Language of document : ECLI:EU:T:2004:181

Arrêt du Tribunal

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)
10 juni 2004 (1)

„Arbitragebeding – Overeenkomst gesloten in kader van PLAN-programma Cluster D – Reiskosten – Invorderingskosten – Te late betaling”

In zaak T-315/02,

Svend Klitgaard, wonende te Skørping (Denemarken), vertegenwoordigd door S. Koll Espensen, advocaat,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Støvlbæk en C. Giolito als gemachtigden, bijgestaan door P. Heidmann, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep krachtens artikel 238 EG strekkende tot vergoeding van het bedrag van 19 867,40 euro dat verzoeker zou hebben uitgegeven ter uitvoering van overeenkomst nr. 32.0166, gesloten in het kader van het programma „Plant Life Assessment Network” (PLAN) cluster D, vermeerderd met de vertragingsrente, en tot betaling van een invorderingsvergoeding, eveneens vermeerderd met de vertragingsrente,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),



samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas en J. D. Cooke, rechters,

griffier: D. Christensen, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 20 januari 2004,

het navolgende



Arrest




De voorgeschiedenis van het geschil

1
In 1997 gaf de Commissie het Gemeenschappelijk centrum voor onderzoek (hierna: „GCO”) de verantwoordelijkheid voor een zestigtal projecten inzake de beoordeling van de levensduur van industriële installaties, die in een enkel project met de naam „Plant Life Assessment Network” werden samengebracht (hierna: „PLAN-project”).

2
Op 22 december 1997 sloot de Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, met S. Klitgaard een overeenkomst (nr. 32.0166) voor de duur van 48 maanden voor de uitvoering van een technische audit van cluster D van het PLAN-project (hierna: „overeenkomst”). Verzoeker was met de uitvoering van zijn opdracht begonnen in oktober 1997, vóór de overeenkomst formeel was ondertekend.

De contractsbepalingen

3
Artikel 4.1 van de overeenkomst, betreffende de vergoeding van verzoeker, bepaalt:

„De Commissie verbindt zich ertoe, de contractant als tegenprestatie voor zijn diensten in het kader van deze overeenkomst een bedrag van maximaal 81 000 (eenentachtigduizend) ECU te betalen als volgt:

30 % na de ondertekening van deze overeenkomst,

20 % na de aanvaarding door de Commissie van het eerste jaarverslag,

20 % na de aanvaarding door de Commissie van het tweede jaarverslag,

20 % na de aanvaarding door de Commissie van het derde jaarverslag,

10 % na de aanvaarding door de Commissie van het eindverslag.

Er wordt overeengekomen dat bovengenoemd bedrag alle kosten dekt die de contractant ter uitvoering van zijn overeenkomst maakt, met uitzondering van de in artikel 5 bedoelde kosten.”

4
Artikel 5 van de overeenkomst, betreffende de reiskosten, bepaalt:

„5.1 De reis- en verblijfkosten van de contractant, alsmede de kosten voor het vervoer van materiaal of niet-begeleide bagage die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de in artikel 3 van deze overeenkomst omschreven taken, worden overeenkomstig de bijzondere bepalingen van bijlage 4 vergoed.

5.2 Deze kosten worden vergoed na overlegging van bewijsstukken zoals ontvangstbewijzen en ticketstrookjes.”

5
Bijlage 4, sub c, in fine, van de overeenkomst bepaalt het maximumbedrag van de reiskosten:

„Bovengenoemde kosten worden gedekt tot beloop van maximaal 27 000 ECU voor de contractsduur van 48 maanden.”

6
Artikel 4.2, eerste en tweede alinea, van de overeenkomst, betreffende de betalingstermijn, bepaalt:

„De Commissie verbindt zich ertoe, de op grond van de uitvoering van deze overeenkomst verschuldigde bedragen te betalen uiterlijk binnen 60 dagen te rekenen vanaf de datum waarop zij de verslagen heeft goedgekeurd of had moeten goedkeuren (‚goedkeuringsdatum’) tot de datum waarop haar rekening is gedebiteerd.

