Language of document : ECLI:EU:T:2012:30

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Zevende kamer)

26 januari 2012 (*)

„Staatssteun – Investering van gemeente Rotterdam in Ahoy’-complex – Beschikking houdende vaststelling dat betrokken maatregel geen staatssteun vormt – Beroep tot nietigverklaring – Niet individueel geraakt worden – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑90/09,

Mojo Concerts BV, gevestigd te Delft (Nederland),

Amsterdam Music Dome Exploitatie BV, gevestigd te Delft,

vertegenwoordigd door S. Beeston, solicitor,

verzoeksters,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. van Vliet en K. Gross als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door M. Noort, C. Wissels, M. de Grave, Y. de Vries en J. Langer als gemachtigden,

Gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door J. Feenstra en J. Fanoy, advocaten,

Ahoy’ Rotterdam NV, gevestigd te Rotterdam (Nederland), aanvankelijk vertegenwoordigd door M. van der Woude en E. Offers, advocaten, en vervolgens door M. Maas-Cooymans, advocaat,

interveniënten,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 6018 def. van de Commissie van 21 oktober 2008 betreffende de investering van de gemeente Rotterdam in het Ahoy’-complex [steunmaatregel C 4/2008 (ex N 97/2007, ex CP 91/2007)],

geeft

HET GERECHT (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: A. Dittrich, president, I. Wiszniewska-Białecka (rapporteur) en M. Prek, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoeksters zijn Mojo Concerts BV en Amsterdam Music Dome Exploitatie BV. Mojo Concerts is een in 1968 opgerichte onderneming die zich bezighoudt met de organisatie van concerten en festivals, het boeken van artiesten en de opzet en organisatie van evenementen. Amsterdam Music Dome Exploitatie is een onderneming die in 2006 is opgericht voor de exploitatie van een in Amsterdam (Nederland) te bouwen concertzaal met een capaciteit van 15 600 personen, de „Ziggo Dome”.

2        Bij brief van 22 februari 2007 hebben de Nederlandse autoriteiten bij de Commissie een maatregel betreffende een investering door de gemeente Rotterdam in de renovatie en upgrade/uitbreiding van het Ahoy’-complex aangemeld.

3        Het Ahoy’-complex te Rotterdam bestaat uit het Sportpaleis, zes tentoonstellingshallen en een groot vergader- en congrescentrum. Het is bestemd om onderdak te bieden aan een groot aantal verschillende evenementen, zoals tentoonstellingen, conferenties, handelsbeurzen, shows, concerten, sport- en maatschappelijke evenementen. De exploitante van het complex, Ahoy’ Rotterdam NV, is tevens actief op de internationale markt en exporteert haar eigen beurstitels.

4        Tot l juli 2006 werd het Ahoy’-complex beheerd door Ahoy’ Rotterdam met de gemeente Rotterdam als enige aandeelhoudster. Na het besluit om de eigendom en de exploitatie te scheiden, bleef de gemeente Rotterdam eigenares van het complex en verkocht zij Ahoy’ Rotterdam, de exploitante, aan de werknemers van laatstgenoemde voor 1,7 miljoen EUR. De verkoopprijs werd rechtstreeks vastgesteld op basis van de door een onafhankelijke deskundige (hierna: „eerste deskundige”) bepaalde marktwaarde.

5        Tegelijkertijd verhuurde de gemeente Rotterdam het Ahoy’-complex per 1 juli 2006 aan de geprivatiseerde onderneming Ahoy’ Rotterdam voor een periode van 15 jaar met de mogelijkheid van verlenging. De huurovereenkomst legde de huurder strenge verplichtingen op inzake de instandhouding en de bevordering van het multifunctionele karakter van het Ahoy’-complex. De aanvangshuur van 2,6 miljoen EUR per jaar die in de huurovereenkomst was vastgelegd, was rechtstreeks gebaseerd op de door de eerste deskundige berekende marktconforme huurwaarde van het Ahoy’-complex.

6        In het kader van de huurovereenkomst zegde de gemeente Rotterdam toe, maximaal 42 miljoen EUR te zullen investeren in de renovatie en upgrade/uitbreiding van het Sportpaleis. Deze investering is het voorwerp van het door de Nederlandse autoriteiten aangemelde project.

