ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer - uitgebreid)
15 september 1998 (1)
Staatssteun - Openbare televisieomroepen - Klacht - Beroep wegens nalaten -
Onderzoeksplicht van de Commissie - Termijn - Procedure van artikel 93, lid 2
- Ernstige moeilijkheden
In zaak T-95/96,
Gestevisión Telecinco SA, vennootschap naar Spaans recht, gevestigd te Madrid,
vertegenwoordigd door S. Muñoz Machado, advocaat te Madrid, domicilie gekozen
hebbende te Luxemburg ten kantore van C. A. Quiñones, advocaat aldaar, Rue
Gabriel Lippmann 2,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door
G. Rozet, juridisch adviseur, en F. Castillo de la Torre, lid van haar juridische
dienst, vervolgens door G. Rozet en J. Guerra Fernández, lid van haar juridische
dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez
de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
ondersteund door
Franse Republiek, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur bij de
directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en G. Mignot,
secretaris buitenlandse zaken, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te
Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard Joseph II 8 B,
betreffende, primair, een verzoek krachtens artikel 175 EG-Verdrag tot vaststelling
dat de Commissie de krachtens dit Verdrag op haar rustende verplichtingen niet
is nagekomen, in de eerste plaats door geen beslissing te nemen over verzoeksters
klachten tegen het Koninkrijk Spanje wegens schending van artikel 92 van het
Verdrag en in de tweede plaats door niet de procedure van artikel 93, lid 2, van
het Verdrag in te leiden, en subsidiair, een verzoek krachtens artikel 173 van het
Verdrag tot nietigverklaring van de beschikking die zou zijn vervat in een brief van
20 februari 1996 van de Commissie,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer - uitgebreid),
samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, C. P. Briët, K. Lenaerts, A. Potocki
en J. D. Cooke, rechters,
griffier: H. Jung
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 10 maart 1998,
het navolgende
Arrest
De feiten
- 1.
- In Spanje zijn tien televisieondernemingen gevestigd, waarvan drie particuliere en
zeven openbare.
- 2.
- De particuliere televisieondernemingen worden hoofdzakelijk gefinancierd uit
reclame-inkomsten. De openbare televisieondernemingen daarentegen worden
slechts ten dele uit reclame gefinancierd. Zij worden via de overheidsinstelling
RTVE rechtstreeks door de Staat beheerd, of anders bestuurd volgens een regeling
van indirect beheer dat verschillende regionale stations omvat die daartoe in de
verschillende Spaanse autonome gebieden zijn opgericht.
- 3.
- Sinds het begin van hun activiteiten hebben al deze openbare
televisieondernemingen in meerdere of mindere mate subsidie ontvangen van de
administratie waarvan zij afhangen. Zij worden dus zowel via reclame-inkomsten
als via overheidssubsidies gefinancierd.
- 4.
- Verzoekster, Gestevisión Telecinco SA, een vennootschap naar Spaans recht,
gevestigd te Madrid, is een van de drie particuliere ondernemingen. Op 2 maart
1992 diende zij bij de Commissie een klacht in (hierna: eerste klacht) om te doen
vaststellen, dat de door de regionale televisieondernemingen van hun respectieve
autonome gebieden verkregen subsidies onverenigbaar zijn met de
gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 EG-Verdrag (hierna:
Verdrag).
- 5.
- Bij brief van 30 april 1992 meldde de Commissie de goede ontvangst van deze
klacht en liet zij verzoekster weten, dat haar diensten hadden besloten de Spaanse
autoriteiten om nauwkeurige inlichtingen te verzoeken om de gewraakte praktijken
op hun verenigbaarheid met de gemeenschapsbepalingen inzake staatssteun (...) te
toetsen. Dat verzoek om inlichtingen werd dezelfde dag naar de Spaanse
autoriteiten gestuurd.
- 6.
- Op 25 november 1992 verzocht verzoekster de Commissie per brief om inlichtingen
omtrent de stand van het onderzoek van haar klacht. Bij brief van 3 december 1992
liet de Commissie haar weten, dat zij de Spaanse autoriteiten had herinnerd aan
hun plicht het tot hen gerichte verzoek om inlichtingen te beantwoorden.
