Language of document : ECLI:EU:T:2013:403

Zaak T‑24/11

Bank Refah Kargaran

tegen

Raad van de Europese Unie

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie – Bevriezing van tegoeden – Motiveringsplicht – Rechten van verdediging – Recht op effectieve rechterlijke bescherming”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 september 2013

1.      Gerechtelijke procedure – Besluit dat in loop van geding in plaats komt van intussen ingetrokken bestreden besluit – Toelaatbaarheid van nieuwe conclusies – Grenzen – Nog niet vastgestelde hypothetische handelingen

2.      Gerechtelijke procedure – Handelingen die in loop van geding bestreden handelingen intrekken en vervangen – In loop van geding ingediend verzoek om aanpassing van conclusies – Toelaatbaarheid

(Art. 263 VWEU)

3.      Recht van de Europese Unie – Grondrechten – Personele werkingssfeer – Rechtspersonen die nauw verbonden zijn met derde landen – Daaronder begrepen – Verantwoordelijkheid van derde land voor eerbiediging van grondrechten op zijn grondgebied – Geen invloed

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)

4.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Verplichting tot mededeling van motivering aan betrokkene – Grenzen ‒ Veiligheid van Unie en lidstaten of door hen onderhouden internationale betrekkingen ‒ Een enkele reden, die niet nader aanduidt welke onrechtmatige bankverrichtingen verzoeker heeft overgenomen – Niet-nakoming van motiveringsplicht

(Art. 296, tweede alinea, VWEU; besluit 2010/413/GBVB van de Raad, art. 24, lid 3; verordeningen van de Raad nr. 423/2007, art. 15, lid 3, nr. 961/2010, art. 36, lid 3, en nr. 267/2012, art. 46, lid 3)

5.      Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Beperking door Hof – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Nietigverklaring op twee verschillende tijdstippen van twee handelingen die identieke beperkende maatregelen bevatten – Gevaar voor ernstige aantasting van rechtszekerheid – Handhaving van gevolgen van eerste handeling totdat nietigverklaring van tweede handeling effect sorteert

(Art. 264, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 56, eerste alinea, en 60, tweede alinea; besluit 2010/413/GBVB van de Raad, bijlage II; verordening nr. 267/2012 van de Raad, bijlage IX)

6.      Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Gedeeltelijke nietigverklaring van verordening en besluit betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Nietigverklaring van verordening die effect sorteert vanaf verstrijken van termijn voor indienen hogere voorziening of vanaf afwijzing van hogere voorziening – Toepassing van die termijn op ingang van nietigverklaring van besluit

(Art. 264, tweede alinea, VWEU en 280 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 56, eerste alinea, en 60, tweede alinea; besluit 2010/413/GBVB van de Raad, bijlage II; verordeningen van de Raad nr. 961/2010, bijlage VIII, nr. 1245/2011 en nr. 267/2012, bijlage IX)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 31, 32)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 47, 49)

3.      Noch in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, noch in de Verdragen komen bepalingen voor die rechtspersonen die nauw verbonden zijn met een staat, de bescherming van de grondrechten ontzeggen. In dat verband is artikel 34 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens een procedureregel die niet van toepassing is op procedures voor de rechter van de Unie. Die bepaling strekt veeleer ertoe te vermijden dat een staat die partij is bij dat verdrag tegelijk verzoekende en verwerende partij is voor het voornoemde Hof. Voorts is de omstandigheid dat een staat hoeder is van de eerbiediging van de grondrechten op zijn eigen grondgebied niet relevant wat de omvang van de rechten betreft die rechtspersonen die nauw verbonden zijn met die staat, op het grondgebied van derde staten genieten. Ten slotte houdt noch het feit dat het belangrijkste deel van het kapitaal van een rechtspersoon in handen van de staat is, noch het feit dat de door haar verrichte bankdiensten noodzakelijk zijn voor de werking van de economie van een staat, in dat die activiteiten als openbare dienst kunnen worden aangemerkt en evenmin dat een dergelijke rechtspersoon aan de uitoefening van het openbaar gezag deelneemt.

(cf. punten 57, 59, 61, 65)

4.      Behalve wanneer dwingende vereisten in verband met de veiligheid van de Unie of haar lidstaten of de door hen onderhouden internationale betrekkingen zich tegen de mededeling van bepaalde gegevens verzetten, is de Raad gehouden om de entiteit jegens wie beperkende maatregelen worden vastgesteld, de specifieke en concrete redenen uiteen te zetten op grond waarvan hij meent dat deze moeten worden genomen. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens, feitelijk of rechtens, in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of een handeling toereikend is gemotiveerd, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen.

In die omstandigheden is een enkele reden ter rechtvaardiging van de opname van verzoekster op de lijst van bij de nucleaire proliferatie betrokken entiteiten, die tot de bevriezing van de tegoeden en economische middelen van die entiteit heeft geleid, te weten dat verzoekster de bankverrichtingen heeft overgenomen van een andere rechtspersoon die reeds op dergelijke lijsten was opgenomen en op wie eveneens dergelijke beperkende maatregelen van toepassing waren, onvoldoende nauwkeurig, aangezien daarin niet nader wordt aangeduid wat onder een dergelijk „overnemen” moet worden verstaan, welke verrichtingen van die bank verzoekster zou hebben overgenomen en welke derden de uiteindelijke begunstigden van de betrokken verrichtingen waren.

(cf. punten 72, 73, 77, 80)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 86, 89, 90)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 87, 88)