7        Op 22 maart 2007 hebben Mojo Concerts en Amsterdam Music Dome Exploitatie bij de Commissie een klacht ingediend over de voorgenomen investering door de gemeente Rotterdam in het Ahoy’-complex en over een aantal andere maatregelen van de gemeente Rotterdam, namelijk de privatisering van Ahoy’ Rotterdam en de verhuur van het Ahoy’-complex.

8        Bij brief van 30 januari 2008 heeft de Commissie het Koninkrijk der Nederlanden in kennis gesteld van haar besluit om de formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden met betrekking tot de in geding zijnde maatregel (PB C 68, blz. 14).

9        Bij brief van 1 april 2008 heeft het Koninkrijk der Nederlanden zijn opmerkingen ingediend.

10      Als belanghebbende partijen hebben Ahoy’ Rotterdam, verzoeksters en een particulier opmerkingen ingediend bij de Commissie. Verzoeksters hebben hun opmerkingen gezamenlijk bij de Commissie ingediend op 21 april 2008.

11      In het kader van de formele onderzoeksprocedure heeft de Commissie onderzocht of de winstdelingsregeling die in de huurovereenkomst tussen Ahoy’ Rotterdam en de gemeente Rotterdam was opgenomen, kon voorkomen dat de exploitant van het Ahoy’-complex als gevolg van de aangemelde investering een economisch voordeel zou ontvangen dat de normale marktvoorwaarden te boven zou gaan. De Commissie heeft eveneens onderzocht of de verkoop van Ahoy’ Rotterdam en de verhuur van het Ahoy’-complex aan de geprivatiseerde exploitant, transacties die door de Nederlandse autoriteiten niet waren aangemeld maar nauw verband hielden met de aangemelde investering, mogelijk staatssteun konden omvatten.

12      In het kader van deze procedure heeft de Commissie een onafhankelijke deskundige (hierna: „tweede deskundige”) aangewezen om de waarderingsrapporten van de eerste deskundige, op grond waarvan de gemeente de verkoop van Ahoy’ Rotterdam en de verhuur van het Ahoy’-complex had verricht, te onderzoeken. Volgens de tweede deskundige was de door de eerste deskundige in zijn rapporten toegepaste methode inzake de aandelenwaardering van Ahoy’ Rotterdam en de huurwaardebepaling van het Ahoy’-complex juist. Wat de beoordeling van de winstdelingsregeling betreft, concludeerde de tweede deskundige dat deze regeling een redelijke huurstijging garandeert in overeenstemming met de marktvoorwaarden tegenover de geplande investering door de gemeente Rotterdam.

13      Op 21 oktober 2008 heeft de Commissie beschikking C(2008) 6018 def. betreffende de investering van de gemeente Rotterdam in het Ahoy’-complex [steunmaatregel C 4/2008 (ex N 97/2007, ex CP 91/2007)] (hierna: „bestreden beschikking”) vastgesteld.

14      Met betrekking tot het bestaan van een economisch voordeel heeft de Commissie ten eerste geoordeeld dat „de waarderingsrapporten van [de eerste deskundige] een betrouwbare basis vormden voor de prijzen die met het oog op de door de gemeente verrichte verkoop van [...] Ahoy’ Rotterdam [...] en de verhuur van het Ahoy’-complex zijn vastgesteld. De Commissie concludeert derhalve dat deze transacties, rekening houdende met de verplichtingen ter zake die door de gemeente in de huurovereenkomst zijn vastgelegd, overeenkomstig de marktvoorwaarden zijn verricht en de exploitant van het complex geen onrechtmatig economisch voordeel toekenden” (punt 51 van de bestreden beschikking).

15      Ten tweede heeft de Commissie geconcludeerd dat „rekening houdende met het feit dat het niet zeker is of de upgrade/uitbreiding van het Sportpaleis een voordeel voor de exploitant inhoudt, en gezien de doeltreffende waarborg in de vorm van de winstdelingsregeling die door de gemeente ten uitvoer wordt gelegd, [...] de voorgenomen investering de exploitant geen economisch voordeel oplevert dat de normale marktvoorwaarden te boven gaat” (punt 63 van de bestreden beschikking).

