Language of document :

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 20 juni 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif – Luxemburg) – Elodie Giersch, Benjamin Marco Stemper, Julien Taminiaux, Xavier Renaud Hodin, Joëlle Hodin / Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-20/12)1

[Vrij verkeer van personen – Gelijke behandeling – Sociale voordelen – Verordening (EEG) nr. 1612/68 – Artikel 7, lid 2 – Financiële steun voor hoger onderwijs – Vereiste van woonplaats in lidstaat die steun toekent – Weigering steun toe te kennen aan studenten, burgers van Unie, die niet in betrokken lidstaat wonen, wier vader of moeder, grensarbeider, in die lidstaat werkt – Indirecte discriminatie – Rechtvaardiging – Doelstelling die bestaat in verhogen van aantal ingezetenen met diploma van hoger onderwijs – Passend karakter – Evenredigheid]

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Elodie Giersch, Benjamin Marco Stemper, Julien Taminiaux, Xavier Renaud Hodin, Joëlle Hodin

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

in tegenwoordigheid van: Didier Taminiaux

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing – Tribunal administratif (Luxemburg) – Uitlegging van artikel 7, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2) – Toelaatbaarheid van een nationale regeling die de toekenning van financiële steun voor hoger onderwijs afhankelijk stelt van een woonplaatsvereiste dat zowel voor nationale studenten geldt als voor studenten die staatsburger van een andere lidstaat zijn – Sociaal voordeel in de zin van voornoemde verordening – Verschil in behandeling tussen kinderen van nationale werknemers en kinderen van migrerende werknemers – Rechtvaardigingsgronden

Dictum

Artikel 7, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, moet aldus worden uitgelegd dat het zich in beginsel verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de toekenning van financiële steun voor hoger onderwijs afhankelijk stelt van het vereiste dat de student in die lidstaat woont, en een verschil in behandeling invoert dat een indirecte discriminatie doet ontstaan tussen personen die in de betrokken lidstaat wonen, en personen die niet in die lidstaat wonen maar kinderen zijn van grensarbeiders die in die lidstaat werken.

Hoewel de doelstelling die bestaat in het verhogen van het aantal ingezetenen met een diploma van hoger onderwijs teneinde de ontwikkeling van de economie van die lidstaat te bevorderen, een legitieme doelstelling is die een dergelijk verschil in behandeling kan rechtvaardigen en hoewel een woonplaatsvereiste als dat van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling, geschikt is om die doelstelling te verwezenlijken, gaat een dergelijk vereiste evenwel verder dan noodzakelijk is om de daardoor nagestreefde doelstelling te bereiken, aangezien het belet dat rekening wordt gehouden met andere factoren die representatief kunnen zijn voor de mate waarin er een werkelijke band bestaat tussen de aanvrager van die financiële steun en de samenleving of de arbeidsmarkt van de betrokken lidstaat, zoals het feit dat een van zijn ouders, die in het onderhoud van de student blijft voorzien, een grensarbeider is die een duurzame baan heeft in die lidstaat en er reeds sinds geruime tijd werkt.

____________

1 PB C 98 van 31.03.2012