Language of document : ECLI:EU:T:2005:113

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Derde kamer)

18 maart 2005 (*)

„Procedure – Begroting van kosten”

In zaak T‑243/01 DEP,

Sony Computer Entertainment Europe Ltd, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door P. De Baere, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Wainwright als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot begroting van de kosten na het arrest van het Gerecht van 30 september 2003, Sony Computer Entertainment Europe/Commissie (T‑243/01, Jurispr. blz. II‑4189),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer) ,

samengesteld als volgt: M. Jaeger, kamerpresident, J. Azizi en E. Cremona, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

 Feiten en procesverloop

1        Bij arrest van 30 september 2003, Sony Computer Entertainment Europe/Commissie (T‑243/01, Jurispr. blz. II‑4189; hierna: „arrest in de hoofdzaak”), heeft het Gerecht verordening (EG) nr. 1400/2001 van de Commissie van 10 juli 2001 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 189, blz. 5; corrigendum gepubliceerd in PB 2001, blz. 49) nietig verklaard, voorzover daarin de in kolom 1 van de tabel in bijlage bij deze verordening omschreven console onder GN-code 9504 10 00 was ingedeeld en de erbij horende cd-rom onder GN-code 8524 39 90, en de Commissie verwezen in de kosten.

2        Bij brief van 10 maart 2004 heeft verzoekster verweerster meegedeeld dat het totaalbedrag van de invorderbare kosten, met inbegrip van de advocatenhonoraria en andere kosten, 157 862,50 EUR beliep.

3        Bij brief van 24 maart 2004 heeft verweerster verzoekster meegedeeld dat dit bedrag veel hoger was dan kon worden gerechtvaardigd. Verweerster heeft voorgesteld 51 000 EUR (50 000 EUR voor de honoraria en 1 000 EUR voor de kosten) te betalen.

4        Bij brief van 30 maart 2004 heeft verzoekster verweerster geantwoord dat het voorgestelde bedrag onaanvaardbaar was.

5        Verweerster heeft geantwoord bij brief van 16 april 2004. Zij bleef bij het standpunt dat zij in haar brief van 24 maart 2004 had ingenomen.

6        Bij op 5 mei 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster krachtens artikel 92, lid 1, van het Reglement van de procesvoering van het Gerecht verzocht de kosten te begroten.

 Conclusies van partijen

7        Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage, het bedrag van de haar door de Commissie te vergoeden kosten vast te stellen op 157 862,50 EUR.

8        De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage, het bedrag van de invorderbare kosten vast te stellen op 51 000 EUR.

 In rechte

 Argumenten van partijen

9        In haar brief van 10 maart 2004, waarnaar verzoekster in haar verzoek om begroting van de kosten verwijst, heeft zij de kosten uitgesplitst als volgt:

–        advocatenhonoraria: 600,5 uur, waarvan 276,5 uur door advocaten tegen een uurtarief van 325 EUR, 312 uur door advocaten tegen een uurtarief van 200 EUR en 12 uur door een advocaat tegen een uurtarief van 175 EUR;

–        reiskosten: 650 EUR;

–        overnachtingskosten (voor 4 personen): 600 EUR;

–        kosten voor externe presentatie (materiaal en ondersteuning): 1 500 EUR;

–        fotokopieën en exprespost: 750 EUR.

10      Verzoekster wijst op het belang van de zaak vanuit het oogpunt van het gemeenschapsrecht. In het arrest in de hoofdzaak heeft het Gerecht voor het eerst een beroep tot nietigverklaring van een tariefindelingsverordening ontvankelijk verklaard. Het arrest stelt dus de voorwaarden vast waaronder soortgelijke verordeningen door particulieren kunnen worden betwist, en schept een precedent voor de toekomst. Bovendien draagt dit arrest bij tot een beter begrip van de algemene regels voor de interpretatie van de bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1) ingevoerde gecombineerde nomenclatuur (GN) en in het bijzonder van algemene regel 3 b. Het Gerecht heeft bovendien voor het eerst aantekening 1, sub p, op afdeling XVI, betreffende de GN-hoofdstukken 84 en 85 uitgelegd.

11      Volgens verzoekster zijn in de hoofdzaak moeilijkheden gerezen doordat de rechtspraak over de bevoegdheid van particulieren om de geldigheid van een verordening te betwisten, ingewikkeld en beperkt was. Bovendien waren er bijkomende moeilijkheden doordat er geen of slechts een beperkte rechtspraak over de uitlegging van de betrokken GN-codes en over de algemene regels voor de interpretatie van de GN was. Ten slotte waren de vragen over de intellectuele-eigendomsrechten die het Gerecht aan verzoekster heeft gesteld, ingewikkeld en vergden deze een aanvullend onderzoek over de uitputting van internationale merken.