16      De Commissie heeft aldus geoordeeld dat „noch de voorgenomen investering in het Ahoy’-complex, noch de daarmee verband houdende verkoop van de exploitatie en verhuur van het Ahoy’-complex door de gemeente, de exploitant van het complex of een eventuele andere onderneming een economisch voordeel bieden die de normale marktvoorwaarden te boven gaat. Verder wordt geconcludeerd, dat de investering evenmin selectief is doordat zij specifieke ondernemingen of economische activiteiten zou begunstigen” (punt 69 van de bestreden beschikking).

17      Bijgevolg heeft de Commissie in punt 71 van de bestreden beschikking geconcludeerd dat „noch de aangemelde investering in de renovatie en upgrade/uitbreiding van het Ahoy’-complex, noch de daarmee samenhangende verkoop van [...] Ahoy [Rotterdam] en verhuur van het complex, staatssteun vormen in de zin van artikel 87, lid 1, [...] EG”.

18      In het dispositief van de bestreden beschikking wordt bepaald:

„Artikel 1

De investering in het Ahoy’-complex door de gemeente Rotterdam welke bij brief van 22 februari 2007 bij de Commissie is aangemeld, met inbegrip van de latere wijzigingen ervan, vormt geen staatssteun in de zin van artikel 87. lid 1, [...] EG [...].

Deze maatregel mag derhalve ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.”

 Procesverloop en conclusies van partijen

19      Bij een op 27 februari 2009 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld.

20      Bij respectievelijk op 27 mei, 11 juni en 18 juni 2009 ter griffie van het Gerecht neergelegde akten hebben Ahoy’ Rotterdam, de gemeente Rotterdam en het Koninkrijk der Nederlanden verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure aan de zijde van de Commissie. Bij beschikkingen van 22 oktober 2009 heeft de president van de Eerste kamer van het Gerecht deze interventies toegestaan.

21      Ahoy’ Rotterdam en de gemeente Rotterdam hebben hun memories in interventie neergelegd op 8 januari 2010. Het Koninkrijk der Nederlanden heeft zijn memorie in interventie neergelegd op 11 januari 2010. Verzoeksters hebben hun opmerkingen over deze memories ingediend op 15 maart 2010.

22      Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Zevende kamer, aan welke kamer de onderhavige zaak dan ook is toegewezen.

23      Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

24      De Commissie en de interveniënten concluderen dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk, of althans ongegrond, te verklaren;

–        verzoeksters te verwijzen in de kosten.

 In rechte

25      Volgens artikel 113 van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, met inachtneming van het in artikel 114, leden 3 en 4, van dat reglement bepaalde, in iedere stand van het geding ambtshalve de middelen van niet-ontvankelijkheid onderzoeken die van openbare orde zijn.

26      In casu acht het Gerecht zich door de processtukken voldoende voorgelicht en beslist het bijgevolg om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling.

27      Zonder formeel een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen betwist de Commissie in haar verweerschrift en in haar dupliek de ontvankelijkheid van de vordering tot nietigverklaring. Zij voert argumenten aan volgens welke verzoeksters door de bestreden beschikking niet individueel worden geraakt in de zin van artikel 230 EG. Verzoeksters hebben daarop gerepliceerd.

28      Volgens artikel 230, vierde alinea, EG kan een natuurlijke of rechtspersoon slechts beroep instellen tegen een tot een andere persoon gerichte beschikking indien deze beschikking hem rechtstreeks en individueel raakt.

29      In het onderhavige geval staat vast dat de bestreden beschikking alleen tot het Koninkrijk der Nederlanden is gericht.

30      Volgens vaste rechtspraak kunnen degenen die niet adressaat van een beschikking zijn, slechts op goede gronden stellen individueel te worden geraakt, indien deze beschikking hen treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen daardoor individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat van een beschikking (zie in die zin arresten Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 205, 232, en 22 november 2007, Spanje/Lenzing, C‑525/04 P, Jurispr. blz. I‑9947, punt 30).

