Language of document : ECLI:EU:T:2017:54

ARREST VAN HET GERECHT (Zevende kamer)

2 februari 2017  (*)

„Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk TOSCORO – Oudere beschermde geografische aanduiding ‚Toscano’ – Absolute weigeringsgrond – Artikel 142 van verordening (EG) nr. 40/94 – Artikelen 13 en 14 van verordening (EEG) nr. 2081/92 – Gedeeltelijke nietigverklaring”

In zaak T‑510/15,

Roberto Mengozzi, wonende te Monaco (Monaco), vertegenwoordigd door T. Schuffenecker, advocaat,

verzoeker,

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door A. Schifko en S. Crabbe als gemachtigden,

verweerder,

ondersteund door

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde,

interveniënte,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënt voor het Gerecht:

Consorzio per la tutela dell’olio extravergine di oliva Toscano IGP, gevestigd te Florence (Italië), vertegenwoordigd door F. Albisinni, advocaat,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 5 juni 2015 (zaak R 322/2014‑2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Consorzio per la tutela dell’olio extravergine di oliva Toscano IGP en Roberto Mengozzi,

wijst

HET GERECHT (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: V. Tomljenović, president, A. Marcoulli (rapporteur) en A. Kornezov, rechters,

griffier: E. Coulon,

gezien het op 7 september 2015 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 5 november 2015 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het EUIPO,

gezien de op 17 november 2015 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënt,

gezien de beslissing van de president van de Zevende kamer van het Gerecht van 15 januari 2016 waarbij de Italiaanse Republiek is toegelaten tot interventie aan de zijde van het EUIPO,

gezien de op 1 maart 2016 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie in interventie van de Italiaanse Republiek,

gezien de op 14 april 2016 ter griffie van het Gerecht ingediende opmerkingen van verzoeker,

gezien de hernieuwde toewijzing van de zaak aan de Zevende kamer,

gezien de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht,

gezien het feit dat de hoofdpartijen niet binnen drie weken te rekenen vanaf de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling hebben verzocht om een terechtzitting en na de beslissing krachtens artikel 106, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 17 juni 2002 heeft verzoeker, Roberto Mengozzi, bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) een Uniemerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1)].

2        Het merk waarvoor inschrijving is aangevraagd, is het woordteken TOSCORO.

3        De waren waarvoor de merkaanvraag werd ingediend, behoren tot de klassen 29 en 30 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn voor elk van deze klassen omschreven als volgt:

–        klasse 29: „Eetbare oliën en vetten; eetbare plantaardige oliën, met name olijfolie; crèmes voor voedingsdoeleinden en met name notencrèmes, crèmes van artisjokken met truffelsaus, crèmes met groene en zwarte olijven; paddestoelen in saus en gedroogde paddestoelen”;

–        klasse 30: „Koffie, koffie-extracten en preparaten op basis van koffie; koffiesurrogaten en extracten van koffiesurrogaten; thee, thee-extracten en preparaten op basis van thee; cacao en preparaten op basis van cacao, chocolade, chocoladeproducten, suikerbakkerswaren, suikergoed; suiker; natuurlijke zoetstoffen; bakkerijproducten, brood, gist, banketbakkerswaren; koekjes; taarten, desserts, pudding; consumptie-ijs, producten voor de bereiding van consumptie-ijs; honing en honingsurrogaten; ontbijtgranen, rijst, deegwaren, voedingsmiddelen op basis van rijst, van meel of van granen, ook in de vorm van kant-en-klaargerechten; producten voor het aromatiseren en kruiden van voedingsmiddelen, slasausen, azijn, mayonaise, pizza’s, sausen en tomatensausen en plantaardige sausen”.

4        Op 17 november 2003 is het woordteken TOSCORO onder het nummer 002752509 ingeschreven als Uniemerk.

5        De inschrijving van het litigieuze merk is in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 2004/001 van 5 januari 2004 gepubliceerd.