- 7.
- Op 12 november 1993 diende verzoekster een nieuwe klacht in tot vaststelling dat
de door de Spaanse Staat aan de overheidsinstelling RTVE verleende subsidie
onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 van het
Verdrag (hierna: tweede klacht).
- 8.
- Op 24 november 1993 deelde verzoekster de heer K. Van Miert, het met
mededingingszaken belaste lid van de Commissie, per brief mee, dat twee klachten
waren ingediend, dat de daarin betwiste steunmaatregelen niet waren aangemeld,
en dat de vertraging bij de behandeling van deze klachten door de Commissie
onherstelbare gevolgen teweegbracht.
- 9.
- In december 1993 belastte de Commissie een extern adviesbureau met een
onderzoek van de financiering van de openbare televisieondernemingen in heel de
Gemeenschap.
- 10.
- In februari 1994 antwoordde zij op een telefonisch verzoek om inlichtingen van
verzoekster, dat zij had besloten de beëindiging van voormeld onderzoek af te
wachten alvorens de betrokken klachten verder te behandelen en eventueel te
beslissen een procedure in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden.
- 11.
- Op 12 mei 1995 liet zij in antwoord op een nieuw telefonisch verzoek om
inlichtingen weten, dat het rapport van het extern adviesbureau, gerectificeerd na
verschillende vertragingen bij de redactie ervan, haar vóór het einde van de maand
zou worden meegedeeld. De Commissie ontving het betrokken eindrapport uiterlijk
in de loop van oktober 1995.
- 12.
- Begin februari 1996 had zij zich evenwel nog niet uitgesproken over verzoeksters
klachten. Daarop maande deze bij aangetekende brief van 6 februari 1996,
aangekomen op 8 februari daaraanvolgend, de Commissie krachtens artikel 175 van
het Verdrag aan zich uit te spreken over de twee betrokken klachten en de
procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden.
- 13.
- Bij brief van 20 februari 1996 antwoordde de Commissie als volgt:
Na onderzoek van uw klacht in het licht van de artikelen 92 en volgende van het
Verdrag en na beëindiging van het in december 1993 gelaste onderzoek over de
financiering van de openbare televisieomroepen in andere lidstaten, verzocht het
directoraat-generaal mededinging de Spaanse autoriteiten bij brieven van
18 oktober 1995 en 14 februari 1996 om een aantal voor het onderzoek van het
dossier noodzakelijke nadere inlichtingen en preciseringen.
- 14.
- Na deze correspondentie heeft de Commissie geen beslissing genomen over
verzoeksters twee klachten.
Het procesverloop
- 15.
- Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 17 juni 1996, heeft
verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.
- 16.
- Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 8 november 1996, heeft
de Franse Republiek verzocht om toelating tot interventie aan verweersters zijde.
Bij beschikking van 4 februari 1997 heeft de president van de Derde kamer
(uitgebreid) dit verzoek toegewezen.
- 17.
- Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer -
uitgebreid) besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan,
doch het heeft in het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang
krachtens artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering partijen uitgenodigd
ter terechtzitting bepaalde vragen te beantwoorden.
- 18.
- Partijen zijn gehoord in hun pleidooien en antwoorden op de vragen van het
Gerecht ter terechtzitting van 10 maart 1998.
Conclusies van partijen
- 19.
- Verzoekster concludeert, dat het het Gerecht behage:
- te verklaren dat de Commissie de krachtens het Verdrag op haar rustende
verplichtingen niet is nagekomen, door niet te beslissen over haar twee
klachten en niet de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te
leiden;
- subsidiair, de beschikking van de Commissie in de brief van 20 februari 1996
nietig te verklaren;
- verweerster te verwijzen in de kosten;
- interveniënte te verwijzen in haar eigen kosten en in de door verzoekster
wegens haar interventie gemaakte kosten.
- 20.
