Language of document : ECLI:EU:C:2023:583

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

A. M. COLLINS

van 13 juli 2023 (1)

Zaak C260/22

Seven.One Entertainment Group GmbH

tegen

Corint Media GmbH

[verzoek van het Landgericht Erfurt (rechter in eerste aanleg Erfurt, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 2, onder e) – Reproductierecht van omroeporganisaties met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen – Artikel 5, lid 2, onder b) – Uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik – Voorwaarde inzake billijke compensatie – Thuiskopieheffing – Schade berokkend aan omroeporganisaties – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Gelijke behandeling – Beginselen van voorrang van het Unierecht en rechtstreekse werking – Emanatie van de staat”






I.      Inleiding

1.        Dit verzoek om een prejudiciële beslissing van het Landgericht Erfurt (rechter in eerste aanleg Erfurt, Duitsland) is ingediend in het kader van een geding over een exclusieve overeenkomst voor het beheer van auteursrechten (hierna: „overeenkomst”) dat is gesloten tussen Seven.One Entertainment Group GmbH, een omroeporganisatie die „SAT.1 Gold”(2) in Duitsland produceert en uitzendt (hierna: „verzoekster”), en Corint Media GmbH, een collectieve beheersorganisatie die de auteursrechtelijke belangen van particuliere televisiezenders en radiostations behartigt en handhaaft (hierna: „verweerster”). Verweerster is op grond van de overeenkomst gehouden tot handhaving van het recht van verzoekster op een billijke compensatie voor reproducties van de vastleggingen van haar uitzendingen die natuurlijke personen voor privégebruik maken. Verweerster voert aan dat zij niet verplicht is dit recht af te dwingen, omdat het nationale auteursrecht het kopiëren voor privégebruik van vastleggingen van uitzendingen weliswaar toestaat, maar elk daarmee samenhangend recht op compensatie uitsluit.

2.        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, onder e) en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG(3). Artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 verleent omroeporganisaties een uitsluitend reproductierecht op de vastleggingen van hun uitzendingen. Krachtens artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 kunnen de lidstaten ervoor kiezen de in artikel 2 van deze richtlijn bedoelde uitsluitende reproductierechten te beperken door te voorzien in een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik. Deze uitzondering is van toepassing op reproducties, op welke drager dan ook, die een natuurlijke persoon voor privégebruik maakt(4), mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen. Met zijn verzoek om een prejudiciële beslissing wenst het Landgericht Erfurt te vernemen of het nationale recht een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik in het leven kan roepen met betrekking tot de reproductie van vastleggingen van uitzendingen, waarbij het evenwel omroeporganisaties uitsluit van het recht op een billijke compensatie. De verwijzende rechter wenst in het bijzonder te vernemen of de uitsluiting van de billijke compensatie kan worden gerechtvaardigd door het feit dat bepaalde omroeporganisaties in hun hoedanigheid van producenten van televisieprogramma’s recht hebben op een compensatie voor het kopiëren voor privégebruik van hun „inhouse” geproduceerde televisieprogramma’s.(5)

II.    Toepasselijke bepalingen

A.      Unierecht

3.        Artikel 2 van richtlijn 2001/29, met als opschrift „Reproductierecht”, luidt als volgt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)      auteurs, met betrekking tot hun werken,

b)      uitvoerend kunstenaars, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen,

c)      producenten van fonogrammen, met betrekking tot hun fonogrammen,

d)      producenten van de eerste vastleggingen van films, met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun films, en

e)      omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen, in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

4.        Artikel 5 van deze richtlijn, met als opschrift „Beperkingen en restricties”, luidt als volgt:

„[...]

2.      De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op het in artikel 2 bedoelde reproductierecht stellen ten aanzien van:

[...]

b)      de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen [...]”.

B.      Duits recht

5.        § 53, lid 1, van het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte – Urheberrechtsgesetz (Duitse wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten) van 9 september 1965(6), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: „UrhG”), is opgenomen in afdeling 6 van deel 1 van het UrhG en luidt als volgt:

„Het maken van enkele reproducties voor privégebruik door een natuurlijke persoon van een werk op enige drager is geoorloofd voor zover dit niet direct of indirect met een winstoogmerk geschiedt en de reproducties niet worden gemaakt op basis van een klaarblijkelijk illegaal vervaardigd of voor het publiek beschikbaar gemaakt exemplaar.  De persoon die reproducties mag maken, kan dit tevens door een derde laten doen voor zover die reproductie gratis gebeurt of het gaat om reproducties op papier of op een soortgelijke drager met behulp van een fotomechanische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert.”

6.        § 54, lid 1, UrhG luidt als volgt:

„Indien, vanwege de aard van een werk, te verwachten valt dat dit overeenkomstig het bepaalde in § 53, lid 1 of lid 2, of §§ 60a tot en met 60f wordt gereproduceerd, heeft de auteur van dat werk jegens de producent van het type apparaten en opslagmedia dat alleen of in verbinding met andere apparaten, opslagmedia of toebehoren wordt gebruikt voor het maken van dergelijke reproducties, recht op betaling van een passende vergoeding.”

7.        § 87 UrhG luidt als volgt:

„(1)      Omroeporganisaties hebben het uitsluitende recht om:

1.      hun uitzending opnieuw uit te zenden en beschikbaar te stellen voor het publiek,

2.      video- of audio-opnamen van hun uitzending te maken, foto’s van hun uitzending te nemen en de video- en audio-opnamen of foto’s te reproduceren en verspreiden, met uitzondering van het verhuurrecht,

[...]

(4)      § 10, lid 1, en het bepaalde in deel 1, afdeling 6, met uitzondering van § 47, lid 2, tweede volzin, en § 54, lid 1, zijn van overeenkomstige toepassing.

[...]”

III. Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8.        Verzoekster vordert dat verweerster conform de overeenkomst haar recht op een „thuiskopieheffing” moet afdwingen ter compensatie van het nadeel dat wordt berokkend door het kopiëren voor privégebruik op grond van de uitzondering van § 53, lid 1, UrhG. Verzoekster voert aan dat zij „aanzienlijke nadelen ondervindt” van privékopieën van haar programma’s, die met name door (online)videorecorders worden vastgelegd. Verweerster antwoordt dat zij de vordering van verzoekster niet kan gestand doen, omdat § 87, lid 4, UrhG omroeporganisaties uitsluit van de thuiskopieheffing waarin § 54, lid 1, UrhG voorziet.

