Language of document : ECLI:EU:C:2013:411

Zaak C‑20/12

Elodie Giersch e.a.

tegen

Groothertogdom Luxemburg

[verzoek van het Tribunal administratif (Luxemburg) om een prejudiciële beslissing]

„Vrij verkeer van personen – Gelijke behandeling – Sociale voordelen – Verordening (EEG) nr. 1612/68 – Artikel 7, lid 2 – Financiële steun voor hoger onderwijs – Woonplaatsvereiste in lidstaat die steun toekent – Weigering steun toe te kennen aan studenten, burgers van de Unie, die niet in betrokken lidstaat wonen en wier vader of moeder, grensarbeider, in die lidstaat werkt – Indirecte discriminatie – Rechtvaardiging – Doelstelling die bestaat in verhogen van aantal ingezetenen met diploma van hoger onderwijs – Passend karakter – Evenredigheid”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 20 juni 2013

Vrij verkeer van personen – Werknemers – Gelijke behandeling – Sociale voordelen – Nationale regeling die voor financiële steun voor hoger onderwijs voorwaarde van verblijf op nationaal grondgebied stelt – Weigering steun toe te kennen aan studenten, burgers van de Unie, die niet op nationaal grondgebied wonen en van wie een van de ouders grensarbeider is – Indirecte discriminatie – Rechtvaardiging – Verhogen van percentage ingezetenen met diploma van hoger onderwijs – Onevenredigheid van die regeling

(Verordening nr. 1612/68 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/38, art. 7, lid 2)

Artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1612/68 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/38, moet aldus worden uitgelegd dat het zich in beginsel verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat, die de toekenning van financiële steun voor hoger onderwijs afhankelijk stelt van het vereiste dat de student in die lidstaat woont, en een verschil in behandeling invoert dat een indirecte discriminatie doet ontstaan tussen personen die in de betrokken lidstaat wonen, en personen die niet in die lidstaat wonen, maar kinderen zijn van grensarbeiders die in die lidstaat werken.

Hoewel de doelstelling die bestaat in het verhogen van het percentage ingezetenen met een diploma van hoger onderwijs teneinde de ontwikkeling van de economie van die lidstaat te bevorderen, een legitieme doelstelling is, die een dergelijk verschil in behandeling kan rechtvaardigen, en hoewel een woonplaatsvereiste als dat van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling, geschikt is om die doelstelling te verwezenlijken, gaat een dergelijk vereiste verder dan noodzakelijk is om de daardoor nagestreefde doelstelling te bereiken, aangezien het belet dat rekening wordt gehouden met andere factoren die representatief kunnen zijn voor de mate waarin er een werkelijke band bestaat tussen de aanvrager van die financiële steun en de samenleving of de arbeidsmarkt van de betrokken lidstaat, zoals het feit dat een van zijn ouders, die in het onderhoud van de student blijft voorzien, een grensarbeider is die een duurzame baan heeft in die lidstaat en er reeds sinds geruime tijd heeft gewerkt.

(cf. punt 83 en dictum)