- De Commissie concludeert, dat het het Gerecht behage:
- het beroep wegens nalaten niet-ontvankelijk, subsidiair ongegrond te
verklaren;
- het beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk te verklaren;
- verzoekster te verwijzen in de kosten.
- 21.
- De Franse Republiek sluit zich aan bij de conclusies van de Commissie.
Het beroep wegens nalaten
Argumenten van partijen
Ontvankelijkheid
- 22.
- De Commissie merkt om te beginnen op, dat het besluit dat zij na afloop van de
administratieve procedure overeenkomstig artikel 92 e.v. van het Verdrag zal
vaststellen, aan het Koninkrijk Spanje zal zijn gericht. De procedure van controle
op staatssteun berust namelijk op een dialoog tussen de Commissie en de
betrokken lidstaat, anders dan bij de toepassing van de artikelen 85 en 86 van hetVerdrag, waar andere procedureregels gelden, krachtens welke de klager een
beslissende rol speelt (arrest Gerecht van 22 mei 1996, AITEC/Commissie,
T-277/94, Jurispr. blz. II-351, punt 71). Daar de klager in de onderhavige context
buiten de zaak staat, is het ondenkbaar, dat een besluit rechtstreeks tot hem wordt
gericht (conclusie van advocaat-generaal Tesauro in zaak C-198/91,
Cook/Commissie, arrest Hof van 19 mei 1993, Jurispr. blz. I-2487, op blz. I-2502).
- 23.
- Bovendien kunnen de bepalingen van artikel 175, derde alinea, van het Verdrag
niet dermate ruim worden uitgelegd dat belanghebbende derden beroep zouden
kunnen instellen. Dienaangaande herinnert verweerster eraan, dat de
beroepsmogelijkheden waarin artikel 175 van het Verdrag voorziet, beperkter zijn
dan die van artikel 173 van het Verdrag. Alleen de potentiële adressaat van een
handeling kan krachtens artikel 175 van het Verdrag beroep instellen, en in casu
verkeert verzoekster niet in dat geval (arrest Hof van 10 juni 1982, Lord
Bethell/Commissie, 246/81, Jurispr. blz. 2277, punt 16, en arrest AITEC/Commissie,
reeds aangehaald, punt 62).
- 24.
- In de tweede plaats impliceert de niet-ontvankelijkheid van het onderhavige beroep
volgens de Commissie niet noodzakelijkerwijs een schending van verzoeksters recht
op rechterlijke bescherming. Zij herinnert er namelijk aan, dat zij niet bij uitsluiting
bevoegd is om een overheidsmaatregel als staatssteun aan te merken. Ook de
nationale rechter kan zich daarover uitspreken en uit de onwettigheid van de
betrokken maatregelen de consequenties naar nationaal recht te trekken (arresten
Hof van 22 maart 1977, Steinike en Weinlig, 78/76, Jurispr. blz. 595, punt 14;
21 november 1991, Fédération nationale du commerce extérieur des produits
alimentaires en Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon,
C-354/90, Jurispr. blz. I-5505, en 11 juli 1996, SFEI e.a., C-39/94, Jurispr.
blz. I-3547, punten 31 tot en met 53). De Commissie betwist eveneens de
zienswijze, dat verzoekster naar Spaans recht geen beroep zou kunnen instellen.
- 25.
- Ten slotte merkt zij op, dat de door het Gerecht verleende rechterlijke
bescherming in geen geval kan dienen om de gebreken van de rechterlijke
bescherming op nationaal niveau te verhelpen (conclusie van advocaat-generaal
Gulmann in gevoegde zaken C-15/91 en C-108/91, Buckl e.a./Commissie, arrest Hof
van 24 november 1992, Jurispr. blz. I-6061, punt 27, en arrest Gerecht van 5 juni
1996, Kahn Scheepvaart/Commissie, T-398/94, Jurispr. blz. II-477, punt 50).
- 26.
- Verzoekster beklemtoont, dat de Commissie meer dan vier jaar na de indiening van
de eerste klacht en meer dan twee en een half jaar na de indiening van de tweede
klacht nog steeds geen standpunt over deze twee klachten heeft ingenomen en geen
enkele procedure krachtens artikel 93, lid 2, van het Verdrag heeft ingeleid.