12      Voorts rechtvaardigde de hoeveelheid werk in de hoofdzaak de gevorderde kosten. In de eerste plaats moesten, gelet op de eerdere rechtspraak volgens welke een tariefindelingsverordening niet kon worden betwist, de verschillen worden vastgesteld tussen de onderhavige zaak en de vorige zaken waarin de beroepen van particulieren tot nietigverklaring van tariefindelingsverordeningen niet-ontvankelijk waren verklaard. Aangezien in de tweede plaats de rechtspraak over de betrokken GN-Codes en algemene regel 3 b van de GN niet zeer omvangrijk was, dienden deze te worden uitgelegd en moest de ontwikkelingsgeschiedenis van deze GN-Codes worden onderzocht. Bovendien heeft verzoekster analogieën met de rechtspraak van andere rechterlijke instanties moeten maken, waarbij zij heeft verwezen naar de uitlegging van GN-Code 9504 door het comité voor het geharmoniseerde systeem van de Werelddouaneorganisatie (WDO). In de derde plaats hebben de haar door het Gerecht gestelde vragen over de inachtneming van het logo van de PlayStation®2-console en van de bescherming ervan door de intellectuele-eigendomsrechten aanvullend onderzoek vereist.

13      De overige in deze zaak gemaakte kosten volgden hoofdzakelijk uit de noodzaak een beroep te doen op een deskundige om ter terechtzitting een demonstratie van de PlayStation®2-console te geven.

14      Ten slotte wijst verzoekster op het aanzienlijke financiële belang van de hoofdzaak. Door de vaststelling van de bestreden verordening werd de bindende tariefinlichting die de nationale douaneautoriteiten te haren gunste hadden gegeven, ongeldig. Verzoekster raamt de financiële gevolgen van deze maatregel voor haar op meer dan 50 miljoen EUR.

15      Om te beginnen stelt verweerster dat verzoekster het belang van de hoofdzaak overschat, daar het arrest in de hoofdzaak alleen voor de onderhavige zaak gevolgen heeft en niet van algemeen belang is. Het Gerecht heeft namelijk verzoeksters eerste argument afgewezen dat een automatische gegevensverwerkende machine als de PlayStation®2-console niet onder post 9504 kon worden ingedeeld. Het heeft alleen vastgesteld dat de Commissie blijk had gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door consoles als de Playstation®2-console overeenkomstig algemene regel 3b in te delen op grond van de functie waaraan zij haar wezenlijk karakter ontleent.

16      Betreffende de moeilijkheid van de zaak stelt verweerster vast dat in de zaak weliswaar verschillende interessante vragen aan de orde waren over de bevoegdheid van een privaatrechtelijke rechtspersoon om de geldigheid van een verordening te betwisten en over de uitlegging van de GN, maar deze uitleggingsvragen naar hun aard niet verschillen van die welke in andere zaken voor het Gerecht aan de orde waren.

17      Volgens verweerster rechtvaardigde de hoeveelheid werk in deze zaak niet de betaling van honoraria voor 600 uur werkzaamheden van advocaten. Een raming van 200 uur is realistischer.

18      Zij acht zich niet in staat om zich uit te spreken over verzoeksters raming van haar financieel belang bij de uitkomst van deze zaak.

19      Ten slotte betwist verweerster het bedrag van verzoeksters kosten. Dit bedrag is overdreven, in het bijzonder omdat het Gerecht had besloten om verzoeksters verzoek om ter terechtzitting een technische demonstratie van de PlayStation®2-console te geven, „voorlopig” niet toe te wijzen. Er vond dus geen dergelijke demonstratie plaats.

20      Verweerster komt tot de conclusie dat de betaling van 50 000 EUR voor de advocatenhonoraria en 1 000 EUR voor de kosten in alle opzichten redelijk is.

 Beoordeling door het Gerecht

 Algemeen

21      Volgens artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering worden als invorderbare kosten aangemerkt „de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis‑ en verblijfkosten en het honorarium van de gemachtigde, raadsman of advocaat”. Uit deze bepaling vloeit voort dat de invorderbare kosten beperkt zijn tot de kosten die in verband met de procedure voor het Gerecht zijn gemaakt en de daartoe noodzakelijke kosten (beschikkingen Gerecht van 24 januari 2002, Groupe Origny/Commissie, T‑38/95 DEP, Jurispr. blz. II‑217, punt 28, en 6 maart 2003, Nan Ya Plastics/Raad, T‑226/00 DEP en T‑227/00 DEP, Jurispr. blz. II‑685, punt 33).