6        Op 10 december 2012 heeft interveniënt, Consorzio per la tutela dell’olio extravergine di oliva Toscano IGP, bij het EUIPO een vordering tot nietigverklaring van het litigieuze merk ingesteld op grond van artikel 7, lid 1, onder c), g), en k), van verordening nr. 207/2009, gelezen in samenhang met artikel 52, lid 1, onder a), van deze verordening.

7        De vordering tot nietigverklaring was gebaseerd op de beschermde geografische aanduiding (BGA) „Toscano”, die in de Europese Unie was geregistreerd krachtens verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 1992, L 208, blz. 1) [vervangen door verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2006, L 93, blz. 12), die op haar beurt is vervangen door verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2012, L 343, blz. 1)]. De registratie van de BGA „Toscano” werd verleend voor het product „olijfolie” door verordening (EG) nr. 644/98 van de Commissie van 20 maart 1998 tot aanvulling van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 (PB 1998, L 87, blz. 8).

8        De vordering tot nietigverklaring was gericht tegen alle waren waarop het litigieuze merk betrekking had.

9        Op 29 november 2013 heeft de nietigheidsafdeling de vordering tot nietigverklaring toegewezen voor bepaalde waren van de klassen 29 („eetbare oliën en vetten”; „eetbare plantaardige oliën, met name olijfolie”) en 30 („producten voor het aromatiseren en kruiden van voedingsmiddelen, slasausen”).

10      Op 27 januari 2014 heeft verzoeker krachtens de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 bij het EUIPO beroep ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling. Interveniënt heeft tevens incidenteel beroep ingesteld tegen die beslissing.

11      Bij beslissing van 5 juni 2015 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de tweede kamer van beroep van het EUIPO de beroepen van verzoeker en van interveniënt ten dele toegewezen. In de eerste plaats heeft zij erop gewezen dat artikel 7, lid 1, onder k), van verordening nr. 207/2009 niet van toepassing was op het onderhavige geval, aangezien deze bepaling niet van kracht was op de datum van indiening van de litigieuze merkaanvraag. In de tweede plaats was de kamer van beroep onder verwijzing naar artikel 142 van verordening nr. 40/94 van oordeel dat artikel 13, lid 1, en artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 in casu rechtstreeks van toepassing waren. Op deze grondslag heeft zij, gelet op de visuele en fonetische overeenstemming van de conflicterende tekens, geoordeeld dat het gebruik van het teken TOSCORO een voorstelling van de betrokken BGA opleverde voor bepaalde waren van klasse 29 („eetbare oliën en vetten”, „eetbare plantaardige oliën, met name olijfolie”, en „crèmes met groene en zwarte olijven”), en dat het litigieuze merk voor die waren nietig diende te worden verklaard.

 Conclusies van partijen

12      Verzoeker verzoekt het Gerecht:

–        de bestreden beslissing te vernietigen, voor zover de kamer van beroep heeft geoordeeld dat het litigieuze merk nietig is voor de waren „eetbare oliën en vetten”, „eetbare plantaardige oliën, met name olijfolie” en „crèmes met groene en zwarte olijven”;

–        te verklaren dat het litigieuze merk geldig is en dit merk te handhaven in het register van Uniemerken voor bovengenoemde waren;

–        het EUIPO en interveniënt te verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten die zijn opgekomen voor de kamer van beroep.

13      Het EUIPO en interveniënt verzoeken het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten.

14      De Italiaanse Republiek verzoekt het Gerecht, het beroep te verwerpen.

 In rechte

15      Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan. Het eerste middel betreft schending van artikel 7, lid 1, onder k), van verordening nr. 207/2009 en van artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1151/2012. Volgens het tweede middel is blijk gegeven van een onjuiste opvatting bij de analyse van de overeenstemming van de conflicterende tekens in het kader van artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 1151/2012. Het derde middel betreft schending van artikel 15 van de Overeenkomst van 15 april 1994 inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPs) (PB 1994, L 336, blz. 214; hierna: „TRIPs-overeenkomst”), die is opgenomen in bijlage 1 C bij de Overeenkomst houdende oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) (PB 1994, L 336, blz. 3).