9.        De verwijzende rechter stelt dat omroeporganisaties krachtens artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 en § 87, leden 1 en 2, UrhG een uitsluitend reproductierecht hebben op de vastleggingen van hun uitzendingen. § 87, lid 4 en § 53, lid 1, UrhG beperken dit reproductierecht door de toepassing van een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik zonder in een recht op compensatie te voorzien. Om die reden kan § 87, lid 4, UrhG(7) onverenigbaar zijn met artikel 2, onder e) en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29. De verwijzende rechter haalt de rechtspraak van het Hof aan volgens welke een krachtens het nationale recht vastgestelde uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik het uitsluitende reproductierecht slechts kan beperken indien de rechthebbende een billijke compensatie ontvangt.(8) Indien de in het nationale recht vastgestelde uitsluiting van het recht op een billijke compensatie verenigbaar is met richtlijn 2001/29, is geen „thuiskopieheffing” krachtens de overeenkomst verschuldigd en dient de verwijzende rechter het bij hem aanhangige beroep te verwerpen. Indien deze uitsluiting echter onverenigbaar is met richtlijn 2001/29, dient verzoeksters beroep te worden toegewezen, aangezien verweerster krachtens de overeenkomst verplicht is de thuiskopieheffing namens verzoekster te innen.

10.      De verwijzende rechter is dan ook van oordeel dat de uitsluiting van omroeporganisaties van het recht op een billijke compensatie niet gerechtvaardigd is. Het feit dat omroeporganisaties krachtens artikel 2, onder d), van richtlijn 2001/29 recht kunnen hebben op een billijke compensatie als filmproducent, rechtvaardigt deze uitsluiting niet. De verwijzende rechter merkt op dat talrijke televisiezenders van particuliere omroeporganisaties hoofdzakelijk bestaan uit in opdracht vervaardigde producties en dat het recht als filmproducent gewoonlijk toekomt aan de productiemaatschappijen en niet aan de omroeporganisaties. Radio-omroeporganisaties produceren hoe dan ook geen films. Tevens is de verwijzende rechter van mening dat de uitsluiting van omroeporganisaties van de thuiskopieheffing in strijd kan zijn met het in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) neergelegde beginsel van gelijke behandeling. Ook rijst de vraag of deze uitsluiting in strijd is met artikel 11 van het Handvest betreffende het recht op vrijheid van meningsuiting, omdat zij de vrijheid van uitzending beperkt.

11.      In deze context heeft het Landgericht Erfurt de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet richtlijn [2001/29] aldus worden uitgelegd dat omroeporganisaties rechtstreeks en oorspronkelijk recht hebben op de billijke compensatie waarin artikel 5, lid 2, onder b), van die richtlijn voorziet in het kader van de zogenoemde uitzondering voor „het kopiëren voor privégebruik”?

2)      Kunnen omroeporganisaties, gelet op hun recht krachtens artikel 2, onder e), van richtlijn [2001/29], worden uitgesloten van het recht op een billijke compensatie als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b), van die richtlijn, omdat zij ook in hun hoedanigheid van filmproducent recht kunnen hebben op de in laatstgenoemd artikel bedoelde billijke compensatie?

3)      Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

Is een algemene uitsluiting van omroeporganisaties toelaatbaar, zelfs als omroeporganisaties, afhankelijk van hun concrete programmering, soms slechts in zeer beperkte mate rechten als filmproducent verwerven (met name in het geval van televisiezenders met een groot aantal programma’s die door derden in licentie zijn gegeven), en soms geen enkel recht als filmproducent verwerven (met name in het geval van radiozenders)?”

IV.    Procedure bij het Hof

12.      Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door verzoekster, de Duitse, de Italiaanse en de Oostenrijkse regering alsmede de Europese Commissie. Verzoekster, verweerster, de Duitse en de Oostenrijkse regering alsmede de Commissie zijn ter terechtzitting van 29 maart 2023 in hun pleidooien gehoord en hebben op de vragen van het Hof geantwoord.

V.      Analyse

13.      Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 2, onder e), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 eraan in de weg staan dat een lidstaat voorziet in een uitzondering, voor het kopiëren voor privégebruik, op het uitsluitende reproductierecht van omroeporganisaties met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen maar een recht op een billijke compensatie voor dat kopiëren uitsluit.

A.      Samenvatting van de ingediende opmerkingen

14.      Verzoekster, verweerster en de Commissie betogen dat omroeporganisaties niet mogen worden uitgesloten van het recht op een billijke compensatie op grond van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29, omdat het kopiëren voor privégebruik hen meer dan minimale schade berokkent. Verzoekster en verweerster merken op dat het kopiëren voor privégebruik van uitzendingen door middel van vaste apparaten en onlinediensten wijdverbreid is en omroeporganisaties aanzienlijke schade berokkent. De diensten bestaande in raadpleging van multimediabibliotheken die door omroeporganisaties of hun commerciële licentienemers worden aangeboden, zijn minder aantrekkelijk omdat gebruikers zonder betaling gebruik kunnen maken van hun kopieën voor privégebruik. Omroeporganisaties derven ook reclame-inkomsten, aangezien de kijkers die uitzendingen opnemen, deze vaak niet rechtstreeks bekijken. Verzoekster en verweerster hebben ter terechtzitting aangegeven dat het Duitse recht geen andere categorie rechthebbenden uitsluit van het recht op een billijke compensatie. Rechthebbenden die compensatie ontvangen, hoeven evenmin het bestaan van financiële schade aan te tonen of de schade te kwantificeren. Verweerster voegt hieraan toe dat het kopiëren voor privégebruik als zodanig de omroeporganisaties schade berokkent.