22      Het is vaste rechtspraak dat, aangezien een tariefregeling in het gemeenschapsrecht ontbreekt, het Gerecht de gegevens van de zaak vrijelijk beoordeelt, daarbij rekening houdend met het onderwerp en de aard van het geschil, het belang ervan vanuit het oogpunt van het gemeenschapsrecht, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, en het economisch belang van het geschil voor de partijen (beschikkingen Gerecht van 8 maart 1995, Air France/Commissie, T‑2/93 DEP, Jurispr. blz. II‑533, punt 16; 19 september 2001, UK Coal/Commissie, T‑64/99 DEP, Jurispr. blz. II‑2547, punt 27, en 7 december 2004, Lagardère en Canal+/ Commissie, T‑251/00 DEP, Jurispr. blz. II‑4217, punt 23). In dit opzicht hangt de mogelijkheid voor de gemeenschapsrechter om de waarde van het verrichte werk te beoordelen af van de nauwkeurigheid van de verstrekte informatie (beschikkingen Gerecht van 8 november 1996, Stahlwerke Peine-Salzgitter/Commissie, T‑120/89 DEP, Jurispr. blz. II‑1547, punt 31, en 15 maart 2000, Enso‑Gutzeit/Commissie, T‑337/94 DEP, Jurispr. blz. II‑479, punt 16).

23      Het is ook vaste rechtspraak dat het niet aan de gemeenschapsrechter staat om de door de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigde honoraria vast te stellen, maar hij dient te bepalen tot welk bedrag die vergoedingen kunnen worden teruggevorderd van de partij die in de kosten is verwezen. Bij de beslissing op een verzoek tot begroting van de kosten behoeft het Gerecht geen rekening te houden met een nationaal tarief van advocatenhonoraria of met een eventuele overeenkomst dienaangaande tussen de belanghebbende partij en haar gemachtigden of raadslieden (beschikkingen Stahlwerke Peine‑Salzgitter/Commissie, punt 22 supra, punt 27, en UK Coal/Commissie, punt 22 supra, punt 26).

 Toepassing op de onderhavige zaak

24      Op basis van deze criteria dient het bedrag van de in casu invorderbare kosten te worden vastgesteld.

25      Wat in de eerste plaats het onderwerp en de aard van het geschil en het belang ervan vanuit het oogpunt van het gemeenschapsrecht betreft, heeft het Gerecht in het arrest in de hoofdzaak voor het eerst een op artikel 230, vierde alinea, EG gebaseerd beroep tot nietigverklaring van een tariefindelingsverordening ontvankelijk verklaard. Het arrest noemt dus voor het eerst de algemene voorwaarden waaronder particulieren verordeningen van de Commissie betreffende de indeling van goederen in de GN kunnen betwisten. In dit opzicht dient er ook rekening mee te worden gehouden dat de ontvankelijkheid in casu op zeer speciale omstandigheden berustte, die zijn vastgesteld op basis van een reeks factoren en aanwijzingen van diverse aard die verzoekster heeft verstrekt.

26      Bovendien blijkt uit het arrest dat het Gerecht voor zijn uitspraak in de hoofdzaak voor het eerst de vraag van de indeling van een „spelconsole” in de GN heeft moeten onderzoeken, waardoor zeer complexe uitleggingsproblemen van algemeen belang zijn opgelost, met name wat de uitlegging van bepaalde algemene regels, posten en onderverdelingen alsook de aantekeningen op de hoofdstukken en de afdelingen van de GN betreft.

27      Aangaande in de tweede plaats de hoeveelheid werk die de contentieuze procedure voor de advocaten kan hebben meegebracht, dient om te beginnen te worden erkend dat de vraag van de ontvankelijkheid van het beroep in casu voor extra werk heeft gezorgd. Voor het bewijs dat zij door de bestreden beschikking rechtstreeks en individueel werd geraakt, heeft verzoekster zeer in detail en op basis van een reeks verschillende en nader uitgewerkte argumenten moeten aantonen dat haar situatie specifiek was. Daarvoor was ook aanvullend onderzoek door verzoekster noodzakelijk, met name om de vragen van het Gerecht over de wezenlijke verschillen tussen de PlayStation®2-console en andere spelconsoles te kunnen beantwoorden.

