Language of document : ECLI:EU:T:2007:343

Zaak T‑310/06

Republiek Hongarije

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van markten in sector granen – Overneming van graan door interventiebureaus – Aanscherping van kwaliteitscriteria voor maïs – Invoering van nieuw criterium inzake soortelijk gewicht van maïs – Schending van gewettigd vertrouwen – Kennelijk onjuiste beoordeling”

Samenvatting van het arrest

1.      Beroep tot nietigverklaring – Voorwerp – Gedeeltelijke nietigverklaring

(Art. 230 EG; verordening nr. 1572/2006 van de Commissie)

2.      Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van markten – Granen – Overneming door interventiebureaus – Aanscherping van kwaliteitscriteria voor maïs

(Art. 253 EG; verordening nr. 1572/2006 van de Commissie)

1.      De gedeeltelijke nietigverklaring van een communautaire handeling is alleen dan mogelijk wanneer de elementen waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, kunnen worden gescheiden van de rest van de handeling. Aan dit vereiste van scheidbaarheid is niet voldaan wanneer de gedeeltelijke nietigverklaring van een handeling tot gevolg heeft dat de kern van die handeling wordt gewijzigd.

De kern van verordening nr. 1572/2006 houdende wijziging van verordening nr. 824/2000 tot vaststelling van de procedures voor de overneming van granen door de interventiebureaus en tot vaststelling van de analysemethoden voor de bepaling van de kwaliteit bestaat in de verhoging van de kwaliteit van de in interventie genomen maïs. Daartoe voorziet deze verordening in twee verschillende typen maatregelen, te weten, enerzijds de aanscherping van de reeds eerder in bijlage I bij verordening nr. 824/2000 vastgestelde kwaliteitscriteria voor maïs, waarvan verzoekster niet de nietigverklaring vordert, en anderzijds de invoering voor maïs van een nieuw criterium inzake het soortelijk gewicht, ter wille van de coherentie met de regelingen die gelden voor de overige voor interventie in aanmerking komende graangewassen. Aangezien deze twee typen maatregelen niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, brengt de eventuele gedeeltelijke nietigverklaring van verordening nr. 1572/2006, voor zover daarbij een nieuw criterium inzake het soortelijk gewicht voor maïs wordt ingevoerd, geen wijziging mee van de kern van de niet door deze eventuele nietigverklaring getroffen bepalingen. De door de verordening aangescherpte kwaliteitscriteria voor maïs, te weten het maximumvochtgehalte voor maïs, het maximumaandeel aan gebroken korrels en het aandeel aan tijdens het drogen verhitte korrels, bestonden, in tegenstelling tot het nieuwe criterium inzake het soortelijk gewicht voor maïs, reeds onder de vroegere regeling, toen er nog geen criterium inzake het soortelijk gewicht bestond.

(cf. punten 39‑41)

2.      Door de invoering van een nieuw criterium inzake het soortelijk gewicht voor maïs, twaalf dagen voordat verordening nr. 1572/2006 houdende wijziging van verordening nr. 824/2000 tot vaststelling van de procedures voor de overneming van granen door de interventiebureaus en tot vaststelling van de analysemethoden voor de bepaling van de kwaliteit van kracht werd, dit is op een tijdstip waarop de producenten reeds hadden ingezaaid en geen invloed meer konden uitoefenen op het soortelijk gewicht van de oogst, hebben de in geding zijnde bepalingen van verordening nr. 1572/2006 consequenties voor de investeringen van de betrokken producenten doordat zij de interventievoorwaarden voor maïs fundamenteel hebben gewijzigd. Aangezien de bestreden maatregelen niet tijdig aan de betrokken landbouwers zijn medegedeeld, hebben deze bepalingen het gewettigd vertrouwen van de betrokken producenten geschonden.

Nog afgezien van het feit dat het ontbreken van elke motivering in verordening nr. 1572/2006 van het tijdstip van de inwerkingtreding ervan niet kan worden verholpen door verklaringen in de loop van het voorbereidingsproces ervan, is de omstandigheid dat de interventieperiode op 1 november 2006 begon overigens slechts een algemene vaststelling die niet kan worden beschouwd als een specifieke motivering die het nagestreefde effect doet uitkomen en de rechter, gelet op artikel 253 EG, in staat stelt om na te gaan of het gewettigd vertrouwen van de betrokken ondernemers in acht is genomen.

Bovendien bepaalt verordening nr. 1572/2006 weliswaar dat de kwaliteitscriteria moesten worden aangescherpt om de interventieproducten minder gevoelig voor kwaliteitsverlies en minder kwetsbaar bij een later gebruik te maken, maar zij preciseert niet duidelijk en expliciet dat de invoering van het criterium inzake het soortelijk gewicht voor maïs niet alleen de noodzakelijke coherentie met de regelingen voor de overige graangewassen beoogt te verzekeren, maar ook de aanscherping van de kwaliteitscriteria voor maïs. Zo is in die verordening niet bepaald dat het soortelijk gewicht een kwaliteitscriterium voor maïs is en a fortiori is daarin niet uiteengezet waarom die factor relevant is voor de beoordeling van de maïskwaliteit.

Ten slotte wordt het argument van de Commissie, dat het soortelijk gewicht de kwaliteit van maïs beïnvloedt, omdat het de voedingswaarde ervan beïnvloedt, niet enkel door geen enkel bewijselement gestaafd, maar wordt het ook weersproken door de bij het Gerecht ingediende stukken, zodat verordening nr. 1572/2006 moet worden geacht op een kennelijk onjuiste beoordeling te berusten.

Bijgevolg moeten de bepalingen van verordening nr. 1572/2006 betreffende het criterium inzake het soortelijk gewicht voor maïs nietig worden verklaard.

(cf. punten 68‑69, 72, 84, 86, 148, 150-151, 154-156, 158-159, 165)