „nauwkeurig”; in andere taalversies [dan de Spaanse] is dat adjectief ook opgenomen in artikel 69, lid 2. De verordening geeft regels voor de correctie, wijziging of intrekking van de verklaring, alsmede voor het aanvechten van het besluit tot afgifte ervan (of, in voorkomend geval, het besluit om dat niet te doen). In de verordening wordt echter niet aangegeven welke middelen geschikt zijn om het vermoeden van juistheid van het document te weerleggen. Zie voetnoot 20 hieronder.


19      Met de materiële strekking zoals uiteengezet in overweging 71.


20      Artikel 69, lid 1, van verordening nr. 650/2012. Een verklaring kan worden aangevochten op grond van materiële fouten, of omdat zij getuigt van elementen waarvan de werkelijkheid wordt betwist, hetgeen dient te worden gedaan in de lidstaat van oorsprong van het document en voor de in de artikelen 71 en 72 van de verordening bedoelde instanties. Deze centralisatie waarborgt de eenheid van behandeling van elke Europese erfrechtverklaring. Ik wil eraan herinneren dat de Europese erfrechtverklaring niet circuleert en wordt bewaard door de autoriteit van afgifte, die gewaarmerkte afschriften verstrekt en de personen aan wie die afschriften zijn verstrekt ervan in kennis stelt indien het afschrift niet overeenstemt met het originele document (artikel 70, lid 1, en artikel 71, lid 3, van verordening nr. 650/2012).


21      Artikel 69, punten 3 en 4, van verordening nr. 650/2012.


22      Artikel 69, lid 5, en arrest Registrų centras.


23      Het ontbreken van dit kenmerk zou een voldoende argument moeten zijn om het door de Duitse regering ter terechtzitting verdedigde standpunt te weerleggen. De Duitse regering heeft ter terechtzitting zelf erkend dat het voor de toepassing van artikel 267 VWEU noodzakelijk is dat het optreden van de verwijzende instantie uitmondt in een beslissing met een rechterlijk karakter.


24      Zie hoofdstuk IV betreffende „beslissingen” in de zin van artikel 3, lid 1, onder g), van verordening nr. 650/2012. In de Europese instrumenten voor justitiële samenwerking is de term „erkenning” voorbehouden aan de bindende rechtsgevolgen die voortvloeien uit beslissingen van rechterlijke aard [en in de specifieke context van huwelijkscrises, uit bepaalde authentieke akten en overeenkomsten: zie hoofdstuk IV van verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking) (PB 2019, L 178, blz. 1); arrest van 15 november 2022, Senatsverwaltung für Inneres und Sport (C‑646/20, EU:C:2022:879)].


25      Ook wordt de verklaring niet „aanvaard”, zoals krachtens artikel 59 van verordening nr. 650/2012 geschiedt met authentieke akten van een lidstaat waarvan de bewijskracht wordt ingeroepen in een andere lidstaat. De eenheid van regeling en van rechtsgevolgen van de Europese erfrechtverklaring maken die „aanvaarding”, die wel voor andere instrumenten geldt, overbodig.


26      Zelfs niet de kennelijke strijdigheid met de openbare orde van de lidstaat waar de verklaring wordt overgelegd.


27      Artikel 66, lid 1, van verordening nr. 650/2012. Volgens de artikelen 65 en 68 van die verordening heeft de verificatie ten dele betrekking op eenvoudige gegevens of feiten betreffende de erflater, de aanvrager of andere rechthebbenden: zie artikel 68, onder e), f), g) en h), van de verordening. Andere vermeldingen in de verklaring vereisen een syllogisme, bijvoorbeeld om vast te stellen of het recht en/of de bevoegdheid waarop de aanvrager zich beroept inderdaad voortvloeit uit het toepasselijke recht.


28      Artikel 66, leden 1 en 3, van verordening nr. 650/2012.


29      Artikel 66, lid 2, van verordening nr. 650/2012.


30      Artikel 66, lid 4, van verordening nr. 650/2012.


31      Ibidem.  De redenen voor en het doel van dat „horen” zijn, zoals duidelijk moge zijn, beperkt.


32      Over de betekenis van de term „betwist” in artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 650/2012, waarvoor in de verschillende taalversies uiteenlopende bewoordingen worden gebruikt, zie de punten 62 e.v. van deze conclusie.


33      Zie met betrekking tot deze activiteit voetnoot 27 van de onderhavige conclusie.


34      Noch het daartoe benodigde procedurele apparaat. Vergelijk de „procedurele” voorschriften en waarborgen voor de afgifte van de verklaring (met name die in artikel 66, lid 4, van verordening nr. 650/2012) met die in andere verordeningen, zoals verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (PB 2007, L 199, blz. 1) of verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (PB 2006, L 399, blz. 1).


