Language of document :

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State - Nederland) – Nannoka Vulcanus Industries BV / College van gedeputeerde staten van Gelderland

(Zaak C-81/14)1

(Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 1999/13/EG – Bijlage II B – Luchtverontreiniging – Vluchtige organische stoffen – Beperking van de emissie – Gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in bepaalde installaties – Voor bestaande installaties geldende verplichtingen – Extra tijd)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nannoka Vulcanus Industries BV

Verwerende partij: College van gedeputeerde staten van Gelderland

Dictum

Bijlage II B bij richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties, moet in die zin worden uitgelegd dat de exploitant van een „installatie” in de zin van artikel 2, punt 1, van deze richtlijn de in die bijlage in punt 2, eerste alinea, onder i), voorziene extra tijd kan krijgen voor de uitvoering van zijn programma ter beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen wanneer de vervangingsproducten met weinig of geen oplosmiddelen nog in ontwikkeling zijn, ook al kan, voor die installatie, voor het product een constant gehalte aan vaste stof worden aangenomen en kan dat gehalte voor de bepaling van het referentiepunt voor de emissiebeperking worden gebruikt.

Bijlage II B, punt 2, eerste alinea, onder i), bij richtlijn 1999/13 moet in die zin worden uitgelegd dat voor het krijgen van extra tijd voor de uitvoering van een programma ter beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is, hetgeen veronderstelt dat de betrokken exploitant daartoe eerst een verzoek indient. Bij de bepaling of een exploitant extra tijd moet krijgen voor de uitvoering van een reductieprogramma en bij de vaststelling van de lengte van de eventueel verkregen extra tijd, dienen die bevoegde autoriteiten in het kader van de beoordelingsmarge waarover zij beschikken met name na te gaan of de vervangingsproducten die geschikt zijn om in de betrokken installaties te worden gebruikt en om de emissie van vluchtige organische stoffen te verminderen, daadwerkelijk in ontwikkeling zijn, of de lopende werkzaamheden, gelet op de verstrekte gegevens, in de totstandkoming van dergelijke producten kunnen uitmonden en of er geen alternatieve maatregel is waarmee met minder kosten tot een vergelijkbare of zelfs grotere emissiebeperking kan worden gekomen, en met name of er niet reeds andere vervangingsproducten beschikbaar zijn. Voorts dient rekening te worden gehouden met de verhouding tussen enerzijds de emissiebeperkingen die mogelijk worden gemaakt door de vervangingsproducten, en de kosten van die producten, en anderzijds de door de extra tijd teweeggebrachte extra emissie en de kosten van eventuele alternatieve maatregelen. De lengte van de extra tijd mag niet uitgaan boven hetgeen noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de vervangingsproducten. Dit moet worden beoordeeld in het licht van alle relevante gegevens en met name van de omvang van de door de extra tijd teweeggebrachte extra emissie en van de kosten van eventuele alternatieve maatregelen in verhouding tot de omvang van de emissiebeperkingen die mogelijk worden gemaakt door de in ontwikkeling zijnde vervangingsproducten en van de kosten van die producten.

____________

1 PB C 142 van 12.5.2014.