15.      Verzoekster is van mening dat het reproductierecht van producenten krachtens artikel 2, onder d), van richtlijn 2001/29 en dat van omroeporganisaties krachtens artikel 2, onder e), van elkaar verschillen. In vele gevallen produceren omroeporganisaties, met name radio-omroepen, geen films. Het feit dat omroeporganisaties in zeldzame gevallen ook films produceren, rechtvaardigt niet dat een recht op compensatie voor het kopiëren van uitzendingen voor privégebruik wordt uitgesloten. De uitsluiting van omroeporganisaties van de thuiskopieheffing vormt dus ongerechtvaardigde discriminatie. Zij schendt ook de door artikel 11 van het Handvest erkende vrijheid van meningsuiting en van informatie en het door artikel 17 van het Handvest beschermde recht op eigendom.

16.      De Duitse en de Oostenrijkse regering voeren aan dat een categorie rechthebbenden van het recht op compensatie voor het kopiëren voor privégebruik kan worden uitgesloten wanneer de schade voor de rechthebbenden minimaal is wegens de intrinsieke kenmerken van de leden van die categorie of de wijze waarop zij hun rechten exploiteren.(9) Zij benadrukken dat artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 de „in de uitzending vervatte technische en organisatorische prestaties” beschermt en dat de inhoud van de uitzendingen niet valt onder het recht van de omroeporganisaties krachtens deze bepaling. De reproductie van die inhoud moet derhalve worden onderscheiden van de reproductie van de uitzending of van het signaal waarmee zij wordt doorgegeven.(10) Volgens deze regeringen bestaat de kernactiviteit of het traditionele commerciële model van omroeporganisaties erin de vastleggingen van hun uitzendingen beschikbaar te stellen voor het publiek. Zij betogen dat omroeporganisaties geen rechtstreeks economisch nadeel ondervinden van het kopiëren van de uitzendingen, omdat het kopiëren als zodanig de ontvangst van de uitzendingen en dus hun reclame-effect niet beperkt. Zij stellen ook dat er geen geloofwaardig bewijs is van direct nadeel voor de mediabibliotheekdiensten die door omroeporganisaties worden aangeboden. De Oostenrijkse regering heeft ter terechtzitting betoogd dat met de opkomst van streamingdiensten de mate waarin wordt gekopieerd is gedaald.

17.      De Italiaanse regering merkt op dat de uitsluiting van omroeporganisaties van het recht op een billijke compensatie wanneer zij geen creatieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een oorspronkelijk werk, niet discriminerend is en kan worden gerechtvaardigd door te verwijzen naar de overwegingen 9 en 35 en de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2001/29. Deze regering is niettemin van mening dat compensatie verschuldigd is wanneer omroeporganisaties, ondanks het ontbreken van enige creatieve inbreng, een doorslaggevende rol spelen bij het stimuleren van de productie van een audiovisueel werk, met name door de financiering van de productie ervan. Wanneer de omroeporganisaties daarentegen via onderhandelingen de reproductierechten verwerven, is geen billijke compensatie verschuldigd, omdat zij niet op beslissende wijze bijdragen tot de creatie van een werk.

B.      Artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 – Uitsluitend reproductierecht

18.      Artikel 2 van richtlijn 2001/29 verplicht de lidstaten om de auteurs en houders van bepaalde genoemde naburige rechten het uitsluitende recht toe te kennen, de reproductie van hun beschermde werken of ander beschermd materiaal toe te staan of te verbieden.(11) Zoals blijkt uit de titel van richtlijn 2001/29, harmoniseert deze richtlijn bepaalde aspecten van het auteursrecht, in enge zin, en de naburige rechten teneinde onder andere de ontwikkeling en het in de handel brengen van nieuwe producten en diensten in de informatiemaatschappij te beschermen en te bevorderen.(12)

19.      Overeenkomstig artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 moeten de lidstaten voorzien in het uitsluitende recht van omroeporganisaties om de reproductie van vastleggingen van hun uitzendingen toe te staan of te verbieden. Het uitsluitende reproductierecht als bedoeld in artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 beschermt „vastleggingen” en niet de inhoud van uitzendingen. In dit verband heeft het Hof in het arrest Football Association Premier League e.a.(13) geoordeeld dat auteurs zich kunnen beroepen op hun auteursrechten op werken die in het kader van uitzendingen worden geëxploiteerd.(14) Het recht van omroeporganisaties met betrekking tot reproducties van vastleggingen van hun uitzendingen overeenkomstig artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 moet eveneens worden onderscheiden van hun uitsluitende recht om de vastlegging van hun uitzendingen(15) toe te staan of te verbieden overeenkomstig artikel 7, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG.(16) Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft opgemerkt, staat het reproductierecht van omroeporganisaties krachtens artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 tevens los van hun recht om vastleggingen van hun uitzendingen beschikbaar te stellen voor het publiek overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder d), van deze richtlijn en dient het daarvan te worden onderscheiden.

20.      Hieruit volgt dat al deze rechten naast elkaar bestaan en dat een beperking of uitzondering op een recht niet noodzakelijkerwijs een beperking van een ander inhoudt.(17) Zo is bijvoorbeeld de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik krachtens artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 niet van toepassing op het recht van omroeporganisaties om vastleggingen van hun uitzendingen beschikbaar te stellen voor het publiek.(18)

21.      Volgens de verwijzende rechter vormt § 87, leden 1 en 2, UrhG de omzetting van het uitsluitende reproductierecht van omroeporganisaties op de vastleggingen van hun uitzendingen op grond van artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29. Of die omzetting correct is gebeurd en hoe die nationale bepaling wordt toegepast, zijn niet aan de orde in de onderhavige procedure, die zich daarentegen richt op de omzetting in Duits recht van de uitzondering als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 op het uitsluitende reproductierecht waarin artikel 2, onder e), van deze richtlijn voorziet. § 54, lid 1, UrhG voorziet in de betaling van een „passende vergoeding” in de vorm van een „thuiskopieheffing” die verschuldigd is door de producenten van apparaten en opslagmedia die worden gebruikt voor het vervaardigen van reproducties die met name krachtens § 53, lid 1, UrhG zijn toegestaan.(19) Zoals reeds aangegeven, voorziet § 53, lid 1, UrhG in een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik, onder andere wat de vastleggingen van uitzendingen betreft. § 87, lid 4, UrhG sluit omroeporganisaties echter uit van het recht op een passende vergoeding.