De Commissie kan deze betalingstermijn schorsen door de betrokken contractant tijdens de periode van 60 dagen te rekenen vanaf de goedkeuringsdatum te laten weten dat de betrokken verzoeken om betaling onaanvaardbaar zijn, hetzij omdat de schuldvordering niet opeisbaar is, hetzij omdat de vereiste bewijsstukken niet zijn overgelegd, hetzij wanneer de Commissie meent dat aanvullende controles moeten worden uitgevoerd. De termijn loopt verder vanaf de datum waarop de correct opgestelde verzoeken om betaling zijn geregistreerd.”

7
Artikel 3, sub b, van bijlage 1 bij de overeenkomst regelt de goedkeuring van het eindverslag door de Commissie:

„Dat verslag beschrijft alle uitgevoerde werken alsmede de resultaten die bij de uitvoering van de overeenkomst zijn behaald. Het moet tevens een samenvatting van de belangrijkste resultaten bevatten.

[…]

Dat verslag wordt geacht door de Commissie te zijn aanvaard wanneer zij niet binnen een maand na ontvangst van het eindverslag [...] haar opmerkingen uitdrukkelijk aan de contractant meedeelt.”

8
Overeenkomstig artikel 8 van de overeenkomst is het Gerecht bevoegd uitspraak te doen over elk geschil in verband met de overeenkomst, waarop volgens artikel 7 het Deense recht van toepassing is.

De feiten

9
Op 1 april 1998 betaalde de Commissie verzoeker overeenkomstig artikel 4.1 van de overeenkomst de eerste tranche ten bedrage van 24 300 euro.

10
Bij brief van 30 november 1998 vroeg verzoeker de Commissie, hem de tweede tranche ten bedrage van 16 200 euro te betalen en hem zijn reiskosten over de periode van 1 oktober tot en met 30 november 1998 te vergoeden.

11
Bij brief van 25 februari 1999 wees de Commissie het verzoek om vergoeding van de reiskosten af in de volgende bewoordingen:

„Zoals u ongetwijfeld weet, was aanvankelijk voor elke technische audit en de ermee gepaard gaande kosten een bedrag van 3 500 ECU voorzien (plus de kosten voor deelname aan het PLAN-project en de daarmee verband houdende kosten). Voor cluster D betekende dat een totaalbedrag van 81 000 ECU (zie bijlage 1: kostentabel van het netwerk).

Jammer genoeg is een fout gemaakt bij de opstelling van de definitieve versie van uw overeenkomst, die luidde:

‚Er wordt overeengekomen dat bovengenoemd bedrag alle kosten dekt die de contractant ter uitvoering van zijn overeenkomst maakt, met uitzondering van de in artikel 5 bedoelde kosten.’

De definitieve overeenkomst had uiteraard moeten luiden:

‚Er wordt overeengekomen dat bovengenoemd bedrag alle kosten dekt die de contractant ter uitvoering van zijn overeenkomst maakt, met inbegrip van de in artikel 5 bedoelde kosten.’

Wij hopen dat de ondertekening van bijgevoegd aanhangsel voor u geen probleem vormt.”

12
Bij brieven van 3 maart en 26 maart 1999 wees verzoeker het voorstel van de Commissie van 25 februari 1999 af op grond dat de vergoeding dan niet langer in verhouding tot zijn prestaties zou staan. Hij deelde twee ontwerpaanhangsels mee, volgens welke ofwel de contractuele prestaties zouden worden beperkt, ofwel de reiskosten bovenop de in artikel 4.1 van de overeenkomst bedongen bedragen zouden worden vergoed.

13
Op 17 mei 1999 betaalde de Commissie de tweede tranche ten bedrage van 16 200 euro, daaronder begrepen de reiskosten.

14
Bij brief van 20 mei 1999 deelde verzoeker de Commissie mee dat alle in de overeenkomst bepaalde werkzaamheden met ingang van 1 juni 1999 zouden worden stopgezet tenzij de Commissie ermee akkoord ging, ofwel de reiskosten bovenop de in artikel 4.1 van de overeenkomst bedongen bedragen te vergoeden, ofwel de contractsprestaties te beperken. Dienaangaande deelde hij twee ontwerpaanhangsels mee.