 Eerste middel: schending van artikel 7, lid 1, onder k), van verordening nr. 207/2009 en van artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1151/2012

16      Verzoeker preciseert dat hij de toepasselijkheid van artikel 7, lid 1, onder k), van verordening nr. 207/2009 op het onderhavige geval niet betwist. Hij is evenwel van mening dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting bij de toepassing van deze bepaling. In het bijzonder wijst verzoeker erop dat de term „toscano” verwijst naar een inwoner van de streek Toscane in Italië. Derhalve beschrijft de betrokken BGA alle waren die uit deze streek afkomstig zijn en is de term „toscano” een soortnaam, bijvoorbeeld voor olijfolie. Verzoeker wijst erop dat artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1151/2012 bepaalt dat beschermde geografische aanduidingen „geen soortnamen [mogen] worden”. In deze context kan de term „toscoro”, die geenszins doet denken aan de streek Toscane, niet worden verward met de betrokken BGA voor olijfolie of soortgelijke waren.

17      Het EUIPO, ondersteund door de Italiaanse Republiek, en interveniënt betwisten verzoekers betoog.

18      Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat de termen „mogen geen soortnamen worden”, die door verzoeker worden aangehaald als bewoordingen van artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1151/2012, in feite een verwijzing betreffen naar artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1151/2012, dat bepaalt dat „[b]eschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [...] geen soortnamen [mogen] worden”.

19      In herinnering dient te worden gebracht dat volgens artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat krachtens artikel 53 van dat Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, en artikel 177, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht het verzoekschrift een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet bevatten. Deze uiteenzetting dient zo duidelijk en precies te zijn, dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep, in voorkomend geval zonder bijkomende informatie [zie arrest van 29 maart 2012, Omya/BHIM – Alpha Calcit (CALCIMATT), T‑547/10, niet gepubliceerd, EU:T:2012:178, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

20      Hoewel verzoeker in casu ter ondersteuning van zijn middel artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1151/2012 aanvoert, haalt hij de bewoordingen van artikel 13, lid 2, van deze verordening aan. Bovendien preciseert verzoeker nergens in zijn verzoekschrift in welk opzicht de aangevoerde bepalingen door de kamer van beroep hadden moeten worden toegepast en evenmin waarom deze laatste artikel 7, lid 1, onder k), van verordening nr. 207/2009, dat tevens door verzoeker wordt aangehaald, heeft geschonden. Verder blijkt duidelijk uit punt 21 van de bestreden beslissing dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat artikel 7, lid 1, onder k), van verordening nr. 207/2009 in casu niet van toepassing was. Tevens blijkt uit de bestreden beslissing dat de kamer van beroep de relevante bepalingen van verordening nr. 2081/92 heeft toegepast, en niet die van verordening nr. 1151/2012, waarop verzoeker zich voor het Gerecht beroept. Zoals het EUIPO in zijn schrifturen stelt, voldoet de uiteenzetting van het eerste middel derhalve niet aan de voorwaarden van artikel 177, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering.

21      Ten overvloede dient eraan te worden herinnerd dat een beroep bij het Gerecht is gericht op toetsing van de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep in de zin van artikel 65 van verordening nr. 207/2009 en dat in het kader van een vordering tot vernietiging de rechtmatigheid van de bestreden handeling moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en de rechtstoestand op de datum waarop de handeling is vastgesteld. Het Gerecht heeft derhalve niet tot taak, de feiten opnieuw te onderzoeken tegen de achtergrond van bewijsstukken die voor het eerst voor hem zijn aangevoerd [zie arrest van 24 juni 2014, Unister/BHIM (Ab in den Urlaub), T‑273/12, niet gepubliceerd, EU:T:2014:568, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Feiten die voor het Gerecht worden ingeroepen zonder voordien voor de instanties van het EUIPO te zijn aangedragen, kunnen de rechtmatigheid van een dergelijke beslissing slechts aantasten indien het EUIPO deze ambtshalve in aanmerking had moeten nemen [zie arrest van 6 februari 2013, Maharishi Foundation/BHIM (MÉDITATION TRANSCENDANTALE), T‑426/11, niet gepubliceerd, EU:T:2013:63, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Bovendien kunnen volgens artikel 188 van het Reglement voor de procesvoering de memories van de partijen die in het kader van de procedure voor het Gerecht worden neergelegd, geen wijziging brengen in het voorwerp van het geschil voor de kamer van beroep.