C.      Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 – Uitsluiting van omroeporganisaties van het recht op een billijke compensatie

22.      Overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 kunnen de lidstaten een beperking of restrictie stellen op het in artikel 2 van deze richtlijn bedoelde uitsluitende reproductierecht ten aanzien van reproducties door natuurlijke personen voor privégebruik, mits de houders van dat uitsluitende recht een billijke compensatie ontvangen. Dit wordt vaak omschreven als de „uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik”.

23.      Het is vaste rechtspraak dat, hoewel artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 facultatief is, de lidstaten, wanneer zij ervoor kiezen deze bepaling in te voeren, de rechthebbenden moeten waarborgen dat de billijke compensatie daadwerkelijk wordt geïnd.(20) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 bepaalt dat de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik van toepassing is „mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen”. Deze bepaling maakt geen onderscheid tussen de vijf categorieën rechthebbenden(21) zoals omschreven in artikel 2 van richtlijn 2001/29.(22) Een letterlijke uitlegging van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 leidt ertoe dat het recht op een billijke compensatie ten goede komt aan alle vijf categorieën rechthebbenden die in artikel 2 van deze richtlijn zijn opgesomd, zonder dat daartussen enig onderscheid wordt gemaakt.

24.      Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 stelt echter niet de parameters(23) vast voor de betaling van de billijke compensatie en de lidstaten beschikken bij de vaststelling van deze parameters over een ruime beoordelingsmarge.(24) Zoals blijkt uit de overwegingen 35 en 38 van richtlijn 2001/29(25), neemt dit niet weg dat het bestaan van een nadeel voor de rechthebbenden in beginsel een recht op compensatie doet ontstaan.(26) Artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 bepaalt ook dat de invoering van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik de rechtmatige belangen van de rechthebbende niet onredelijk mag schaden.(27) Een compensatie die het nadeel dat wordt berokkend aan de rechthebbenden door het kopiëren voor privégebruik overschat(28) of onderschat, is dus onverenigbaar met het rechtvaardige evenwicht dat moet worden gehandhaafd tussen de belangen van de rechthebbenden, gewaarborgd door artikel 17, lid 2, van het Handvest, en de belangen en fundamentele rechten van de gebruikers van beschermd materiaal, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting en van informatie die door artikel 11 van het Handvest wordt beschermd, alsook het algemeen belang.(29) De lidstaten zijn niet verplicht de beschikbaarstelling van compensatie te waarborgen wanneer de schade voor de rechthebbenden minimaal is.(30) De betalingsverplichting en de hoogte van de billijke compensatie zijn dus intrinsiek verbonden met het bestaan en het niveau van de schade die de rechthebbende ondervindt wegens het kopiëren voor privégebruik.(31)

25.      Het is derhalve vaste rechtspraak dat degene die kopieën voor privégebruik maakt, in beginsel de aan de rechthebbende berokkende schade moet vergoeden. Bovendien vormen overeenkomstig artikel 3, onder h), van richtlijn 2014/26/EU(32) inkomsten uit een recht op compensatie dat een collectieve beheersorganisatie namens de rechthebbenden int, inkomsten uit auteursrechten of naburige rechten.

26.      Hoewel het Hof erkent dat vergoedingsregelingen voor het kopiëren voor privégebruik onnauwkeurig kunnen zijn(33) en dat deze compensatie indirect kan worden verstrekt(34), rechtvaardigt dit niet dat een gehele categorie rechthebbenden wordt uitgesloten van het recht op een billijke compensatie indien deze rechthebbenden schade wordt berokkend.(35) Het bestaan en de omvang van die schade zijn immers een feitenkwestie die in beginsel niet van rechtswege kan worden uitgesloten of genegeerd, tenzij er steekhoudend bewijs is dat deze categorie rechthebbenden slechts minimale schade wordt berokkend door het kopiëren voor privégebruik. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of omroeporganisaties, zoals verzoekster, daadwerkelijk schade wordt berokkend door het kopiëren voor privégebruik van de vastleggingen van hun uitzendingen.

27.      Verzoekster en verweerster beweren dat omroeporganisaties schade wordt berokkend met name door het kopiëren voor privégebruik, aangezien zij met hun mediabibliotheekdiensten te maken hebben met oneerlijke concurrentie op de markt en hun reclame-inkomsten worden aangetast.(36) De Duitse en de Oostenrijkse regering betwisten dit standpunt ten stelligste. Dienaangaande moet worden benadrukt dat, anders dan deze regeringen aanvoeren, de beoordeling van de schade voor omroeporganisaties niet beperkt is tot de zogenaamde „kernactiviteit” bestaande in het voor het publiek beschikbaar stellen van vastleggingen van hun uitzendingen dat wordt beschermd door artikel 3, lid 2, onder d), van richtlijn 2001/29. Hoewel omroeporganisaties vanuit commercieel oogpunt een „kernactiviteit” kunnen hebben, genieten zij niettemin alle rechten die richtlijn 2001/29 hun toekent, behoudens de beperkingen en restricties van artikel 5 van die richtlijn. Omroeporganisaties genieten onderscheiden rechten uit hoofde van artikel 2, onder e), en artikel 3, lid 2, onder d), van richtlijn 2001/29. Gelet op de uitdrukkelijke wil van de Uniewetgever om in deze afzonderlijke en opzichzelfstaande rechten te voorzien, is het niet mogelijk het onderscheid tussen deze rechten te vervagen.

28.      De ondubbelzinnige bewoordingen waarmee in artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 rechten worden toegekend, kunnen niet worden gewijzigd of ondermijnd door een onjuiste toepassing of uitbreiding(37) van de uitzondering als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b), van die richtlijn.(38) Evenmin kan het recht op een billijke compensatie voor omroeporganisaties worden ondermijnd door een kunstmatige classificatie of afbakening van de wijze waarop deze organisaties de hun bij artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 verleende rechten exploiteren.

