Language of document :

Beroep ingesteld op 7 november 2006 - FMC Chemical en Arysta Lifesciences / EAVV

(Zaak T-311/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: FMC Chemical SPRL (Brussel, België) en Arysta Lifesciences SAS (Nogueres, Frankrijk) (vertegenwoordigers: C. Mereu, K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EAVV)

Conclusies

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het eindrapport van de EAVV met als titel "Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance Carbofuran" (conclusie betreffende de peer review van de risicobeoordeling pesticiden van de werkzame stof carbofuran) nietig te verklaren;

de EAVV en/of de Europese Commissie overeenkomstig de artikelen 63 en 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht incidenteel te gelasten, het voorstel voor de (niet-)opneming van carbofuran in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG dat op de vergadering van 22-24 november 2006 of op enige andere vergadering ter stemming zal worden voorgelegd aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, over te leggen;

te verklaren dat artikel 20 van verordening (EG) nr. 1490/2002 van de Commissie onwettig is en buiten toepassing moet worden gelaten jegens verzoeksters en de beoordeling van hun carbofuran-dossiers;

verweerster te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoeksters hebben geleden als gevolg van de omstreden maatregel, en bij tussenarrest te verklaren dat verweerster gehouden is tot vergoeding van de schade die verzoeksters hebben geleden, en dat het bedrag van de schadevergoeding zal worden bepaald bij wijze van een overeenkomst tussen de partijen of, bij gebreke van een dergelijke overeenkomst, door het Gerecht;

verweerster te verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep, dat krachtens artikel 230 EG is ingesteld, strekt tot nietigverklaring van het besluit van de Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid (hierna: "EAVV") van 28 juli 2006, met de conclusie over de beoordeling van de werkzame stof carbofuran krachtens richtlijn 91/414/EEG1 (hierna: "gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn" of "GBMR"), voor zover daarin geen rekening wordt gehouden met cruciale nieuwe bewijzen betreffende carbofuran die verzoeksters hebben overgelegd aan de als rapporteur aangewezen lidstaat, in casu België, en voor zover daarin nieuwe gegevens- en informatie-eisen worden gesteld op basis van de toepassing, met terugwerkende kracht, van nieuwe richtsnoeren, die voor verzoeksters niet voorzienbaar waren en waarvoor het wetenschappelijk onmogelijk was om tijdig nieuwe studies uit te voeren en over te leggen.

Verzoeksters stellen met name dat de omstreden maatregel de laatste procedurefase is van de administratieve evaluatie van de stof overeenkomstig verordening (EG) nr. 451/2000 van de Commissie van 28 februari 20002 houdende bepalingen voor de uitvoering van de tweede en de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, GBMR, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1490/2002 van de Commissie; volgens verzoeksters zijn zij voor deze evaluatie de enige kennisgevers en belangrijkste informatieverstrekkers.

Bovendien stellen verzoeksters onwettigheid van artikel 20 van verordening (EG) nr. 1490/20023, dat bepaalt dat de EAVV moet worden betrokken bij de evaluatie van werkzame stoffen die vallen onder de tweede fase van de beoordeling, en de EAVV verplicht, te beoordelen of mag worden verwacht dat de betrokken stof zal voldoen aan de veiligheidsvereisten van de GBMR en in bijlage I ervan zal worden opgenomen. Verzoeksters voeren meer bepaald aan dat bovengenoemde verordening, die in werking is getreden nadat zij de laatste hand aan hun dossiers hadden gelegd, niet met terugwerkende kracht kan worden toegepast op de lopende beoordeling van carbofuran; bijgevolg kan de omstreden maatregel niet dienen als basis voor het voorstel van de Commissie betreffende de opneming van carbofuran in bijlage I bij de GBMR.

Ten slotte vorderen verzoeksters vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van het gedrag van verweerster tijdens de procedure van beoordeling van carbofuran en bij de vaststelling van de omstreden maatregel.

____________

1 - PB 1991, L 230, blz. 1.

2 - PB 2000, L 55, blz. 25.

3 - PB 2002, L 224, blz. 23.