22      Zoals het EUIPO in zijn schrifturen stelt, heeft verzoeker voor de instanties van het EUIPO nooit aangevoerd dat de betrokken BGA een soortnaam is geworden en evenmin in dit verband verwezen naar de bepalingen van verordening nr. 1151/2012, die hij voor het Gerecht heeft aangehaald. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat het EUIPO de voor het Gerecht aangevoerde feiten ambtshalve in aanmerking had moeten nemen, hetgeen verzoeker overigens niet stelt.

23      Gelet op een en ander dient het eerste middel niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 Tweede middel: onjuiste opvatting bij de analyse van de overeenstemming van de conflicterende tekens

24      Verzoeker betoogt dat, zelfs indien de BGA geen soortnaam is geworden – wat hij niet erkent –, de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting bij de analyse van de overeenstemming van de conflicterende tekens in het kader van de toepassing van artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 1151/2012. Op fonetisch vlak ligt bij het uitspreken van de term „toscoro” minstens in het Engels, het Italiaans en het Spaans de klemtoon op de laatste lettergreep. Bij het uitspreken van de term „toscano” wordt minstens in het Engels de klemtoon op de middelste lettergreep gelegd. In dit opzicht zijn de conflicterende tekens dus verschillend. Zij verschillen tevens op visueel vlak, gelet op de respectieve spelling ervan. Op begripsmatig vlak ten slotte is de term „toscoro” een verzonnen term, terwijl de betrokken BGA het concept van Toscaanse olijfolie overbrengt. Op dit vlak zijn de conflicterende tekens eveneens verschillend. De kamer van beroep had het litigieuze merk en de betrokken BGA niet mogen opsplitsen. Verder wijst verzoeker erop dat de betrokken BGA niet bekend is. In deze context zal de gemiddelde consument de conflicterende tekens niet verwarren en verzoeker komt op tegen het oordeel van de kamer van beroep dat het litigieuze merk een voorstelling van de betrokken BGA oplevert. Verzoeker voegt daaraan toe dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van onjuiste opvattingen door enerzijds zijn argument af te wijzen dat het EUIPO merken heeft ingeschreven die sterk lijken op de betrokken BGA, en anderzijds te oordelen dat crèmes met olijven vergelijkbaar zijn met olijfolie.

25      Het EUIPO, ondersteund door de Italiaanse Republiek, en interveniënt betwisten verzoekers betoog.

26      Om te beginnen dient erop te worden gewezen dat verzoeker in het kader van het tweede middel enerzijds de door de kamer van beroep verrichte vergelijking van de conflicterende tekens betwist en anderzijds opkomt tegen het oordeel dat olijfolie en crèmes met groene en zwarte olijven producten van hetzelfde type zijn.

27      Verder dient te worden beklemtoond dat, anders dan verzoeker stelt, de kamer van beroep artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 1151/2012 niet heeft toegepast. De kamer van beroep heeft immers eerst geoordeeld dat artikel 7, lid 1, onder k), van verordening nr. 207/2009 niet van toepassing was op het onderhavige geval (punt 21 van de bestreden beslissing), en heeft vervolgens gepreciseerd dat deze bepaling in feite de regels heeft gecodificeerd die voortvloeiden uit artikel 13, lid 1, en artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92, die in casu rechtstreeks van toepassing waren krachtens artikel 142 van verordening nr. 40/94. De kamer van beroep heeft daaraan toegevoegd dat zij weliswaar dezelfde absolute nietigheidsgrond diende toe te passen als die welke door de partij in geding was aangevoerd, maar dat zij dit bovendien moest doen overeenkomstig de wetgeving die van kracht was op de datum van indiening van de litigieuze merkaanvraag (punten 27 en 28 van de bestreden beslissing). Verzoeker komt voor het Gerecht evenwel niet op tegen de redenering van de kamer van beroep ter zake.