15
Bij brief van 16 juni 1999 zond de Commissie verzoeker twee ontwerpaanhangsels toe, het ene betreffende de vergoeding van verzoeker en het andere betreffende diens prestaties. In het eerste aanhangsel werd verzoekers vergoeding uitdrukkelijk beperkt tot maximaal 81 000 euro, met inbegrip van de reiskosten. Daartegenover werden in het tweede aanhangsel de door verzoeker te verrichten taken beperkt, in die zin dat hij vanaf 1 juni 1999 niet langer op de vergaderingen van het netwerk aanwezig hoefde te zijn.

16
In zijn antwoord van 18 juni 1999 verklaarde verzoeker dat het voorstel van de Commissie van 16 juni 1999 in wezen overeenstemde met zijn tweede voorstel van 20 mei 1999. Hij verklaarde verder:

„Onmiddellijk na ontvangst van de twee originelen van het eerste en van het tweede aanhangsel wordt een exemplaar van elk aanhangsel ondertekend teruggestuurd, op de uitdrukkelijke voorwaarde dat de laatste tranches tijdig worden betaald.”

17
Op 7 juli 1999 retourneerde verzoeker de twee ontwerpaanhangsels ondertekend aan de Commissie, die ze dan is kwijtgeraakt. Op 24 september 1999 verstuurde verzoeker ze een tweede maal. De Commissie ondertekende ze op 29 september 1999.

18
Op 21 december 1999 en 12 december 2000 betaalde de Commissie de derde en de vierde tranche na voorlegging van de desbetreffende jaarverslagen.

19
Bij brief van 30 november 2001 verstuurde verzoeker wat hij een „jaarverslag” noemde, en verzocht hij de Commissie de laatste tranche te betalen. De Commissie ontving deze brief op 4 december 2001.

20
Bij e-mailbericht van 17 december 2001 verzocht de Commissie verzoeker om een elektronische versie van het verslag waarvan zij op 4 december 2001 de papieren versie had ontvangen. Bovendien vroeg zij verzoeker om bepaalde informatie over de tijdens de volledige contractsduur uitgevoerde werkzaamheden.

21
Bij e-mailbericht van 19 december 2001 verstrekte verzoeker de door de Commissie gevraagde informatie.

22
Bij brief van 30 januari 2002 deelde de Commissie verzoeker mee dat zijn verzoek om betaling van 30 november 2001 pas kon worden ingewilligd nadat hij de bewijsstukken van zijn reiskosten voor de volledige contractsduur had overgelegd.

23
Bij brief van 31 januari 2002 deelde verzoeker de Commissie officieel mee dat zij de laatste tranche van 8 100 euro niet tijdig had betaald. Bovendien verzocht hij om vergoeding van reiskosten ten bedrage van 19 867,40 euro onder verwijzing naar zijn brief van 18 juni 1999, waarin hij het eerste aanhangsel aanvaardde op voorwaarde dat de resterende tranches tijdig werden betaald.

24
Bij brieven van 4 februari en 12 maart 2002 betwistte verzoeker de vraag van de Commissie om de bewijsstukken van zijn reiskosten over te leggen, op grond dat de Commissie probeerde de betaling van de laatste tranche uit te stellen. Verder herhaalde hij zijn verzoek aan de Commissie om hem de laatste tranche te betalen vóór 1 april en zijn reiskosten te vergoeden vóór 1 mei 2002.

25
Op 18 april 2002 ontving de Commissie de gevraagde bewijsstukken.

26
De Commissie betaalde de laatste tranche op 15 mei 2002. Aangezien de Commissie evenwel geen gunstig gevolg verleende aan zijn verzoek om vergoeding van de reiskosten, stelde verzoeker op 10 oktober 2002 het onderhavige beroep in.


De conclusies van partijen

27
Verzoeker vordert dat de Commissie wordt veroordeeld:

tot vergoeding van de reiskosten ten bedrage van 19 867,40 euro, vermeerderd met de vertragingsrente tegen de discontovoet van de Bank van Denemarken, verhoogd met 5 %, vanaf 30 april 2002 tot de dag van betaling;

tot betaling van de invorderingskosten ten bedrage van 592,95 euro, vermeerderd met de vertragingsrente tegen de discontovoet van de Bank van Denemarken, verhoogd met 5 %, vanaf 30 april 2002 tot de dag van betaling;

tot betaling van de kosten.

