Language of document : ECLI:EU:C:2018:209

Gevoegde zaken C688/15 en C109/16

Procedures ingeleid door Agnieška Anisimovienė e.a.

(verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas)

„Prejudiciële verwijzing – Depositogarantie‑ en beleggerscompensatiestelsels – Richtlijn 94/19/EG – Artikel 1, punt 1 – Deposito’s – Creditsaldi die tijdelijk voortvloeien uit normale banktransacties – Richtlijn 97/9/EG – Artikel 2, lid 2, tweede alinea – Gelden die zijn verschuldigd aan een belegger of aan hem toebehoren en die voor diens rekening door een beleggingsonderneming worden gehouden in verband met beleggingsverrichtingen – Kredietinstelling die effecten uitgeeft – Gelden die door particulieren aan deze instelling zijn betaald voor de inschrijving op nog uit te geven effecten – Toepassing van richtlijn 2004/39/EG – Faillissement van die instelling vóór de uitgifte van de betrokken effecten – Overheidsonderneming die verantwoordelijk is voor de depositogarantie‑ en beleggerscompensatiestelsels – Inroepbaarheid van de richtlijnen 94/19/EG en 97/9/EG tegen die onderneming”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 maart 2018

1.        Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Markten voor financiële instrumenten – Richtlijn 2004/39 – Beleggingsdiensten of -activiteiten – Uitvoering van orders voor rekening van cliënten – Begrip – Sluiting van een inschrijvingsovereenkomst betreffende financiële instrumenten – Daaronder begrepen

(Richtlijn 2004/39 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/31, art. 4, lid 1, punten 2 en 5, en bijlage I, punt 2)

2.        Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Markten voor financiële instrumenten – Richtlijn 2004/39 – Beleggingsdiensten of -activiteiten – Begrip – Sluiting door een kredietinstelling van inschrijvingsovereenkomsten betreffende toekomstige effecten met haar cliënten – Daaronder begrepen – Effecten uitgevende kredietinstelling – Geen invloed

(Richtlijn 2004/39 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/31, art. 4, lid 1, punt 2)

3.        Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Kredietinstellingen – Depositogarantiestelsel en beleggerscompensatiestelsel – Richtlijnen 94/19 en 97/9 – Werkingssfeer – Vorderingen die verband houden met gelden die particulieren aan een kredietinstelling hebben betaald voor de inschrijving op door die instelling nog uit te geven effecten, en die zijn bijgeschreven op een rekening die is geopend op naam van die instelling – Daaronder begrepen

(Richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 94/19, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, en 97/9)

4.        Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Kredietinstellingen – Depositogarantiestelsel en beleggerscompensatiestelsel – Richtlijnen 94/19 en 97/9 – Instrumenten die tegelijkertijd onder de twee richtlijnen vallen – Geen toerekening door een lidstaat van een bepaald soort vordering aan een stelsel dat onder een van de richtlijnen valt – Keuze van het toepasselijke stelsel bevoegdheid van de houder van de vordering

(Richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 94/19, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, en 97/9, art. 2, lid 3)

5.        Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Kredietinstellingen – Depositogarantiestelsel en beleggerscompensatiestelsel – Richtlijnen 94/19 en 97/9 – Overheidsonderneming die verantwoordelijk is voor die stelsels – Inroepbaarheid van de richtlijnen tegen die onderneming – Draagwijdte

(Art. 288, derde alinea, VWEU, richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 94/19, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, art. 1, punt 1, en 97/9, art. 1, punt 4, en 2, lid 2, tweede alinea).

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 62‑64)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 66‑69)

3.      De bepalingen van richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels en die van richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat vorderingen die verband houden met gelden die met het oog op de inschrijving op door een kredietinstelling nog uit te geven effecten zijn afgeschreven van door particulieren bij die kredietinstelling gehouden rekeningen en bijgeschreven op rekeningen die zijn geopend op naam van die instelling, in omstandigheden waarin die effecten uiteindelijk vanwege het faillissement van die instelling niet zijn uitgegeven, zowel onder de in richtlijn 97/9 voorziene beleggerscompensatiestelsels als onder de in richtlijn 94/19 voorziene depositogarantiestelsels vallen.

(zie punt 99, dictum 1)

4.      Artikel 2, lid 3, van richtlijn 97/9 moet aldus worden uitgelegd dat de aangezochte rechter in een situatie waarin vorderingen zowel onder de in richtlijn 94/19 voorziene depositogarantiestelsels als onder de in richtlijn 97/9 voorziene beleggerscompensatiestelsels vallen, en waarin de nationale wetgever dergelijke vorderingen niet heeft toegerekend aan een stelsel dat onder de ene of de andere richtlijn valt, op basis van die bepaling niet zelf kan beslissen welk stelsel op de houders van dergelijke vorderingen van toepassing is. In een dergelijke situatie staat het daarentegen aan die houders om te kiezen door welk van beide stelsels waarmee in het nationale recht uitvoering is gegeven aan deze twee richtlijnen, zij willen worden gecompenseerd.

(zie punt 105, dictum 2)

5.      Artikel 1, punt 1, van richtlijn 94/19, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, en artikel 1, punt 4, en artikel 2, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 97/9 moeten aldus worden uitgelegd dat zij door particulieren voor de nationale rechter kunnen worden aangevoerd ter ondersteuning van verzoeken om compensatie die worden gericht aan een overheidsonderneming die in een lidstaat is belast met depositogarantie‑ en beleggerscompensatiestelsels.

(zie punt 111, dictum 3)