29.      Anders dan de Italiaanse regering heeft opgemerkt, stelt artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 de betaling van een billijke compensatie niet afhankelijk van de „originaliteit” of de „creativiteit” van het door artikel 2 van deze richtlijn beschermde materiaal.(39) De billijke compensatie is afhankelijk van zowel het toegestane kopiëren voor privégebruik van krachtens artikel 2 van richtlijn 2001/29 beschermd materiaal als het bestaan van schade voor de rechthebbende. Het reproductierecht van auteurs op hun werken overeenkomstig artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 vereist dat het betrokken materiaal oorspronkelijk is en de uitdrukking is van een eigen intellectuele creatie van de auteur.(40) Dergelijke eisen worden niet opgelegd met betrekking tot de naburige rechten van omroeporganisaties uit hoofde van artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 of van producenten van fonogrammen of films overeenkomstig artikel 2, onder c) en d), van die richtlijn. Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 dient derhalve te worden toegepast in overeenstemming met het in artikel 20 van het Handvest neergelegde beginsel van gelijke behandeling, volgens hetwelk vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk mogen worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is.(41)

30.      Dat omroeporganisaties mogelijkerwijs een billijke compensatie ontvangen voor het kopiëren voor privégebruik van door hen geproduceerde films, is evenmin relevant. De in artikel 2, onder d) en e), van richtlijn 2001/29 bedoelde uitsluitende rechten zijn afzonderlijke en onderscheiden rechten. Krachtens artikel 5, lid 2, onder b), van die richtlijn is de billijke compensatie in beginsel verschuldigd voor het kopiëren voor privégebruik van het materiaal dat wordt beschermd door elk van deze rechten. De reproductie van een vastlegging van een uitzending kan dus aanleiding geven tot verschillende en zelfstandige rechten op een billijke compensatie voor omroeporganisaties op grond van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29.(42)

D.      Toepassing van artikel 2, onder e), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 op de onderhavige procedure – Geding tussen twee vennootschappen – Beginselen van voorrang van het Unierecht en rechtstreekse werking – Emanatie van de staat

31.      Aangezien de verwijzende rechter verzoekt om uitlegging van een richtlijn in het kader van een geding tussen twee particuliere ondernemingen met beperkte aansprakelijkheid(43), moet in het licht van de opmerkingen van de Commissie(44) worden onderzocht hoe een uitspraak van het Hof in voorkomend geval dient te worden toegepast.

32.      Het beginsel van voorrang van het Unierecht verplicht met name de nationale rechters ertoe om hun nationale recht zoveel mogelijk in overeenstemming met het Unierecht uit te leggen. Het staat derhalve aan de verwijzende rechter om met name te onderzoeken of § 87, lid 4, UrhG kan worden uitgelegd in overeenstemming met artikel 2, onder e), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29. Deze verplichting wordt echter beperkt door algemene rechtsbeginselen, waaronder het vereiste dat bepalingen van nationaal recht niet contra legem mogen worden uitgelegd.(45)

33.      Zonder te willen vooruitlopen op de uiteindelijke uitlegging van het nationale recht door de verwijzende rechter, dient erop te worden gewezen dat in het verzoek om een prejudiciële beslissing wordt verklaard dat „omroeporganisaties naar nationaal auteursrecht volledig [worden] uitgesloten van het recht op compensatie”. Het lijkt derhalve onwaarschijnlijk dat de verwijzende rechter de relevante bepalingen van nationaal recht, met name § 87, lid 4, UrhG, in overeenstemming met artikel 2, onder e), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 kan uitleggen.

34.      Wanneer de verwijzende rechter het nationale recht niet richtlijnconform kan uitleggen, dient hij krachtens het beginsel van voorrang van het Unierecht in een aanhangige zaak elke nationale bepaling die in strijd is met een toepasselijke bepaling van richtlijn 2001/29 met rechtstreekse werking, buiten toepassing te laten.(46)

35.      Mijns inziens heeft zowel artikel 2, onder e), als artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 een dergelijke rechtstreekse werking.

36.      Het reproductierecht als bedoeld in artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 is in duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen omschreven.(47) Dit recht is onvoorwaardelijk en voor de uitvoering en werking ervan is niet vereist dat de lidstaten maatregelen vaststellen die een bepaalde vorm aannemen. Hieruit volgt dat artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 een maatregel is die een volledige harmonisatie bewerkstelligt van het uitsluitende recht van omroeporganisaties om de vastleggingen van hun uitzendingen te reproduceren en dat de lidstaten bij de uitvoering van deze bepaling over geen enkele beoordelingsmarge beschikken.(48)

37.      Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 legt de lidstaten die ervoor kiezen om de daarin vastgestelde uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik toe te passen, ondubbelzinnig een onvoorwaardelijke en nauwkeurige verplichting op om ervoor te zorgen dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen.(49) Hoewel richtlijn 2001/29 voor de verschillende aspecten van het stelsel van billijke compensatie geen nadere bijzonderheden geeft en de lidstaten ter zake over een ruime beoordelingsmarge beschikken, heeft de verplichting om ervoor te zorgen dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen, rechtstreekse werking. „[H]et recht op de in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 bedoelde billijke compensatie op grond van de zogenoemde ‚uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik’ [moet] van rechtswege rechtsreeks en oorspronkelijk [...] toekomen” aan de houder van het reproductierecht en deze „[moet] noodzakelijkerwijs [een billijke] compensatie ontvangen”.(50)

38.      In de onderhavige zaak rijst de vraag of verzoekster zich in de procedure tegen verweerster kan beroepen op artikel 2, onder e), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 opdat de nationale wetgeving die in strijd is met deze bepalingen, buiten toepassing wordt gelaten. Artikel 288, derde alinea, VWEU bepaalt dat met een richtlijn op zich geen verplichtingen aan particulieren kunnen worden opgelegd en dat een richtlijn als zodanig dus niet tegenover een particulier kan worden ingeroepen voor een nationale rechter. Zelfs duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke bepalingen van een richtlijn, zoals die van artikel 2, onder e), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29, staan een nationale rechter niet toe om een daarmee strijdige bepaling van zijn nationale recht buiten toepassing te laten indien aldus een extra verplichting wordt opgelegd aan een particulier.(51)

39.      Een richtlijn kan evenwel worden ingeroepen tegenover een lidstaat, ongeacht de hoedanigheid waarin deze handelt. De nationale rechter dient een met een richtlijn strijdige nationale bepaling buiten toepassing te laten wanneer deze is ingeroepen tegen een lidstaat, tegen organen van zijn administratie, met inbegrip van gedecentraliseerde autoriteiten, of tegenover lichamen of entiteiten die onder gezag of toezicht van de staat staan of waaraan een lidstaat een taak van algemeen belang heeft opgedragen en die daartoe over bijzondere bevoegdheden beschikken die verder gaan dan die welke voortvloeien uit de regels die in de betrekkingen tussen particulieren gelden.(52)

40.      Ter terechtzitting heeft zowel verweerster als de Duitse regering bevestigd dat verweerster een collectieve beheersorganisatie is waaraan de wet bijzondere bevoegdheden heeft verleend en dat zij in het algemeen belang moet handelen. Hieruit volgt dat, indien de verwijzende rechter § 87, lid 4, UrhG niet in overeenstemming met artikel 2, onder e), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 kan uitleggen, verzoekster zich in haar geding met verweerster op laatstgenoemde bepalingen kan beroepen teneinde te proberen deze rechter te overtuigen om § 87, lid 4, UrhG buiten toepassing te laten.