28
Bovendien vordert verzoeker in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang dat de Commissie hem bepaalde documenten meedeelt, inzonderheid een afschrift van het akkoord tussen het GCO en de Commissie en van de begrotingspost waarop dat akkoord is gebaseerd.

29
De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep te verwerpen;

verzoeker te verwijzen in de kosten.

30
De Commissie verzet zich tegen het verzoek om een maatregel tot organisatie van de procesgang.


In rechte

De vordering tot veroordeling van de Commissie tot betaling van een bedrag van 19 867,40 euro

31
Verzoeker stelt dat de Commissie hem een bedrag van 19 867,40 euro, vermeerderd met de vertragingsrente, verschuldigd is als vergoeding van de reiskosten die hij ter uitvoering van de overeenkomst heeft gemaakt. Ter ondersteuning van zijn vordering voert verzoeker in wezen twee primaire argumenten en een subsidiair argument aan.

32
In de eerste plaats erkent verzoeker dat hij ermee akkoord is gegaan dat zijn totale vergoeding, met inbegrip van de reiskosten, tot een maximumbedrag van 81 000 euro werd beperkt bij twee op 29 september 1999 ondertekende aanhangsels, waarvan een tot wijziging van artikel 4.1 van de overeenkomst. Volgens hem zijn deze aanhangsels echter nietig en is bijgevolg artikel 4.1 van de overeenkomst van toepassing in de oorspronkelijke versie waarmee de partijen op 22 december 1997 akkoord zijn gegaan.

33
In de tweede plaats betoogt verzoeker dat volgens de oorspronkelijke versie van artikel 4.1 van de overeenkomst de ter uitvoering van de overeenkomst gemaakte reiskosten niet in het bedrag van 81 000 euro waren begrepen en hij dus recht heeft op vergoeding van deze kosten bovenop dat bedrag.

34
Subsidiair stelt verzoeker dat de Commissie in ieder geval tijdens de uitvoering van de overeenkomst stilzwijgend heeft aanvaard, zijn reiskosten bovenop het bedrag van 81 000 euro te vergoeden.

De nietigheid van de twee aanhangsels

Argumenten van partijen

35
Wat de nietigheid van de twee aanhangsels betreft, verklaart verzoeker dat hij tijdens de onderhandelingen als voorwaarde voor de geldigheid van de aanhangsels heeft gesteld dat de resterende tranches tijdig werden betaald, en dat de Commissie deze voorwaarde heeft aanvaard. Bovendien stelt hij dat de Commissie deze voorwaarde niet heeft nageleefd, aangezien zij de laatste tranche te laat heeft betaald, zodat deze twee aanhangsels nietig zijn.

36
Wat de te late betaling van de laatste tranche betreft, betoogt verzoeker dat de uiterste betaaldatum 4 maart 2002 was. De Commissie heeft de laatste tranche pas op 15 mei 2002 betaald, zodat zij de in artikel 4.2, eerste alinea, van de overeenkomst gestelde betalingstermijn niet in acht heeft genomen.

37
Overeenkomstig artikel 4.1 van de overeenkomst heeft de Commissie zijn verslag over de uitvoering van de overeenkomst op 4 december 2001 ontvangen. Daar zij binnen de daaropvolgende maand geen opmerkingen over dat verslag heeft gemaakt, wordt het verslag overeenkomstig artikel 3, sub b, van bijlage 1 bij de overeenkomst geacht te zijn goedgekeurd op 4 januari 2002. Verzoeker voegt daaraan toe dat het feit dat de Commissie op 19 december 2001 een elektronische versie van dat verslag heeft ontvangen, geen grond oplevert voor de stelling dat zij zijn eindverslag op die datum heeft ontvangen. Overeenkomstig artikel 4.2, eerste alinea, van de overeenkomst gaat de betalingstermijn van 60 dagen in op 4 januari 2002.