35      Hetgeen de rechtvaardiging vormt voor de soepele regeling voor het vrije verkeer van die verklaring tussen de lidstaten.


36      Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB 2004, L 143, blz. 15).


37      Arrest van 16 juni 2016, Pebros Servizi (C‑511/14, EU:C:2016:448, punt 29).


38      Ibidem., punt 30.


39      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).


40      Arresten van 28 februari 2019, Gradbeništvo Korana (C‑579/17, EU:C:2019:162, punt 39), en 4 september 2019, Salvoni (C‑347/18, EU:C:2019:661, punt 30).


41      Arresten van 28 februari 2019, Gradbeništvo Korana (C‑579/17, EU:C:2019:162, punt 41), en 4 september 2019, Salvoni (C‑347/18, EU:C:2019:661, punt 31).


42      Volgens artikel 47, lid 1, van verordening nr. 650/2012 hoeft de buitenlandse beslissing niet noodzakelijkerwijs vergezeld te gaan van de in artikel 46, lid 3, bedoelde verklaring: de autoriteit die om de tenuitvoerlegging van die beslissing wordt verzocht, kan andere documenten aanvaarden of zelfs vrijstelling voor het overleggen van andere documenten verlenen. Gezien de vermeldingen die een Europese erfrechtverklaring op het verplicht te gebruiken formulier bevat, is het onwaarschijnlijk dat deze geschikt is om die andere verklaring te vervangen.


43      Verordeningen die voorzien in een regeling voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen zonder intermediaire procedure en zonder de mogelijkheid van verzet tegen het in het verkeer brengen van de beslissing, waarborgen het recht van verdediging door zelf procedurele minimumwaarborgen vast te stellen, waarin verordening nr. 650/2012 niet voorziet voor de productie van de Europese erfrechtverklaring: zie bijvoorbeeld de in voetnoot 34 van deze conclusie vermelde verordeningen.


44      Dat wil zeggen geschillen over elementen die moeten worden gestaafd of andere nauw daarmee samenhangende elementen, zoals in casu de beweerdelijke ongeldigheid van het testament op grond van onbekwaamheid van de erflater of de vervalsing van zijn handtekening.


45      Zie arrest van 23 mei 2019, WB (C‑658/17, EU:C:2019:444, punt 55): „[...] Opdat een autoriteit, gelet op de specifieke aard van haar activiteit, kan worden geacht een rechterlijke functie uit te oefenen, moet zij de bevoegdheid hebben om een eventueel geding te beslechten [...]”.


46      De lidstaten kunnen de afgifte van een Europese erfrechtverklaring in het algemeen toevertrouwen aan rechterlijke instanties, alsmede in overeenstemming met het bepaalde in artikel 72, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 650/2012, dat wil zeggen nadat bezwaar is aangetekend tegen de weigering van de autoriteit om uit hoofde van artikel 67 een erfrechtverklaring af te geven en in het kader van dat bezwaar wordt geconcludeerd dat die weigering niet gerechtvaardigd was. De verklaring die door een rechterlijke instantie wordt afgegeven na de beslissing op het bezwaar dient niet te worden verward met eerstbedoelde beslissing.


47      Dit is bevestigd door het Hof in verband met verwijzingen van Oostenrijkse rechters die een verzoek om inschrijving in het kadaster van een verkoopovereenkomst van een onroerend goed moesten onderzoeken [arrest van 14 juni 2001, Salzmann (C‑178/99, EU:C:2001:331)] of die uitspraak moesten doen over de verplichting om de jaarrekening en het jaarverslag openbaar te maken [arrest van 15 januari 2002, Lutz e.a. (C‑182/00, EU:C:2002:19)]. Het Hof heeft dit ook gedaan in verband met de activiteit van Italiaanse rechters met betrekking tot de goedkeuring van de statuten van een vennootschap [arrest van 19 oktober 1995, Job Centre (C‑111/94, EU:C:1995:340)] en met betrekking tot verzoeken om opname van een vordering in de passiva [arrest van 19 april 2012, Grillo Star Fallimento (C‑443/09, EU:C:2012:213)]. Ook de Duitse rechters voeren geen rechterlijke functies uit wanneer zij uitspraak doen over de benoeming van een „vereffenaar na doorhaling” voor het vermogen [beschikking van 12 januari 2010, Amiraike Berlin (C‑497/08, EU:C:2010:5)] of over de inschrijving van een zetelverplaatsing in het handelsregister [beschikking van 10 juli 2001, HSB-Wohnbau (C‑86/00, EU:C:2001:394)].