28      Wat de in casu toepasselijke regelgeving betreft, dient eraan te worden herinnerd dat artikel 142 van verordening nr. 40/94, zoals van toepassing op het onderhavige geval, bepaalt dat „[d]eze verordening [...] verordening [...] nr. 2081/92 [...], en met name artikel 14 daarvan, onverlet [laat]”. Artikel 14, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 2081/92, zoals van toepassing op het onderhavige geval, bepaalt met name dat, „[w]anneer een [...] geografische aanduiding overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is geregistreerd, [...] de aanvraag tot registratie van een merk dat overeenkomt met een van de in artikel 13 vermelde situaties en dat hetzelfde type product betreft, [wordt] afgewezen, mits de aanvraag tot registratie van het merk wordt ingediend na de in artikel 6, lid 2, [van deze verordening] bedoelde datum van bekendmaking”. Artikel 14, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2081/92 bepaalt dat „[m]erken die in strijd met deze bepalingen zijn geregistreerd, vervallen”.

29      Daaruit vloeit voort dat het EUIPO verplicht is verordening nr. 40/94 aldus toe te passen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de door verordening nr. 2081/92 verleende bescherming aan beschermde geografische aanduidingen. In het bijzonder moet het EUIPO krachtens artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 de inschrijving weigeren van elk merk dat zich in een van de in artikel 13 van deze verordening vermelde situaties bevindt en dat hetzelfde type product betreft, en een dergelijk merk nietig verklaren indien het reeds werd ingeschreven [zie in die zin arrest van 12 september 2007, Consorzio per la tutela del formaggio Grana Padano/BHIM – Biraghi (GRANA BIRAGHI), T‑291/03, EU:T:2007:255, punten 53‑56].

30      In casu heeft de kamer van beroep artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 2081/92 toegepast, volgens hetwelk „[g]eregistreerde benamingen zijn beschermd tegen: [...] elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven of indien de beschermde benaming is vertaald, of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals ‚soort’, ‚type’, ‚methode’, ‚op de wijze van’, ‚imitatie’, en dergelijke”. Gelet op de visuele en fonetische overeenstemming van de conflicterende tekens heeft zij geoordeeld dat het gebruik van het teken TOSCORO een voorstelling van de betrokken BGA opleverde voor bepaalde waren van klasse 29.

31      Het in artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 2081/92 gehanteerde begrip „voorstelling” betreft een situatie waarin de voor de aanduiding van een product gebruikte term een deel van een beschermde benaming bevat, zodat de consument bij het zien van de naam van het product als referentiebeeld het artikel waarvoor die benaming geldt, voor de geest zal komen (arresten van 4 maart 1999, Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola, C‑87/97, EU:C:1999:115, punt 25, en 26 februari 2008, Commissie/Duitsland, C‑132/05, EU:C:2008:117, punt 44). In dit verband heeft het Hof rekening gehouden met de mogelijke fonetische en visuele overeenstemming van de verkoopbenamingen. Het Hof heeft tevens reeds erop gewezen dat in voorkomend geval moet worden bezien in hoeverre tot verschillende talen behorende termen „begripsmatig dicht bijeen liggen”. Ten slotte heeft het Hof al geoordeeld dat ook sprake kan zijn van voorstelling van een beschermde benaming wanneer er geen risico van verwarring tussen de betrokken producten bestaat, en dat het er met name om gaat dat het publiek er niet toe wordt gebracht een gedachteassociatie te maken met betrekking tot de oorsprong van het product en dat een marktdeelnemer niet ten onrechte profiteert van de reputatie van een beschermde geografische aanduiding (zie naar analogie arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 33, 35 en 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Verder dient gelet op de doelstellingen van verordening nr. 2081/92, die met name erin bestaan de bescherming van de consument te waarborgen (arrest van 25 juni 2002, Bigi, C‑66/00, EU:C:2002:397, punt 31), te worden uitgegaan van de vermoedelijke verwachtingen van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument (zie naar analogie arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 24 en 25). Tevens dient in herinnering te worden gebracht dat deze consument een merk gewoonlijk waarneemt als een geheel en niet let op de verschillende details ervan (arrest van 12 juni 2007, BHIM/Shaker, C‑334/05 P, EU:C:2007:333, punt 35). Ten slotte gaat het, gelet op de conflicterende tekens, om de consument van de Unie (zie naar analogie arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 27).