38
Verder betwist verzoeker de stelling van de Commissie dat de betalingstermijn werd geschorst. Aangezien de Commissie stelt dat de partijen een vaste vergoeding zijn overeengekomen, kan immers niet worden verlangd dat voor de reiskosten bewijsstukken worden overgelegd. Bovendien bevat de overeenkomst geen nadere bepalingen omtrent de door de Commissie gevraagde aanvullende controles. De partijen zijn trouwens niet overeengekomen dat de verzoeken om aanvullende informatie de betalingstermijn schorsen. Aangezien de Commissie niet binnen de overeengekomen termijn om controles heeft verzocht, had zij bovendien niet het recht de termijn te schorsen.

39
Verzoeker betoogt ten slotte dat de Commissie tijdens de vier jaar dat de uitvoering van de overeenkomst heeft geduurd, geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijze waarop hij om vergoeding van de reiskosten verzocht, namelijk door een gewone kostenstaat op te sturen zonder daarbij bewijsstukken te voegen. Deze gang van zaken is daardoor een bestanddeel van de overeenkomst geworden.

40
De Commissie repliceert dat zij de laatste tranche binnen de in artikel 4.2 van de overeenkomst gestelde termijn heeft betaald.

41
In de eerste plaats is de betalingstermijn, anders dan verzoeker stelt, ingegaan op 19 januari 2002, te weten een maand na ontvangst van een elektronische versie van verzoekers verslag en van de informatie die nodig was om dat verslag overeenkomstig artikel 3, sub b, van bijlage 1 bij de overeenkomst als een eindverslag te kunnen beschouwen.

42
In de tweede plaats is de betalingstermijn volgens de Commissie overeenkomstig artikel 4.2, tweede alinea, van de overeenkomst geschorst van 30 januari 2002, de datum waarop zij verzoeker om de bewijsstukken heeft verzocht, tot en met 18 april 2002, datum van de ontvangst van de gevraagde stukken. Rekening houdend met deze schorsing zijn dus 38 dagen verstreken tussen de aanvaarding van het eindverslag op 19 januari 2002 en de betaling op 15 mei 2002.

43
De Commissie weerspreekt verzoekers argument dat zij niet het recht had bewijsstukken te vragen. Volgens de Commissie belette het feit dat een vaste prijs was overeengekomen, haar niet om overeenkomstig artikel 4.2, tweede alinea, van de overeenkomst aanvullende controles te vragen.

44
De clausule betreffende de schorsing van betaling was opgenomen om haar de mogelijkheid te bieden, na te gaan of de verkregen informatie daadwerkelijk gemaakte reiskosten betrof. Zij stelt dat zij de reiskosten die het maximum van 27 000 euro overschreden, niet kon vergoeden en dat, zo de daadwerkelijk gemaakte kosten onder dat maximum lagen, zij het recht had, een vermindering van het contractsbedrag te eisen, welk recht zij in casu echter niet heeft uitgeoefend wegens de fout die bij de opstelling van artikel 4.1 van de overeenkomst was gemaakt.

45
De Commissie weerspreekt ook verzoekers stelling dat in de overeenkomst niet was bepaald dat de verzoeken om aanvullende controles de betalingstermijn schorsten. Artikel 4.2, tweede alinea, van de overeenkomst bepaalde immers duidelijk dat de betalingstermijn kon worden geschorst wanneer de Commissie meende dat aanvullende controles moesten worden uitgevoerd. Volgens de Commissie was deze bepaling duidelijk: zij verleende haar het recht bewijsstukken te vragen.

46
Met betrekking tot verzoekers stelling dat de gewone kostenstaten die steeds werden gebruikt ter staving van deze reiskosten, een „bestanddeel van de overeenkomst tussen de partijen” zijn geworden en artikel 4.2, tweede alinea, van de overeenkomst hebben vervangen, betoogt de Commissie ten slotte dat het feit dat zij als contractant haar recht om nadere bewijsstukken te vragen niet eerder heeft uitgeoefend, niet betekent dat zij heeft afgezien van dat recht. Zij voegt daaraan toe dat het van belang was dat zij na afloop van de overeenkomst de bewijsstukken in verband met de reiskosten kon controleren.

Beoordeling door het Gerecht

47
Tussen partijen is in geding op welke datum de betalingstermijn voor de laatste tranche is ingegaan, en of de Commissie het recht had de betalingstermijn te schorsen.