- 27.
- Zij herinnert eraan, dat zij de Commissie bij brief van 6 februari 1996, aangekomen
op 8 februari, overeenkomstig artikel 175, tweede alinea, van het Verdrag tot
handelen heeft aangemaand. Haars inziens is er gelet op het abnormaal
tijdsverloop sinds de indiening van de twee klachten, sprake van een verzuim van
de Commissie, die gehouden was binnen de twee maanden haar standpunt
daarover te bepalen. Deze termijn is evenwel verstreken zonder dat de Commissie
een standpunt heeft bepaald.
- 28.
- Volgens verzoekster heeft de Commissie in haar brief van 20 februari 1996 geen
enkel standpunt ingenomen. Zij is daarentegen iedere standpuntbepaling uit de weg
gegaan onder het voorwendsel dat zij de Spaanse regering om nadere inlichtingen
had verzocht en dat het onderzoek van de klachten nog liep. Dienaangaande heeft
het Hof evenwel verklaard, dat wanneer een instelling een aanmaning heeft
ontvangen, de brief waarmee zij antwoordt dat het onderzoek van de opgeworpenvragen nog loopt, geen standpuntbepaling vormt waardoor een einde komt aan het
verzuim van de betrokken instelling (arrest Hof van 22 maart 1961, Snupat/Hoge
autoriteit, 42/59 en 49/59, Jurispr. blz. 101).
- 29.
- Bovendien wijst verzoekster het door de Commissie ter rechtvaardiging van dit
stilzitten aangevoerde argument van de hand, dat het vooronderzoek van de in de
klachten ter discussie gestelde overheidsmaatregelen nog niet is afgelopen. Deze
handelwijze is in strijd met het fundamentele recht op effectieve rechterlijke
bescherming.
- 30.
- Verzoekster merkt voorts op, dat de Commissie in casu gehouden was een
procedure op tegenspraak krachtens artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden
en vervolgens uitspraak te doen over de verenigbaarheid van de steunmaatregelen.
Dergelijke besluiten, en dus ook het uitblijven ervan, raken haar rechtstreeks en
individueel in haar hoedanigheid van klaagster en concurrente van de
ondernemingen die deze steun ontvangen (arrest Hof van 28 januari 1986,
Cofaz e.a./Commissie, 169/84, Jurispr. blz. 391; arresten Gerecht van 18 september
1995, SIDE/Commissie, T-49/93, Jurispr. blz. II-2501, en 28 september 1995,
Sytraval en Brink's France/Commissie, T-95/94, Jurispr. blz. II-2651). Volgens haar
is omwille van de samenhang van de gemeenschapsregels inzake rechterlijke
bescherming vereist dat ook in de onderhavige zaak haar recht om beroep in te
stellen, wordt erkend.
- 31.
- Verzoekster herinnert er ook aan, dat de ontvankelijkheidsvoorwaarden van
artikel 175 van het Verdrag vergelijkbaar zijn met de in het kader van artikel 173
van het Verdrag geldende voorwaarden zoals door het Hof gepreciseerd in zijn
arrest van 18 november 1970, Chevalley/Commissie (15/70, Jurispr. blz. 975).
- 32.
- Voorts kan haars inziens in casu geen beroep bij de nationale rechter worden
ingesteld, aangezien de gelaakte steunmaatregelen worden verleend via
begrotingswetten, waartegen naar Spaans recht voor particulieren geen beroep
openstaat. Dat de steunontvangers overheidsbedrijven zijn, impliceert bovendien
dat de uitvoeringsbesluiten van deze wetten interne besluiten zijn die niet zijn
gepubliceerd en waartegen evenmin kan worden opgekomen. Zelfs in het
tegenovergestelde geval zal geen enkele nationale rechter het wagen de aan deopenbare televisieomroepen verleende subsidie als staatssteun te beschouwen,
wetende dat de zaak sinds vier jaar bij de Commissie aanhangig is zonder dat deze
een procedure op tegenspraak krachtens artikel 93, lid 2, van het Verdrag heeft
ingeleid. Ten slotte brengt de handelwijze van de Commissie in deze zaak mee, dat
een nationale rechter na een eventuele vaststelling van de onverenigbaarheid van
de steun, niet meer de teruggave van de steun zal kunnen gelasten (arrest Hof van
24 november 1987, RSV/Commissie, 223/85, Jurispr. blz. 4617).