33      Wat de vergelijking van de conflicterende tekens betreft, berust verzoekers betoog in wezen op het feit dat de tekens van elkaar verschillen, zodat het litigieuze merk geen voorstelling van de betrokken BGA oplevert.

34      Zoals de kamer van beroep terecht heeft gesteld, is het begindeel van elk teken hetzelfde, te weten het element „tosc”. In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat de consument gewoonlijk meer aandacht besteedt aan het begin van een teken dan aan het einde ervan [arresten van 16 maart 2005, L’Oréal/BHIM – Revlon (FLEXI AIR), T‑112/03, EU:T:2005:102, punten 64 en 65, en 15 juli 2015, Westermann Lernspielverlag/BHIM – Diset (bambinoLÜK), T‑333/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:490, punt 26].

35      Bovendien is ook de laatste letter van de twee conflicterende tekens dezelfde, te weten de letter „o”.

36      Aldus hebben de conflicterende tekens, die beide bestaan uit zeven letters en drie lettergrepen, vijf letters op dezelfde positie gemeenschappelijk.

37      Derhalve heeft de kamer van beroep geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de conflicterende tekens op visueel vlak sterk overeenstemmen, en dit niettegenstaande het verschil door de respectieve elementen „or” en „an”. Zoals de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt, compenseert dit verschil, dat twee letters in het midden van de conflicterende tekens betreft, immers niet de hierboven vastgestelde grote mate van overeenstemming, die het begin en het einde van deze tekens betreft.

38      Evenmin heeft de kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de conflicterende tekens op fonetisch vlak sterk overeenstemmen. De conflicterende tekens hebben immers de eerste en de laatste lettergreep gemeen. Het verschil, dat de middelste lettergreep betreft, kan niet afdoen aan de grote mate van overeenstemming van de tekens, zoals de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt. Verzoekers argument, dat bij het uitspreken van de conflicterende tekens in het Engels de klemtoon op een andere lettergreep wordt gelegd, kan niet afdoen aan de fonetische overeenstemming van de tekens en evenmin aan het feit dat de klemtoon op dezelfde lettergreep ligt bij het uitspreken ervan in andere talen.

39      Gelet op deze elementen dient te worden geoordeeld dat er sprake is van een visuele en fonetische overeenstemming van de conflicterende tekens.

40      Verzoekers argument, gesteld dat dit is aangetoond, volgens hetwelk de term „toscoro” een verzonnen term is, zonder specifieke betekenis, terwijl de betrokken BGA het concept van Toscaanse olijfolie overbrengt, kan niet leiden tot de vaststelling dat het litigieuze merk geen voorstelling van de betrokken BGA vormt. Afgezien van het feit dat deze omstandigheid geen afbreuk kan doen aan de visuele en fonetische overeenstemming van de conflicterende tekens, is het verband tussen een BGA en het beschermde product immers inherent aan de aard zelf van beschermde geografische aanduidingen en kan dit niet leiden tot een afzwakking van de door het Unierecht eraan verleende bescherming.