48
Wat de begindatum van de betalingstermijn betreft, zij opgemerkt dat de betalingstermijn van 60 dagen volgens artikel 4.2, eerste alinea, van de overeenkomst ingaat op de datum van goedkeuring van het door verzoeker overeenkomstig artikel 4.1 van de overeenkomst ingediende eindverslag. Volgens artikel 3, sub b, van bijlage 1 bij de overeenkomst moet het eindverslag alle uitgevoerde werken beschrijven, alsmede de resultaten die bij de uitvoering van de overeenkomst zijn behaald. Volgens deze clausule wordt het eindverslag geacht door de Commissie te zijn aanvaard wanneer zij geen opmerkingen maakt binnen een maand na indiening ervan.

49
In casu blijkt uit de processtukken en uit de verklaringen van de partijen ter terechtzitting dat het door de Commissie op 4 december 2001 ontvangen verslag slechts informatie betreffende het vierde jaar van uitvoering van de overeenkomst bevatte, en geen informatie betreffende de vier jaar van uitvoering van de overeenkomst, zoals in de overeenkomst is bepaald. Bovendien heeft de Commissie verzoeker op 17 december 2001 gevraagd, bepaalde aanvullende informatie betreffende de uitvoering van de overeenkomst over de volledige contractsduur te verstrekken. Pas toen verzoeker de Commissie op 19 december 2001 de gevraagde informatie verstrekte, heeft hij dus voldaan aan de eisen betreffende de inhoud van het eindverslag. Aangezien de Commissie binnen de daaropvolgende maand geen opmerkingen over het eindverslag heeft gemaakt, wordt dat verslag geacht op 19 januari 2002 te zijn goedgekeurd. Bijgevolg is de betalingstermijn van 60 dagen ingegaan op 19 januari 2002.

50
Met betrekking tot de vraag of de Commissie in casu het recht had de betalingstermijn te schorsen, blijkt uit de processtukken en uit de verklaringen van de partijen ter terechtzitting dat verzoeker, in plaats van de Commissie de bewijsstukken in verband met de ter uitvoering van de overeenkomst daadwerkelijk gemaakte reiskosten over te leggen, alleen maar een kostenstaat heeft gevoegd bij elk verslag dat krachtens artikel 4.1 van de overeenkomst moest worden ingediend. Uit de processtukken blijkt tevens dat de Commissie verzoeker bij brief van 30 januari 2002 heeft gevraagd, de bewijsstukken voor alle ter uitvoering van de overeenkomst gemaakte reiskosten over te leggen, en hem erop heeft gewezen dat dit verzoek de betalingstermijn schorste.

51
Verzoekers stelling dat de Commissie niet werd geacht bewijsstukken op te vragen omdat de partijen een vaste vergoeding waren overeengekomen, kan in deze context niet worden aanvaard. Bijlage 4, sub c, bij de overeenkomst, die bij het eerste aanhangsel niet is gewijzigd, bepaalt immers dat verzoekers reiskosten worden vergoed tot maximaal 27 000 euro. Uit de overeenkomst blijkt dus niet dat de partijen een vast bedrag voor de vergoeding van de reiskosten hebben bepaald. Bovendien staat in artikel 5.2 van de overeenkomst, dat bij het eerste aanhangsel niet is gewijzigd, expressis verbis dat de reiskosten worden vergoed na overlegging van de bewijsstukken.

52
Verzoekers stelling dat in de overeenkomst niet duidelijk was bedongen dat de Commissie het recht had aanvullende controles te vragen, dat een dergelijk verzoek de betalingstermijn niet schorste en dat de Commissie haar verzoek in casu te laat had gedaan, kan evenmin worden aanvaard. Artikel 4.2, tweede alinea, van de overeenkomst verleent de Commissie immers het recht, de betalingstermijn te schorsen binnen 60 dagen na de goedkeuring van elk verslag dat verzoeker overeenkomstig artikel 4.1 van de overeenkomst indient, „wanneer de Commissie meent dat aanvullende controles moeten worden uitgevoerd”.

53
Ten slotte kan verzoeker ook niet worden bijgetreden waar hij stelt dat de Commissie had afgezien van haar recht aanvullende controles te vragen op grond van artikel 4.2, tweede alinea, van de overeenkomst. Het feit dat zij in de periode vóór het verzoek om betaling van de laatste tranche niet om bewijsstukken heeft verzocht, volstaat immers op zich niet om te concluderen dat zij heeft afgezien van dat recht.