48      Zie overweging 20 van verordening nr. 650/2012 en het arrest van 23 mei 2019, WB (C‑658/17, EU:C:2019:444, punt 53).


49      In het arrest van 9 september 2021, RK (Onbevoegdverklaring) (C‑422/20, EU:C:2021:718), heeft het Hof de artikelen 6 en 7 van verordening nr. 650/2012 uitgelegd in een zaak die draaide om de (on)bevoegdheid van Duitse gerechten om een verklaring van erfrecht en mogelijk ook een Europese erfrechtverklaring af te geven. Ter terechtzitting heeft de Duitse regering verwezen naar punt 37 van dat arrest om aan te voeren dat de Duitse autoriteit die een Europese erfrechtverklaring afgeeft een rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU is. In mijn optiek verduidelijkt dat arrest enkel de werking van een regel voor het doen van uitspraak over de erfopvolging, die artikel 64 van verordening nr. 650/2012 uitbreidt tot de afgifte van de Europese erfrechtverklaring om de redenen die ik in de volgende voetnoot uiteenzet. Voor andere gevolgtrekkingen vind ik in dat arrest geen steun.


50      Het gebruik, voor de afgifte van de verklaring, van dezelfde geografische criteria die ten grondslag liggen aan de internationale rechterlijke bevoegdheid zorgt ervoor dat de autoriteit die de verklaring afgeeft in de meeste gevallen alleen haar eigen recht hoeft te raadplegen bij het controleren van de (juridische) juistheid van de te staven gegevens. De regel moet er bovendien voor zorgen dat er normaal gesproken maar één autoriteit van afgifte is en daardoor ook maar één Europese erfrechtverklaring; in het geval van het bestaan van meerdere verklaringen die, omdat ze verschillende doelen dienen, verschillende bijlagen bevatten, beoogt de regel de samenhang tussen die verklaringen te waarborgen. Ook maakt deze regel het mogelijk om te waarborgen dat de rechterlijke bevoegdheid om ten gronde te beslissen op erfopvolgingskwesties, zich bevindt in dezelfde lidstaat als waar, in het licht van de in dat kader genomen beslissingen, bezwaar kan worden aangetekend tegen het besluit om al dan niet een Europese erfrechtverklaring af te geven.


51      Zaak NC (Overdracht van een Spaans notariskantoor) (C‑583/21–C‑586/21, EU:C:2023:872).


52      In punt 50 van dat arrest verklaart het Hof dat „[b]ij de bevoegdheid van Spaanse notarissen om [...] Europese erfrechtverklaringen af te geven, [...] evenmin sprake [is] van de uitoefening van dergelijke bevoegdheden. Blijkens [...] artikel 67, lid 1, onder a), [van die verordening] mogen dergelijke verklaringen niet worden afgegeven als de te staven gegevens worden betwist.”


53      Dit gebeurt evenmin op het verplicht te gebruiken formulier, dat is gepubliceerd als bijlage 5 bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 in de 24 officiële talen van de Europese Unie.


54      In het Spaans, het Duits en het Engels wordt dit respectievelijk geformuleerd als „son objeto de un recurso”, „anhängig sind” en „are being challenged”.


55      In de Franse taalversie is het „si les éléments à certifier sont contestés”; in de Portugese taalversie „forem objeto de contestação” en in de Italiaanse taalversie „sono oggetto di contestazione”.


56      Op het moment dat de verklaring wordt aangevraagd. Analoog geredeneerd moet artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening nr. 650/2012 ook betrekking hebben op geschillen die ontstaan tijdens de behandeling van de aanvraag van de verklaring.


57      De aldus afgegeven verklaring zou reeds bij de afgifte ervan met onzekerheid zijn omgeven, aangezien zij krachtens artikel 71, lid 2, van verordening nr. 650/2012 moet worden gewijzigd of ingetrokken, zelfs ambtshalve als dat naar nationaal recht mogelijk is, „indien is aangetoond dat de erfrechtverklaring of onderdelen daarvan niet met de werkelijkheid overeenstemmen”.


58      In artikel 65, lid 3, onder l), staat te lezen: „no dispute is pending”, „aucun litige [...] n’est pendant”, „kein Rechtsstreit in Bezug auf den zu bescheinigenden Sachverhalt anhängig ist”, „non vi sono controversie pendenti”, „nu există cauze pendinte referitoare la elementele care urmează să fie atestate”, en in artikel 67, lid 1, tweede alinea, onder a): „the elements to be certified are being challenged”, „si les éléments à certifier sont contestés”, „wenn Einwände gegen den zu bescheinigenden Sachverhalt anhängig sind”, „gli elementi da certificare sono oggetto di contestazione”, „elementele care trebuie certificate fac obiectul unei contestații”.