VI.    Conclusie

41.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Landgericht Erfurt te beantwoorden als volgt:

„Artikel 2, onder e), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij eraan in de weg staan dat een lidstaat voorziet in een uitzondering, voor het kopiëren voor privégebruik, op het uitsluitende reproductierecht van omroeporganisaties met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen maar een recht op een billijke compensatie voor dat kopiëren uitsluit, indien hun daardoor meer dan minimale schade wordt berokkend. Dat omroeporganisaties krachtens artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 recht kunnen hebben op een billijke compensatie in hun hoedanigheid van filmproducent, is hierbij irrelevant.”


1      Oorspronkelijke taal: Engels.


2      SAT.1 Gold is een particuliere televisiezender die wordt gefinancierd uit reclame.


3      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10), zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB 2019, L 130, blz. 92).


4      En zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk.


5      Artikel 2, onder d), van richtlijn 2001/29.


6      BGBl. 1965 I, blz. 1273.


7      Deze bepaling sluit omroeporganisaties uit van het recht op een billijke compensatie.


8      Arresten van 21 oktober 2010, Padawan (C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 36); 16 juni 2011, Stichting de Thuiskopie (C‑462/09, EU:C:2011:397, punt 34), en 9 juni 2016, EGEDA e.a. (C‑470/14, EU:C:2016:418, punt 21).


9      Volgens de Duitse regering staat het aan de lidstaten om deze drempel vast te stellen.


10      De Duitse regering is van mening dat „wanneer een particuliere gebruiker een uitzending opneemt, derhalve onderscheid moet worden gemaakt tussen de opname van de uitzending en de opname van de uitgezonden inhoud. De omroeporganisatie lijdt geen direct economisch nadeel als gevolg van de opname van het programma.”


11      Arrest van 27 juni 2013, VG Wort e.a. (C‑457/11–C‑460/11, EU:C:2013:426, punt 61).


12      De tweedeling tussen het auteursrecht in enge zin en de naburige rechten komt op internationaal niveau tot uiting in de afzonderlijke bescherming die met name wordt verleend door de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (Akte van Parijs van 24 juli 1971, zoals gewijzigd op 28 september 1979), en door het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, opgemaakt te Rome op 26 oktober 1961 (hierna: „Verdrag van Rome”). Artikel 13, onder b), van het Verdrag van Rome bepaalt dat omroeporganisaties het recht hebben om de vastleggingen van hun uitzendingen toe te staan of te verbieden. Overeenkomstig artikel 13, onder c), i), hebben zij het recht om de reproductie van zonder hun toestemming vervaardigde vastleggingen van hun uitzendingen toe te staan of te verbieden.


13      Arrest van 4 oktober 2011 (C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punten 148‑150).


14      Zo zijn bijvoorbeeld zowel de hoofdregisseur, in zijn hoedanigheid van auteur van het cinematografische werk, als de producent, die verantwoordelijk is voor de noodzakelijke investeringen voor de productie van dat werk, houders van het reproductierecht op een uitgezonden film. Zie artikel 2, onder a), en onder d), van richtlijn 2001/29, en arrest van 9 februari 2012, Luksan (C‑277/10, EU:C:2012:65, punt 92).


15      Ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen.


16      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB 2006, L 376, blz. 28). Zie voor een overzicht van de verschillende naburige rechten van omroeporganisaties in de Europese Unie arrest van 8 september 2022, RTL Television (C‑716/20, EU:C:2022:643, punt 58).


17      Arrest van 29 november 2017, VCAST (C‑265/16, EU:C:2017:913, punten 40 en 52). Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter lijkt § 87 UrhG dit onderscheid te weerspiegelen. Zie punt 7 van de onderhavige conclusie.


18      Zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Szpunar in de zaak Ocilion IPTV Technologies (C‑426/21, EU:C:2022:999, punten 42‑44).


19      Gelet op de praktische moeilijkheden om particuliere gebruikers te identificeren en hen te verplichten de rechthebbenden te vergoeden, en op het feit dat het mogelijk is dat elk privégebruik, afzonderlijk beschouwd, minimale schade veroorzaakt en niet tot een betalingsverplichting leidt, kunnen de lidstaten ter financiering van de billijke compensatie een „thuiskopieheffing” invoeren die niet ten laste komt van de betrokken particulieren, maar van degenen die installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie ter beschikking stellen van particuliere gebruikers of hun kopieerdiensten verlenen. In het kader van een dergelijk systeem betalen de personen die over deze installaties beschikken een thuiskopieheffing, die zij op hun beurt doorberekenen in de prijs van de terbeschikkingstelling van die installaties, apparaten en dragers voor reproductie of in de prijs van de verrichte kopieerdienst. De particuliere gebruiker draagt dus de uiteindelijke last van de vergoeding. Arresten van 24 maart 2022, Austro-Mechana (C‑433/20, EU:C:2022:217, punt 45), en 8 september 2022, Ametic (C‑263/21, EU:C:2022:644, punten 37 en 38).


20      Arresten van 16 juni 2011, Stichting de Thuiskopie (C‑462/09, EU:C:2011:397, punt 34), en 8 september 2022, Ametic (C‑263/21, EU:C:2022:644, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


21      Het is eveneens vaste rechtspraak dat de verschillende beperkingen en restricties op het reproductierecht van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2001/29, als uitzonderingen strikt moeten worden uitgelegd. Arrest van 10 april 2014, ACI Adam e.a. (C‑435/12, EU:C:2014:254, punten 21 en 22).


