Language of document :

Beroep ingesteld op 12 september 2006 - Duitsland / Commissie

(Zaak T-258/06)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en C. Schulze-Bahr)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren de Interpretatieve mededeling van de Commissie van 23 juni 2006 over de gemeenschapswetgeving die van toepassing is op het plaatsen van opdrachten die niet of slechts gedeeltelijk onder de richtlijnen inzake overheidsopdrachten vallen;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen de Interpretatieve mededeling van de Commissie over de gemeenschapswetgeving die van toepassing is op het plaatsen van opdrachten die niet of slechts gedeeltelijk onder de richtlijnen inzake overheidsopdrachten vallen, die op 24 juli 2006 op de internetpagina van de Commissie en op 1 augustus 2006 in het Publicatieblad (PB C 179, blz. 2) is bekendgemaakt.

Ter motivering van haar beroep stelt verzoekster dat de Commissie niet bevoegd is om de litigieuze mededeling vast te stellen. Zij voert in dit verband aan dat de bestreden mededeling nieuwe voorschriften voor gunning van opdrachten bevat, die verder gaan dan de uit het bestaande gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen. Deze nieuwe voorschriften hebben bindende werking voor de lidstaten. Het EG-Verdrag voorziet echter niet in een machtiging op grond waarvan verweerster dergelijke regelingen mag vaststellen. Bijgevolg gaat het volgens verzoekster in wezen om een geval van feitelijke wetgeving.

Verzoekster klaagt voorts dat verweerster met de vaststelling van bindende regelingen inbreuk heeft gemaakt op het institutionele evenwicht tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie.

Ten slotte stelt verzoekster dat, ook al zou de Commissie bevoegd zijn om de bestreden mededeling vast te stellen, deze nietig moet worden verklaard wegens inbreuk op het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerster had zich moeten beroepen op de passende rechtsgrondslag en deze in de betrokken handeling uitdrukkelijk moeten vermelden. Bijgevolg heeft de Commissie ook gehandeld in strijd met de in artikel 253 EG neergelegde motiveringsplicht.

____________