28      De vraag van de ontvankelijkheid bracht dus in beginsel een ongewone hoeveelheid werk voor de advocaten mee. Wat daarentegen meer in het bijzonder het verstrekken van de vereiste inlichtingen over de intellectuele-eigendomsrechten betreft, moet worden vastgesteld dat verzoekster behoort tot dezelfde groep ondernemingen als de producent en de houder van de intellectuele rechten op het betrokken product. Het ter beschikking stellen van deze inlichtingen rechtvaardigt dus slechts een beperkte hoeveelheid werk van verzoeksters advocaten.

29      Ten gronde dient eraan te worden herinnerd dat een zeer groot deel van verzoeksters argumenten ongegrond is verklaard.

30      Wat in de derde plaats de economische belangen van het geding voor verzoekster betreft, is het Gerecht niet in staat het door verzoekster aangevoerde bedrag te controleren, omdat het geen nauwkeurige gegevens daarover heeft verkregen. Evenwel moet worden vastgesteld dat de PlayStation®2-console een in de Gemeenschap in grote hoeveelheden verkocht product is.

31      Verzoekster heeft het Gerecht evenmin nadere gegevens verstrekt over de verdeling van de door de betrokken advocaten gewerkte uren over de verschillende in het kader van de procedure voor het Gerecht verrichte werkzaamheden. De eerste tabel die was gevoegd bij verzoeksters brief van 10 maart 2004 en is weergegeven in bijlage A.1 bij het verzoekschrift (blz. 16 en 17), geeft namelijk alleen een opsomming van de verschillende activiteiten voor elk van de betrokken advocaten, waarbij enkel een totaalcijfer wordt gegeven van alle uren die de advocaat zou hebben gewerkt. Dit totaal wordt in het verzoekschrift niet uitgesplitst naar het aantal uren dat aan elk van de verschillende werkzaamheden van de advocaat is besteed, waardoor het Gerecht zou kunnen nagaan of deze berekening redelijk is. De werkzaamheden van een advocaat in verband met de voorbereiding van een eventuele presentatie van de PlayStation®2-console kunnen hoe dan ook niet als noodzakelijk voor de beslissing van het geding gelden (zie in dit verband hierna, punt 33).

32      In deze omstandigheden lijkt het gelet op het vooroverwogene redelijk het aantal uren invorderbare kosten vast te stellen op 250.

33      Wat de door verzoekster voor het geding in rekening gebrachte overige kosten betreft, vordert zij 1 500 EUR als kosten voor een externe presentatie van de functies van de PlayStation®2-console. Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat het verzoekster was die het Gerecht, zonder daarom door het Gerecht te zijn verzocht, heeft voorgesteld om een dergelijke presentatie ter terechtzitting te geven. De griffier van het Gerecht heeft verzoekster bij brief van 3 februari 2003 meegedeeld dat de kamer had besloten „voorlopig” niet op verzoeksters verzoek in te gaan, maar dat een dergelijke presentatie, zo nodig, ter terechtzitting zou kunnen worden toegestaan. In feite is een presentatie niet nodig gebleken. Er is dus geen presentatie geweest. In deze omstandigheden kunnen de door die presentatie beweerdelijk ontstane kosten niet als in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten worden beschouwd.

34      Zoals voor de overige kosten, moeten de fotokopieer‑ en verzendingskosten alsook de reis‑ en overnachtingskosten van vier bij de procedure in de hoofdzaak voor het Gerecht betrokken personen als invorderbare kosten worden beschouwd, voorzover zij noodzakelijk waren. Aangezien geen nadere gegevens zijn verstrekt over de bestemming en de uitsplitsing van deze reis‑ en overnachtingskosten van 1 250 EUR en van de fotokopieerkosten van 750 EUR, dienen de daarvoor invorderbare kosten op 1 000 EUR te worden geraamd.

35      Gelet op het voorgaande, is het billijk om het totaalbedrag van de door verzoekster in de hoofdzaak invorderbare kosten vast te stellen op 66 175 EUR.

36       Daar bij de vaststelling van dit bedrag rekening is gehouden met alle omstandigheden van de zaak tot heden, behoeft niet afzonderlijk te worden beslist over de kosten die partijen voor de onderhavige procedure tot begroting van de kosten hebben gemaakt (zie in die zin beschikking Gerecht van 10 januari 2002, Starway/Raad, T‑80/97 DEP, Jurispr. blz. II‑1, punt 39).

HET GERECHT (Derde kamer)

beschikt:

Het totaalbedrag van de door de Commissie aan verzoekster te vergoeden kosten wordt vastgesteld op 66 175 EUR.

Luxemburg, 18 maart 2005.

De griffier

 

      De president van de Derde kamer

H. Jung

 

       M. Jaeger


* Procestaal: Engels.