31      Op het gebied van staatssteun is geoordeeld dat door een beschikking van de Commissie houdende beëindiging van de met betrekking tot een steunmaatregel ingeleide procedure van artikel 88, lid 2, EG individueel worden geraakt de begunstigde onderneming en de concurrenten van die onderneming die een actieve rol hebben gespeeld in die procedure, mits de in de bestreden beschikking bedoelde steunmaatregel hun marktpositie wezenlijk heeft aangetast (zie in die zin arrest Hof van 28 januari 1986, Cofaz e.a./Commissie, 169/84, Jurispr. blz. 391, punt 25; arrest Gerecht van 12 december 2006, Asociación de Estaciones de Servicio de Madrid en Federación Catalana de Estaciones de Servicio/Commissie, T‑146/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 46, en beschikking Gerecht van 21 januari 2011, Vtesse Networks/Commissie, T‑54/07, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 89).

32      Het volstaat dus niet dat een onderneming zich op haar hoedanigheid van concurrente van de begunstigde onderneming beroept; zij moet bovendien aantonen dat zij, gezien de mate van haar eventuele betrokkenheid bij de procedure en het belang van de inbreuk op haar marktpositie, in een feitelijke situatie verkeert die haar op soortgelijke wijze individualiseert als de adressaat van een beschikking (arrest Hof van 23 mei 2000, Comité d’entreprise de la Société française de production e.a./Commissie, C‑106/98 P, Jurispr. blz. I‑3659, punt 41; arrest Gerecht van 21 oktober 2004, Lenzing/Commissie, T‑36/99, Jurispr. blz. II‑3597, punt 75; arrest Asociación de Estaciones de Servicio de Madrid en Federación Catalana de Estaciones de Servicio/Commissie, aangehaald in punt 31 hierboven, punt 47, en beschikking Vtesse Networks/Commissie, aangehaald in punt 31 hierboven, punt 90).

33      Uit het feit alleen dat een verzoekster aan de administratieve procedure heeft deelgenomen, kan niet worden afgeleid dat zij procesbevoegdheid heeft. Een verzoekster moet in elk geval aantonen dat de in de bestreden beschikking bedoelde maatregel haar marktpositie wezenlijk kon aantasten (zie in die zin arrest Hof van 22 november 2007, Sniace/Commissie, C‑260/05 P, Jurispr. blz. I‑10005, punt 60; arrest Asociación de Estaciones de Servicio de Madrid en Federación Catalana de Estaciones de Servicio/Commissie, aangehaald in punt 31 hierboven, punten 47, 48 en 50, en beschikking Vtesse Networks/Commissie, aangehaald in punt 31 hierboven, punt 92).

34      Met betrekking tot de vaststelling van een „wezenlijke aantasting van de positie” van een verzoekster op de betrokken markt heeft het Hof reeds gepreciseerd dat de omstandigheid alleen dat een handeling invloed kan uitoefenen op de concurrentieverhoudingen op de relevante markt en dat de betrokken onderneming op enigerlei wijze concurreerde met de begunstigde van deze handeling, in elk geval niet volstaat om deze onderneming als door deze handeling individueel geraakt te kunnen beschouwen (arrest Spanje/Lenzing, aangehaald in punt 30 hierboven, punt 32, en arrest Hof van 22 december 2008, British Aggregates/Commissie, C‑487/06 P, Jurispr. blz. I‑10515, punt 47).

35      Wat de mate van deelneming van verzoeksters aan de administratieve procedure betreft, dient er in het onderhavige geval op te worden gewezen dat verzoeksters vóór de inleiding van de formele onderzoeksprocedure bij de Commissie een klacht hebben ingediend, die op 22 maart 2007 is ingeschreven. De door verzoeksters ingediende klacht betrof zowel de investering van de gemeente Rotterdam in het Ahoy’-complex, die reeds door de Nederlandse autoriteiten was aangemeld, als andere maatregelen, te weten de verkoop van Ahoy’ Rotterdam en de verhuur van het Ahoy’-complex aan een particuliere exploitant. Bovendien hebben verzoeksters als belanghebbende partijen opmerkingen ingediend in het kader van deze formele procedure.