22      Zie arrest van 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a. (C‑521/11, EU:C:2013:515, punten 17 en 18). Zie naar analogie arrest van 9 februari 2012, Luksan (C‑277/10, EU:C:2012:65, punten 90‑94).


23      Zoals de vorm, de modaliteiten en het niveau van deze compensatie.


24      Arresten van 9 juni 2016, EGEDA e.a. (C‑470/14, EU:C:2016:418, punten 21 en 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en 24 maart 2022, Austro-Mechana (C‑433/20, EU:C:2022:217, punten 36‑38).


25      Overweging 35 van richtlijn 2001/29 luidt als volgt: „Rechthebbenden dienen, in bepaalde uitzonderlijke gevallen, een billijke compensatie te ontvangen om hen naar behoren te compenseren voor het gebruik van hun beschermde werken of ander beschermd materiaal. Bij de bepaling van de vorm, de modaliteiten en het mogelijke niveau van die billijke compensatie moet rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van elk geval. Bij de beoordeling van deze omstandigheden zou een zinvol criterium worden gevormd door het mogelijke nadeel voor de rechthebbenden als resultaat van de betreffende handeling. In gevallen waarin de rechthebbenden reeds betaling in een andere vorm hebben ontvangen, bijvoorbeeld als onderdeel van een licentierecht, is eventueel geen specifieke of afzonderlijke betaling nodig. [...] In bepaalde situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn, is het mogelijk dat geen betalingsverplichting ontstaat”. Overweging 38 van richtlijn 2001/29 luidt als volgt: „Het moet de lidstaten worden toegestaan om ten aanzien van bepaalde vormen van reproductie van geluidsmateriaal, beeldmateriaal en audiovisueel materiaal voor privégebruik, in een beperking of restrictie op het reproductierecht te voorzien, welke gepaard gaat met een billijke compensatie [...].”


26      Arrest van 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a. (C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


27      Artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 is van toepassing op rechthebbenden in het algemeen. Zij maakt geen onderscheid tussen houders van auteursrechten en houders van naburige rechten.


28      De compensatie mag niet hoger zijn dan het mogelijke nadeel voor de rechthebbenden en kan niet worden gevorderd voor kopieën die voor commerciële doeleinden zijn gemaakt. Zie naar analogie arrest van 24 maart 2022, Austro-Mechana (C‑433/20, EU:C:2022:217, punten 50 en 53). Zie ook arrest van 8 september 2022, Ametic(C‑263/21, EU:C:2022:644, punten 39‑43).


29      Overweging 3 van richtlijn 2001/29 luidt als volgt: „De [...] harmonisatie [...] past in het kader van de eerbiediging van de fundamentele rechtsbeginselen en met name de eigendom – met inbegrip van de intellectuele eigendom – de vrije meningsuiting en het algemeen belang”. Overweging 31 van richtlijn 2001/29 luidt als volgt: „Er moet een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen worden gewaarborgd tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal. [...].”


30      Arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi (C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 59). Zie naar analogie arrest van 9 maart 2021, VG Bild-Kunst (C‑392/19, EU:C:2021:181, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


31      Arrest van 21 oktober 2010, Padawan (C‑467/08, EU:C:2010:620, punten 39‑42). In punt 42 van dat arrest heeft het Hof gepreciseerd dat „de billijke compensatie noodzakelijkerwijs moet worden berekend op basis van het criterium van de schade geleden door de auteurs van beschermde werken als gevolg van de invoering van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik.” Overweging 35 van richtlijn 2001/29 verwijst hier ook naar.


32      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het onlinegebruik ervan op de interne markt (PB 2014, L 84, blz. 72). Zie ook arrest van 8 september 2022, Ametic (C‑263/21, EU:C:2022:644, punt 46).


33      De Oostenrijkse regering heeft ter terechtzitting erop gewezen dat de billijke compensatie over het algemeen op abstracte wijze wordt geregeld, aangezien compensatie niet in elk concreet geval kan worden beoordeeld. Het Hof heeft geoordeeld dat artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 niet in de weg staat aan een weerlegbaar vermoeden dat blanco dragers of voor opname geschikte dragers voor privédoeleinden worden gebruikt wanneer zij aan natuurlijke personen worden verhandeld, voor zover dit vermoeden niet meebrengt dat de thuiskopieheffing wordt opgelegd wanneer deze dragers uiteindelijk voor duidelijk commerciële doeleinden worden gebruikt. Zie in die zin arrest van 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a. (C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 45).


34      Arrest van 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a.(C‑521/11, EU:C:2013:515, punten 49 en 51).


35      Schade die meer dan minimaal is.


36      Advocaat-generaal Szpunar heeft opgemerkt dat „door middel van de opname van een televisie-uitzending die uitzending ten eerste buiten het daarvoor geprogrammeerde tijdvak [kan] worden bekeken, [en] ten tweede een kopie [daarvan kan] worden bewaard om deze een tweede keer te kunnen bekijken of te verplaatsen naar een ander apparaat dan het televisietoestel, bijvoorbeeld een draagbaar apparaat. Dat vormt dus een aanvullende dienst naast de aanvankelijke uitzending. De televisieomroepen zouden die dienst zelf kunnen leveren en op die manier de werken waarvan zij de rechten houden, kunnen exploiteren en daarmee extra inkomsten realiseren”. Particuliere omroeporganisaties worden bovendien voornamelijk gefinancierd uit reclame-inkomsten. Deze inkomsten dalen door het kopiëren voor privégebruik. Zie in die zin zijn conclusie in de zaak VCAST (C‑265/16, EU:C:2017:649, punten 67 en 68). Verweerster heeft benadrukt dat particuliere omroepen, in tegenstelling tot publieke omroepen, geen andere bron van compensatie voor het kopiëren voor privégebruik hebben, aangezien zij geen enkel voordeel halen uit de omroepbijdragen die bij de kijkers worden geheven.


37      Het niet-betalen van de billijke compensatie wanneer deze verschuldigd is, breidt de omvang van de uitzondering van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 uit en beperkt de in artikel 2 van die richtlijn bedoelde rechten op een wijze die de Uniewetgever niet had kunnen voorzien.