41      Gelet op al deze elementen, en in het bijzonder de visuele en fonetische overeenstemming van de conflicterende tekens, heeft de kamer van beroep geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de term „toscoro” kan doen denken aan de BGA „Toscano” wanneer de consument waren ziet van hetzelfde type als die waarop deze BGA betrekking heeft. Door de fonetische en visuele overeenstemming zal de consument immers als referentiebeeld olijfolie met de BGA „Toscano” voor de geest komen bij het zien van een product van hetzelfde type dat de benaming „toscoro” draagt (zie in die zin arrest van 26 februari 2008, Commissie/Duitsland, C‑132/05, EU:C:2008:117, punt 48).

42      Wat de in geding zijnde waren betreft, komt verzoeker niet op tegen de – overigens juiste – vaststelling van de kamer van beroep dat olijfolie behoort tot de waren „eetbare oliën en vetten” en „eetbare plantaardige oliën, met name olijfolie” van klasse 29 waarop het litigieuze merk betrekking heeft. Deze waren zijn dus van hetzelfde type als de door de betrokken BGA beschermde olijfolie.

43      Verzoeker komt daarentegen op tegen de vaststelling van de kamer van beroep dat het litigieuze merk doet denken aan de betrokken BGA voor de waren „crèmes met groene en zwarte olijven”, die ook vallen onder klasse 29.

44      In herinnering dient te worden gebracht dat artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92, zoals van toepassing op het onderhavige geval, bepaalt dat de inschrijving moet worden geweigerd van elk merk dat zich in een van de in artikel 13 van deze verordening vermelde situaties bevindt en dat hetzelfde type product betreft. De betrokken waar moet dus niet noodzakelijk dezelfde zijn als de waar waarop de BGA betrekking heeft, maar moet daarmee bepaalde kenmerken gemeen hebben.

45      In dit verband dient erop te worden gewezen dat crèmes met olijven, enerzijds, en olijfolie, anderzijds, een belangrijk kenmerk delen, te weten dat het gaat om levensmiddelen die worden verkregen uit olijven. Het hoofdingrediënt ervan is dus hetzelfde. Verder moet verzoekers bewering, die kennelijk ongegrond is en in wezen inhoudt dat crèmes met olijven hoofdzakelijk „cosmetische producten” zijn, worden afgewezen. Afgezien van het feit dat deze bewering niet onderbouwd is, is zij immers in tegenspraak met de titel van en de toelichting bij de waren van klasse 29 van de classificatie van Nice, die voornamelijk zien op eetbare producten. Verder heeft de kamer van beroep terecht gesteld, zonder dat verzoeker nader onderbouwde gegevens ter zake aandraagt, dat het begrip „crèmes met olijven” voldoende vaag is om ook crèmes te omvatten die worden geproduceerd op basis van olijfolie, zodat er een zekere verwantschap bestaat tussen crèmes met olijven en olijfolie. Verder dient in dit verband te worden opgemerkt dat uit de gegevens die interveniënt voor het EUIPO heeft overgelegd, in het bijzonder in het kader van zijn opmerkingen van 5 juli 2013, blijkt dat bepaalde in een pot verpakte culinaire bereidingen, die worden gemaakt op basis van olijven, olijfolie als ingrediënt bevatten, in voorkomend geval beschermd door de betrokken BGA. Derhalve heeft de kamer van beroep geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat crèmes met olijven producten van hetzelfde type zijn als de door de betrokken BGA beschermde olijfolie.