36      Vaststaat dus dat verzoeksters een actieve rol hebben gespeeld in het verloop van de administratieve procedure, wat door de Commissie overigens niet wordt betwist.

37      De Commissie betoogt dat verzoeksters niet hebben aangetoond dat hun concurrentiepositie wezenlijk werd aangetast. Zij zouden niet hebben aangetoond dat de in de bestreden beschikking bedoelde maatregelen hen anders raken dan de andere concurrenten van Ahoy’ Rotterdam en evenmin dat zij in een bijzondere situatie verkeren in vergelijking van deze andere concurrenten.

38      Verzoeksters betogen dat de in de bestreden beschikking bedoelde maatregelen hun concurrentiepositie hebben beïnvloed, en maken daarvoor onderscheid tussen twee verschillende markten, namelijk de markt voor zaalexploitatie en de markt voor concertpromotie.

39      Wat ten eerste de markt voor zaalexploitatie betreft, voeren verzoeksters aan dat de concurrentiepositie van Amsterdam Music Dome Exploitatie als exploitante van een in Amsterdam te bouwen concertzaal, de „Ziggo Dome”, en Mojo Concerts als mede-eigenares van de „Ziggo Dome” wezenlijk wordt aangetast door de in de bestreden beschikking bedoelde investering in het Ahoy’-complex. Zij zouden zwaarder worden geraakt dan de andere zaalexploitanten omdat het Ahoy’-complex na die investering nagenoeg dezelfde capaciteit, in termen van toeschouwers, zal hebben als de „Ziggo Dome” en geen enkele andere concertzaal in Nederland dezelfde capaciteit heeft.

40      Met betrekking tot de concurrentiepositie van Mojo Concerts op de markt voor zaalexploitatie dient er allereerst op te worden gewezen dat verzoeksters alleen aangeven dat Mojo Concerts concerten en andere evenementen organiseert. Uit de als bijlage bij het verzoekschrift gevoegde statuten van Mojo Concerts blijkt inderdaad dat de activiteit van deze vennootschap uitsluitend in het organiseren van concerten bestaat.

41      Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat Mojo Concerts niet werkzaam is op de markt voor zaalexploitatie. Dat verzoeksters in het verzoekschrift verklaren dat Mojo Concerts deel uitmaakt van de groep Live Nation, die in Nederland zalen exploiteert, betekent niet dat Mojo Concerts zelf die activiteit uitoefent.

42      Ook het argument van verzoeksters dat de concurrentiepositie van Mojo Concerts op de markt voor zaalexploitatie wezenlijk wordt aangetast omdat deze vennootschap toekomstige mede-eigenares van de „Ziggo Dome” is, treft geen doel. Verzoeksters hebben immers niet aangetoond dat Mojo Concerts als mede-eigenares van de „Ziggo Dome” ook exploitante van deze zaal zal zijn.

43      Vervolgens dient erop te worden gewezen dat verzoeksters geen concrete en nauwkeurige elementen hebben aangedragen waaruit zou blijken dat hun concurrentiepositie op de markt voor zaalexploitatie, gesteld dat deze concurrentiepositie bewezen is, door de in de bestreden beschikking bedoelde maatregelen wezenlijk zou worden aangetast.

44      Ten eerste heeft de Commissie terecht opgemerkt dat het Ahoy’-complex niet alleen een concertzaal, maar ook een tentoonstellingshal, een hal voor handelsbeurzen en een sportzaal is. In het bijzonder dient erop te worden gewezen dat de in de bestreden beschikking bedoelde investering met name zal worden gebruikt voor de uitbreiding van het Sportpaleis dat, zoals de gemeente Rotterdam in haar memorie in interventie beklemtoont, niet alleen voor concerten maar ook voor sportevenementen wordt gebruikt. Anders dan verzoeksters stellen, zijn de concurrenten van het Ahoy’-complex op de markt voor zaalexploitatie dus niet alleen de concertzalen.