38      Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 kan niet verder gaan dan de uitdrukkelijke bewoordingen ervan. De uitzondering op het reproductierecht omvat dus niet het recht op billijke compensatie en de exclusieve rechthebbende kan geen afstand doen van dat recht: arrest van 9 februari 2012, Luksan (C‑277/10, EU:C:2012:65, punt 105). Ondanks het uitdrukkelijke oogmerk van de Uniewetgever om de lidstaten toe te staan af te wijken van het uitsluitende reproductierecht, zouden de effectiviteit van de door deze richtlijn tot stand gebrachte harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten en de daarmee nagestreefde doelstelling van rechtszekerheid in gevaar worden gebracht indien dit wordt gedaan op een andere wijze dan die waarin artikel 5 van deze richtlijn voorziet. Zie naar analogie arrest van 29 juli 2019, Pelham e.a. (C‑476/17, EU:C:2019:624, punten 60‑63).


39      Hoewel in de overwegingen van richtlijn 2001/29 in bepaalde gevallen wordt verwezen naar de noodzaak om de creativiteit te bevorderen, wordt evenzo verwezen naar de noodzaak ervoor te zorgen dat rechthebbenden worden beloond en een rendement op hun investeringen ontvangen. Zie de overwegingen 4, 10 en 11 van richtlijn 2001/29.


40      Arresten van 13 november 2018, Levola Hengelo (C‑310/17, EU:C:2018:899, punten 36 en 37), en 11 juni 2020, Brompton Bicycle (C‑833/18, EU:C:2020:461, punten 21 en 22). Zie ook arrest van 16 juli 2009, Infopaq International(C5/08, EU:C:2009:465, punten 33‑35).


41      Zie in die zin arrest van 8 september 2022, Ametic (C‑263/21, EU:C:2022:644, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De lidstaten moeten de uitzondering van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 consistent toepassen. Aan dit vereiste zou afbreuk worden gedaan indien het de lidstaten vrij zou staan om te voorzien in een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik die niet in overeenstemming is met de uitdrukkelijke bewoordingen van deze bepaling volgens welke de rechthebbenden een billijke compensatie moeten ontvangen.


42      Verweerster heeft ter terechtzitting gesteld dat omroeporganisaties slechts 1 % van de door hen uitgezonden content produceren. Radio-omroepen zijn geen filmproducenten en hebben uit dien hoofde geen recht op een billijke compensatie. Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter blijkt dus dat de kwesties die de kern van zijn tweede vraag uitmaken, in de praktijk weinig of niet relevant zijn voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding.


43      Gesellschaft mit beschränkter Haftung (GmbH).


44      De Commissie betoogt dat de verwijzende rechter eerst moet onderzoeken of § 87, lid 4, UrhG kan worden uitgelegd overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29. Indien dit niet mogelijk is, kunnen volgens de Commissie onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurige bepalingen van een richtlijn worden ingeroepen tegen organisaties of instanties die over bijzondere bevoegdheden beschikken die verder gaan dan die welke voortvloeien uit de normale regels die van toepassing zijn op de betrekkingen tussen particulieren. Hoewel het uiteindelijk aan de verwijzende rechter staat om dit te beoordelen, lijkt verweerster – de collectieve beheersorganisatie – over bijzondere bevoegdheden te beschikken, zodat verzoekster zich in het kader van de onderhavige procedure jegens verweerster op onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurige bepalingen van richtlijn 2001/29 kan beroepen.


45      Arrest van 18 januari 2022, Thelen Technopark Berlin (C‑261/20, EU:C:2022:33, punten 25, 27 en 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


46      Ibidem, punten 28‑30 en aldaar aangehaalde rechtspraak.


47      Volgens overweging 21 van richtlijn 2001/29 is een brede omschrijving van de handelingen die onder het reproductierecht vallen noodzakelijk. Dit vereiste blijkt duidelijk uit de bewoordingen van artikel 2 van richtlijn 2001/29 en uit het gebruik daarin van uitdrukkingen als „directe of indirecte”, „tijdelijke of duurzame”, „met welke middelen en in welke vorm ook”. Arrest van 16 juli 2009, Infopaq International (C‑5/08, EU:C:2009:465, punten 40‑42).


48      Zie naar analogie arrest van 29 juli 2019, Pelham e.a. (C‑476/17, EU:C:2019:624, punten 83‑85 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie ook arrest van 29 juli 2019, Funke Medien NRW (C‑469/17, EU:C:2019:623, punten 35‑38).


49      Zie naar analogie arrest van 9 juni 2016, EGEDA e.a. (C‑470/14, EU:C:2016:418, punt 20).


50      Zie in die zin arrest van 9 februari 2012, Luksan (C‑277/10, EU:C:2012:65, punten 95‑109). Zie ook arrest van 21 oktober 2010, Padawan (C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 37). Het Hof heeft geoordeeld dat het begrip „billijke compensatie” in de zin van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 een autonoom Unierechtelijk begrip is dat uniform moet worden uitgelegd in alle lidstaten die een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik hebben ingevoerd, ongeacht hun beoordelingsmarge bij de vaststelling van de modaliteiten en het niveau van deze compensatie.


51      Arrest van 18 januari 2022, Thelen Technopark Berlin (C‑261/20, EU:C:2022:33, punten 31 en 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie ook arresten van 27 maart 2019, Pawlak (C‑545/17, EU:C:2019:260, punten 89 en 90) en 30 april 2020, D. Z. – Airline Management Solutions (C‑584/18, EU:C:2020:324, punt 81).


52      Arrest van 7 augustus 2018, Smith (C‑122/17, EU:C:2018:631, punt 45). Zie ook arrest van 2 maart 2021, Commissie/Italië e.a. (C‑425/19 P, EU:C:2021:154, punt 77). De voorwaarden dat het betrokken lichaam onder toezicht staat van de staat en over bijzondere bevoegdheden beschikt die verder gaan dan die welke voortvloeien uit de regels die in de betrekkingen tussen particulieren gelden, zijn niet cumulatief. Arrest van 10 oktober 2017, Farrell (C‑413/15, EU:C:2017:745, punten 22‑29).