Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 8 september 2011 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 28 juni 2011 in zaak F-55/10, AS/Commissie

(Zaak T-476/11 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: AS (Brussel, België)

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 28 juni 2011 in zaak F-55/10, [AS]/Commissie; te vernietigen;

te beslissen over de kosten naar recht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij vier middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting door te erkennen dat er sprake was van een belang bij de nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van de sollicitatie. De Commissie voert aan:

eerste onderdeel : schending van het recht van de Unie door miskenning van het arrest van het Gerecht van 9 december 2010 in zaak T-526/08 P, Commissie/Strack, aangezien het GVA heeft erkend dat de betrokkene een belang heeft bij de nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van haar sollicitatie naar het betrokken ambt, ondanks het feit dat zij niet om nietigverklaring van het aanstellingsbesluit heeft gevraagd en die twee besluiten met elkaar verbonden zijn;

tweede onderdeel : een fout bij de juridische kwalificatie van de feiten door te erkennen dat er abstract gezien sprake is van een procesbelang zonder alle aanwijzingen concreet te onderzoeken;

derde onderdeel : een onterechte weigering om rekening te houden met bepaalde informatie ontleend aan het medisch dossier waaruit bleek dat verzoekster in casu geen procesbelang had.

Tweede middel, ontleend aan, enerzijds, schending van het recht van de Unie bij de uitlegging en de toepassing van de regel van overeenstemming tussen de klacht en het beroep, door te verwijzen naar het arrest van het GVA van 1 juli 2010 in zaak F-45/05, Mandt/Parlement, en door te oordelen dat het nieuwe middel ontleend aan schending van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie ontvankelijk was, ondanks het feit dat het in de klacht niet aan de orde was gesteld en het "aanzienlijk verschilde" van het enkele middel ontleend aan schending van de kennisgeving van vacature dat in de klacht was aangevoerd en, anderzijds, schending van artikel 91, lid 2, van het Statuut door te oordelen dat de "grond van het geding" correct wordt gedefinieerd met de "betwisting door verzoeker van de interne wettigheid van de bestreden handeling dan wel met de betwisting van de externe wettigheid ervan", waardoor de precontentieuze procedure elke zin en haar doel wordt ontnomen, namelijk het vergemakkelijken van een minnelijke regeling tussen de betrokkene en haar TABG.

Derde middel, ontleend aan schending van artikel 7, lid 1, van het Ambtenarenstatuut alsmede aan een motiveringsfout, aangezien het GVA artikel 7, lid 1, van het Statuut aldus heeft uitgelegd dat het elke ambtenaar een absoluut recht op toegang tot alle ambten van zijn rang geeft. Het GVA heeft daarmee de strekking van artikel 7, lid 1, van het Statuut en van artikel 10 van bijlage XIII bij het Statuut miskend alsmede de uitleg die de Commissie met betrekking tot het belang van de dienst heeft gegeven.

Vierde middel, ontleend aan schending van het recht van de Unie door het bedrag van 3 000 EUR toe te kennen als vergoeding voor een immateriële schade, terwijl het middel ontleend aan schending van artikel 7 van het Ambtenarenstatuut niet alleen niet-ontvankelijk, maar eveneens ongegrond is.

____________