45      Ten tweede volstaat het argument van verzoeksters dat de „Ziggo Dome”, die nog niet is gebouwd, nagenoeg dezelfde capaciteit in aantal toeschouwers zal hebben als het Ahoy’-complex en dat geen enkele andere concertzaal in Nederland dezelfde capaciteit heeft, niet om verzoeksters te individualiseren. Zoals de Commissie opmerkt, mag immers enerzijds de markt niet worden beperkt tot de exploitatie van concertzalen, aangezien ook in andere zalen, zoals stadions, die een capaciteit hebben die vergelijkbaar is met die van het Ahoy’-complex, concerten kunnen worden georganiseerd. Anderzijds mag, zelfs ingeval het criterium van de capaciteit van de zalen relevant zou zijn, de markt niet worden beperkt tot de exploitatie van zalen op het Nederlandse grondgebied.

46      Ten derde volstaat ook het argument van verzoeksters dat uit het rapport van de eerste deskundige blijkt dat de komst van de „Ziggo Dome” de concurrentie voor het Sportpaleis zal doen toenemen, niet om verzoeksters te individualiseren. Zoals de Commissie opmerkt, noemt dit rapport immers uitdrukkelijk andere concertzalen als de grootste concurrenten van het Ahoy’-complex. Verzoeksters geven niet aan in welk opzicht hun concurrentiepositie anders zou worden aangetast dan die van deze andere concurrenten die, anders dan verzoeksters, al op de markt voor zaalexploitatie aanwezig zijn.

47      Ten vierde voeren verzoeksters aan dat de investering in het Ahoy’-complex een „directe invloed” of een „directe weerslag” zal hebben op hun concurrentiepositie. Dienaangaande behoeft slechts te worden vastgesteld dat de voorwaarde dat een maatregel de verzoeksters rechtstreeks raakt, verschilt van de voorwaarde dat deze maatregel hen individueel raakt.

48      Wat ten tweede de markt voor concertpromotie betreft, verklaren verzoeksters dat Ahoy’ Rotterdam, die zich met concertpromotie bezighoudt, een concurrente van een van de verzoeksters, namelijk Mojo Concerts, op deze markt is. Verzoeksters betogen dat de in de bestreden beschikking bedoelde maatregelen Ahoy’ Rotterdam in staat zouden kunnen stellen alle evenementen die in het Ahoy’-complex plaatsvinden, zelf te promoten en voordeliger voorwaarden te bieden aan de agenten en de artiesten.

49      Allereerst dient erop te worden gewezen dat verzoeksters niet stellen dat Amsterdam Music Dome Exploitatie werkzaam is op de markt voor concertpromotie, en dus niet aantonen dat deze een concurrente van Ahoy’ Rotterdam op deze markt is.

50      Wat vervolgens de gestelde aantasting van de concurrentiepositie van Mojo Concerts betreft, berusten de argumenten van verzoeksters louter op vermoedens omtrent de plannen van Ahoy’ Amsterdam om alle concerten die in het Ahoy’-complex plaatsvinden, zelf te promoten en voordeliger voorwaarden te bieden aan de agenten en de artiesten.

51      Hieruit volgt dat de argumenten van verzoeksters louter berusten op veronderstellingen, die niet volstaan om aan te tonen dat de concurrentiepositie van Mojo Concerts op de markt voor concertpromotie wezenlijk zou worden aangetast door de in de bestreden beschikking bedoelde maatregelen.

52      Gelet op een en ander kunnen verzoeksters niet worden geacht door de bestreden beschikking individueel te worden geraakt.

53      Bijgevolg moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Kosten

54      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dient te worden beslist dat zij, overeenkomstig de vorderingen van de Commissie, de gemeente Rotterdam en Ahoy’ Rotterdam, hun eigen kosten alsmede de kosten van laatstgenoemden dragen.

55      Overeenkomstig artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering draagt het Koninkrijk der Nederlanden zijn eigen kosten.

HET GERECHT (Zevende kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Mojo Concerts BV en Amsterdam Music Dome Exploitatie BV dragen hun eigen kosten alsmede de kosten die de Europese Commissie, de gemeente Rotterdam en Ahoy’ Rotterdam NV zijn opgekomen.

3)      Het Koninkrijk der Nederlanden draagt zijn eigen kosten.

Luxemburg, 26 januari 2012.

De griffier

 

       De president

E. Coulon

 

       A. Dittrich


* Procestaal: Nederlands.