Language of document : ECLI:EU:F:2009:42

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

30 april 2009

Zaak F‑30/07

Lidia Noworyta

tegen

Europees Parlement

„Afdoening zonder beslissing”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA en strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 28 april 2006 houdende afwijzing van het voorstel van verzoeksters hiërarchieke meerdere van 20 oktober 2005 en weigering om haar de forfaitaire vergoeding te geven voor overwerk in de zin van artikel 3 van bijlage VI bij het Statuut; bij wijze van alternatief voor de betaling van laatstgenoemde vergoeding vraagt verzoekster om betaling van elke andere vergoeding krachtens artikel 56 bis of artikel 56 ter van het Statuut.

Beslissing: Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan in zaak F‑30/07, Noworyta/Parlement, die wordt doorgehaald in het register van het Gerecht. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

Procedure – Verzoeker wiens verzoek na instelling van beroep wordt ingewilligd

(Reglement van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 75)

De gemeenschapsrechter mag naargelang de omstandigheden van elk individueel geval beoordelen of een goede rechtsbedeling de verwerping ten gronde van een beroep tot nietigverklaring rechtvaardigt of, naar analogie, vaststellen dat een beroep zonder voorwerp is geraakt en dat dus geen uitspraak meer behoeft te worden gedaan over de gegrondheid ervan, zonder dat hij zich eerst heeft uitgesproken over de door de verwerende partij opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid.

Dit is dus het geval wanneer het Gerecht in een eerste zaak reeds ten gronde uitspraak heeft gedaan ten gunste van de verzoeker van de bij hem aanhangige zaak en partijen ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Gerecht in het kader van die tweede zaak hebben verklaard dat indien de eerste zaak ontvankelijk zou worden verklaard en het Gerecht zich ten gronde zou uitspreken, er geen uitspraak behoefde te worden gedaan in de tweede zaak.

(cf. punten 5‑8)

Referentie:

Hof: 26 februari 2002, Raad/Boehringer, C‑23/00 P, Jurispr. blz. I‑1873, punten 51 en 52; 23 maart 2004, Frankrijk/Commissie, C‑233/02, Jurispr. blz. I‑2759, punt 26

Gerecht van eerste aanleg: 15 juni 2005, Regione autonoma della Sardegna/Commissie, T‑171/02, Jurispr. blz. II‑2123, punt 155

Gerecht voor ambtenarenzaken: 8 april 2008, Bordini/Commissie, F‑134/06, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 56; 28 april 2009, Balieu-Steinmetz en Noworyta/Parlement, F‑115/07, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000