46      Verzoekers andere argumenten kunnen niet afdoen aan deze vaststellingen.

47      Wat het feit betreft dat het EUIPO merken zou hebben ingeschreven die zeer sterk lijken op de betrokken BGA, dient eraan te worden herinnerd dat de beslissingen die de kamers van beroep krachtens verordening nr. 40/94 ter zake van de inschrijving van een teken als merk dienen te nemen, berusten op een gebonden en niet op een discretionaire bevoegdheid. Zoals de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt, moet de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep derhalve uitsluitend worden beoordeeld op basis van deze verordening, zoals uitgelegd door de Unierechter, en niet op basis van een vroegere beslissingspraktijk van de kamers van beroep (arrest van 26 april 2007, Alcon/BHIM, C‑412/05 P, EU:C:2007:252, punt 65). Gesteld dat verzoeker met zijn betoog de facto schending van het gelijkheidsbeginsel aanvoert, dient voorts in herinnering te worden gebracht dat de eerbiediging van dit beginsel moet sporen met die van het wettigheidsbeginsel. Overigens moet, omwille van de rechtszekerheid en met het oog op behoorlijk bestuur, elke inschrijvingsaanvraag strikt en volledig worden onderzocht en dient dit onderzoek te gebeuren in elk concreet geval (arrest van 10 maart 2011, Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, C‑51/10 P, EU:C:2011:139, punten 75 en 77). Om bovengenoemde redenen heeft de kamer van beroep geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting. Bijgevolg kan verzoeker zich niet met succes beroepen op eerdere beslissingen van het EUIPO teneinde de conclusie waartoe de kamer van beroep in de bestreden beslissing gekomen is, ter discussie te stellen [zie in die zin arrest van 2 mei 2012, Universal Display/BHIM (UniversalPHOLED), T‑435/11, niet gepubliceerd, EU:T:2012:210, punt 39]. Tevens dient met klem erop te worden gewezen dat de door verzoeker aangehaalde beslissingen van het EUIPO betrekking hadden op andere tekens dan die welke in casu aan de orde zijn.

48      Wat verzoekers argument betreft dat de betrokken BGA niet bekend is, dient, gesteld dat een dergelijk argument ontvankelijk is voor het Gerecht, te worden geoordeeld dat dit niet ter zake dienend is, aangezien – zoals het EUIPO in zijn schrifturen opmerkt – de bekendheid van een BGA geen voorwaarde voor de bescherming ervan is.

49      Gelet op een en ander moet het tweede middel ongegrond worden verklaard.

 Derde middel: schending van artikel 15 van de TRIPs-overeenkomst

50      Verzoeker voert aan dat het litigieuze merk voldoet aan de voorwaarden van artikel 15 van de TRIPs-overeenkomst en de betrokken BGA aan die van artikel 22 van deze overeenkomst. Aangezien de twee inschrijvingsregelingen elkaar uitsluiten, moet het litigieuze merk volgens verzoeker ingeschreven blijven in het register van Uniemerken.

51      Het EUIPO, ondersteund door de Italiaanse Republiek, en interveniënt betwisten verzoekers betoog.

52      In herinnering dient te worden gebracht dat overeenkomstig artikel 188 van het Reglement voor de procesvoering de memories van de partijen die in het kader van de procedure voor het Gerecht worden neergelegd, geen wijziging kunnen brengen in het voorwerp van het geschil voor de kamer van beroep.

53      Zoals het EUIPO terecht opmerkt in zijn schrifturen, werd artikel 15 van de TRIPs-overeenkomst, gelezen in samenhang met artikel 22 ervan, door verzoeker op geen enkel ogenblik aangevoerd voor de instanties van het EUIPO.

54      Derhalve moet het derde middel niet-ontvankelijk worden verklaard.

55      Bijgevolg dient het beroep in zijn geheel te worden verworpen, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de ontvankelijkheid van de tweede vordering.

 Kosten

56      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

57      Voorts dragen volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering de lidstaten die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten.

58      Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, dient hij overeenkomstig de vorderingen van het EUIPO en van interveniënt te worden verwezen in de kosten van laatstgenoemden.

59      De Italiaanse Republiek zal haar eigen kosten dragen.


HET GERECHT (Zevende kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Roberto Mengozzi wordt, behalve in zijn eigen kosten, verwezen in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Consorzio per la tutela dell’olio extravergine di oliva Toscano IGP.

3)      De Italiaanse Republiek zal haar eigen kosten dragen.

Tomljenović

Marcoulli

Kornezov

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 2 februari 2017.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.