59      Overweging 67 van verordening nr. 650/2012.


60      Overweging 7 van verordening nr. 650/2012 en arrest Registrų centras, punten 41 en 42.


61      Met als beperkt oogmerk om zijn overtuiging over de waarachtigheid van de te staven elementen te vormen.


62      Zie in dit verband arrest van 16 november 2023, NC (Overdracht van een Spaans notariskantoor) (C‑583/21–C‑586/21, EU:C:2023:872), waarvan ik punt 50 heb weergegeven in voetnoot 52 van deze conclusie.


63      Zie de punten 86 e.v. hieronder.


64      Ik herhaal dat de afgifte van een Europese erfrechtverklaring die de inhoud van een eerdere gerechtelijke beslissing ten gronde inzake de erfopvolging weergeeft, niet mag leiden tot verwarring over de aard van het document: zie de punten 50‑52 hierboven.


65      Voor de toepassing van artikel 67 wordt geen definitie van het begrip „beslissing” gegeven, waaruit ik afleid dat daarvoor de definitie in artikel 3, lid 1, onder g), van verordening nr. 650/2012 geldt.


66      Punten 20 en 22 van de opmerkingen van de Commissie („endgültige”, „bestands‑beziehungsweise rechtskräftige[n]”) en punt 33 van de opmerkingen van de Duitse regering [„gegen die kein ordentlicher Rechtsbehelf (Artikel 42 EuErbVO) mehr eingelegt werden kann”]. Ter terechtzitting heeft de Spaanse regering zich bij dit standpunt aangesloten.


67      Zoals de vertegenwoordiger van E. V. G.‑T. ter terechtzitting heeft verklaard, is een nationale verklaring zoals die welke op 24 juli 2023 in Duitsland is afgegeven geen beslissing met kracht van gewijsde.


68      Artikel 67, lid 1, van verordening nr. 650/2012 en arrest Registrų centras, punt 46, waarin het arrest van 17 januari 2029 C‑102/18, Brisch (C‑102/18, EU:C:2019:34, punt 30), wordt aangehaald.


69      Arrest Registrų centras, punt 45. Het formulier bestaat uit een voorblad en bijlagen, die al dan niet verplicht zijn, afhankelijk van de omstandigheden van het geval en het doeleinde waarvoor de verklaring wordt aangevraagd. Wanneer de te registreren gegevens worden gedupliceerd of vermeerderd omdat de verklaring door meer dan één persoon wordt aangevraagd, de aanvrager meer dan één vertegenwoordiger heeft, er meer dan één uiterste wilsbeschikking voorligt, er sprake is van meer dan één huwelijksvermogensstelsel of het equivalent daarvan van de overledene, of er meer dan één erfgenaam, legataris, executeur of beheerder van de nalatenschap is, kunnen extra bladen worden gebruikt.


70      Ik sluit niet uit dat het kennen van de overwegingen van de autoriteit van afgifte betreffende de door de aanvrager verstrekte bewijzen en de bezwaren van andere personen relevant kan zijn voor het maken van het in artikel 72, lid 1, van verordening nr. 650/2012 bedoelde bezwaar: door bezwaar te maken tegen de beslissing van de autoriteit van afgifte (om de verklaring al dan niet af te geven), wordt indirect bezwaar gemaakt tegen de beoordeling van deze autoriteit of de inhoud van de verklaring gestaafd is.


71      Elke toevoeging aan de verklaring verstoort de gemeenschappelijke presentatievorm ervan, terwijl deze gemeenschappelijke vorm juist hetgeen is dat het verkeer van de verklaring in de verschillende lidstaten vergemakkelijkt.


72      Vergelijk met artikel 46, lid 3, van verordening nr. 650/2012. Een persoon die verzoekt om erkenning van een rechterlijke beslissing van een lidstaat in een andere lidstaat, moet noodzakelijkerwijs een gewaarmerkt afschrift van de beslissing overleggen. Alleen op die manier kan worden overgegaan tot de (beperkte) toetsing die, in voorkomend geval, weigering van erkenning krachtens artikel 40 rechtvaardigt.


73      De waarmerking van beslissingen wordt, zoals ik reeds heb opgemerkt, geregeld in artikel 46, lid 3, van verordening nr. 650/2012. Bijlage I bij uitvoeringsverordening nr. 1329/2014 bevat het daartoe te gebruiken formulier.