Language of document : ECLI:EU:T:2014:958

Zaak T‑228/12 AJ

DD

tegen

Raad van de Europese Unie

„Rechtsbijstand – Verzoek ingediend vóór de instelling van het beroep tot nietigverklaring – Beperkende maatregelen tegen bepaalde Belarussische ambtenaren”

Samenvatting – Beschikking van het Gerecht (Eerste kamer – uitgebreid) van 10 november 2014

Gerechtelijke procedure – Verzoek om kosteloze rechtsbijstand – Voorwaarden voor toekenning – Verzoek ingediend vóór de instelling van een beroep tegen handelingen waarbij beperkende maatregelen worden vastgesteld ten aanzien van de verzoeker – Toelating – Geen overlegging door de verzoeker van een bewijs van toestemming voor de vrijgave van bevroren tegoeden – Geen invloed

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47, tweede alinea, tweede volzin, en derde alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 94, lid 1, en 96, lid 3; verordening nr. 765/2006 van de Raad, art. 3, lid 1)

Afwijzing van een verzoek om rechtsbijstand op de enkele grond dat de verzoeker geen bewijs van toestemming van een nationale autoriteit zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus heeft overgelegd, terwijl zijn verzoek om rechtsbijstand voldoet aan de voorwaarden van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, zou een grondrecht schenden, namelijk het recht op een doeltreffende voorziening in rechte.

De beperkende maatregelen moeten immers worden toegepast zonder de personen wier tegoeden zijn bevroren, een daadwerkelijke toegang tot de rechter te ontzeggen, in het bijzonder om de rechtmatigheid van de handelingen waarbij die beperkende maatregelen zijn opgelegd, te betwisten. Teneinde er voor te zorgen dat het Reglement voor de procesvoering en verordening nr. 765/2006 coherent worden toegepast, is het Gerecht zowel verplicht om rechtsbijstand te verlenen aan elke op de lijst in bijlage I bij verordening nr. 765/2006 opgenomen verzoeker die voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 94 en volgende van het Reglement voor de procesvoering, zodat het doel van dat Reglement kan worden verwezenlijkt, als om zich ervan te vergewissen dat de verleende rechtsbijstand uitsluitend zal worden gebruikt om de advocatenkosten van de verzoeker te betalen en het in artikel 2, lid 2, van verordening nr. 765/2006 bedoelde doel van de opgelegde beperkende maatregel niet zal ondermijnen.

In dat verband bieden de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering het Gerecht de mogelijkheid te verzekeren dat de rechtsbijstand enkel wordt gebruikt om de advocatenkosten van de verzoeker te betalen. Enerzijds vermeldt artikel 94, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering enkel advocatenkosten als kosten die ten laste kunnen komen van de kas van het Gerecht. Anderzijds kan het Gerecht overeenkomstig artikel 96, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering, zonder het bedrag van de rechtsbijstand vooraf vast te stellen, een maximum voor de verschotten en honoraria van de advocaat bepalen, dat in beginsel niet mag worden overschreden. Tot slot is het vaste praktijk dat het Gerecht het aldus berekende bedrag rechtstreeks aan de aangewezen advocaat betaalt, zodat de verzoeker niet de mogelijkheid heeft om de rechtsbijstand te gebruiken voor andere doeleinden dan die waarvoor deze is verleend. De advocaat van zijn kant mag overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 765/2006 de vergoeding die hij ontvangt niet geheel of gedeeltelijk aan de verzoeker afstaan, net zo min als hij, meer in het algemeen, direct of indirect tegoeden of economische middelen ter beschikking van de verzoeker mag stellen.

(cf. punten 26, 30, 32‑36)