54
Aangezien de betalingstermijn was geschorst vanaf 30 januari 2002 – de datum waarop de Commissie verzoeker om de bewijsstukken in verband met de reiskosten heeft gevraagd – tot en met 18 april 2002 – de datum waarop de Commissie de gevraagde bewijsstukken heeft ontvangen – zijn slechts 38 dagen verstreken tussen de goedkeuring van het eindverslag op 19 januari 2002 en de betaling door de Commissie van de laatste tranche op 15 mei 2002.

55
Verzoekers stelling dat de laatste tranche te laat is betaald, dient derhalve te worden afgewezen. Zonder dat hoeft te worden nagegaan of de geldigheid van de twee aanhangsels afhankelijk was van de inachtneming van de betalingstermijn voor de resterende tranches, dient verzoekers argument dat deze aanhangsels nietig zijn, dus te worden afgewezen.

56
Bijgevolg hoeft geen uitspraak te worden gedaan over verzoekers argument dat hij op grond van de oorspronkelijke versie van artikel 4.1 van de overeenkomst recht heeft op vergoeding van de reiskosten bovenop het bedrag van 81 000 euro.

Het subsidiaire argument betreffende de stilzwijgende aanvaarding door de Commissie om de door verzoeker gemaakte reiskosten bovenop het bedrag van 81 000 euro te vergoeden

57
Verzoeker stelt subsidiair dat de Commissie in ieder geval, na de ondertekening van de overeenkomst en van de aanhangsels ervan, stilzwijgend heeft aanvaard alle gemaakte reiskosten bovenop het bedrag van 81 000 euro te vergoeden. Daartoe verwijst hij naar de overzichten van het aantal uren die hij heeft gevoegd bij elk jaarverslag dat hij overeenkomstig artikel 4.1 van de overeenkomst heeft ingediend, en die de Commissie nooit heeft betwist.

58
De Commissie repliceert dat zij na de ondertekening van de aanhangsels bij de overeenkomst verzoeker geen enkele grond heeft gegeven om aan te nemen dat zij zijn werkelijke kosten bovenop het bedrag van 81 000 euro zou vergoeden. Integendeel, uit de door de partijen ondertekende aanhangsels blijkt duidelijk dat zij dat niet van plan was.

59
In dat verband stelt het Gerecht vast dat verzoeker bij de overeenkomstig artikel 4.1 van de overeenkomst ingediende verslagen overzichten heeft gevoegd van het aantal uren die hij aan het PLAN-project had besteed. Deze documenten bewijzen helemaal niet dat de Commissie stilzwijgend heeft aanvaard de reiskosten bovenop het bedrag van 81 000 euro te vergoeden, anders dan is bepaald in artikel 4.1 van de overeenkomst, zoals gewijzigd. Dat argument moet dus worden afgewezen.

60
Gelet op het voorgaande dient de vordering tot veroordeling van de Commissie tot betaling van 19 867,40 euro te worden afgewezen, zonder dat de gevraagde maatregel tot organisatie van de procesgang dient te worden gelast.

De vordering tot vergoeding van de invorderingskosten

61
Ter ondersteuning van zijn vordering tot vergoeding van de invorderingskosten stelt verzoeker dat de Commissie ertoe gehouden is, de invorderingskosten te vergoeden die hij heeft gemaakt om betaling van de laatste tranche te verkrijgen.

62
Dienaangaande is hierboven al vastgesteld dat de laatste tranche binnen de in de overeenkomst bepaalde termijn is betaald. Bijgevolg moet ook de vordering tot betaling van 592,95 euro ter vergoeding van de invorderingskosten worden afgewezen.


Kosten

63
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voorzover dat is gevorderd. Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, dient hij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),



rechtdoende:

1)
Verwerpt het beroep.

2)
Verstaat dat verzoeker zijn eigen kosten alsmede die van de Commissie zal dragen.

Lindh

García-Valdecasas

Cooke

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 10 juni 2004.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

H. Jung

P. Lindh


1
Procestaal: Deens.