- 33.
- De Franse Republiek, interveniënte, verwijst naar het dictum van voormeld arrest
SFEI e.a. en betwist verzoeksters argument, dat geen enkele nationale rechter
bereid zou zijn een maatregel die sinds verschillende jaren door de Commissie
wordt onderzocht, als staatssteun aan te merken. Krachtens dit dictum kan een
nationale rechter zich daarover wél uitspreken, ook al is de zaak tegelijkertijd aan
de Commissie voorgelegd. De nationale rechter kan de Commissie voorts om
preciseringen verzoeken of het Hof krachtens artikel 177 van het Verdrag een
prejudiciële vraag stellen.
Ten gronde
- 34.
- Verzoekster beklemtoont, dat volgens vaste rechtspraak de procedure van
artikel 93, lid 2, van het Verdrag verplicht is wanneer de Commissie op ernstige
moeilijkheden stuit om de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de
gemeenschappelijke markt te beoordelen. De Commissie kan zich slechts tot de
inleidende fase van artikel 93, lid 3 beperken, en gunstig beslissen over een
steunmaatregel, indien zij na een eerste onderzoek tot de overtuiging kan komen,
dat deze steun verenigbaar is met het Verdrag (arrest Cook/Commissie, reeds
aangehaald; arrest Hof van 20 maart 1984, Duitsland/Commissie, 84/82, Jurispr.
blz. I-1451, en arrest SIDE/Commissie, reeds aangehaald).
- 35.
- In casu blijkt volgens verzoekster evenwel op zich reeds uit het tijdsverloop sinds
de indiening van de klachten, dat de Commissie op ernstige moeilijkheden stuit om
de verenigbaarheid van de betrokken steunmaatregelen met de gemeenschappelijke
markt te beoordelen. Dat om een extern rapport over de financieringswijze van de
openbare televisieondernemingen is verzocht, bevestigt deze zienswijze. Ten slotte
stuitte de Commissie ook na de neerlegging van dit rapport nog steeds op
moeilijkheden bij de beoordeling van de betrokken steunmaatregelen, aangezien
zij verschillende maanden later nog steeds geen standpunt had bepaald over de
gelaakte feiten en de Spaanse autoriteiten opnieuw om nadere inlichtingen
verzocht.
- 36.
- In zijn arrest van 11 december 1973, Lorenz (120/73, Jurispr. blz. 1471) erkende het
Hof anderzijds, dat de Commissie voor de preliminaire beoordeling van
aangemelde steun over een redelijke termijn van twee maanden beschikte. De
Commissie is dus ook gehouden binnen een redelijke termijn tot een dergelijk
vooronderzoek over te gaan, wanneer een lidstaat in strijd met zijn communautaire
verplichtingen niet alleen heeft nagelaten de steun aan te melden, maar deze
bovendien reeds ten uitvoer heeft gelegd.
- 37.
- Wanneer de Commissie een houding aanneemt zoals in de onderhavige zaak het
geval is, schendt zij bovendien de bij het Verdrag in het kader van de procedure
van artikel 93, lid 2, aan verzoekster toegekende procedurele rechten. Verzoeksters
rechten kunnen namelijk slechts worden geëerbiedigd, indien zij kan opkomen
tegen de besluiten die de Commissie vaststelt zonder de procedure van artikel 93,
lid 2, in te leiden (arrest Cook/Commissie, reeds aangehaald, en arrest Hof van
15 juni 1993, Matra/Commissie, C-225/91, Jurispr. blz. I-3203). Deze procedurele
rechten zouden evenwel worden uitgehold, indien de Commissie het vooronderzoek
van de overheidsmaatregelen voor onbepaalde duur kon blijven rekken.
- 38.
- Verzoekster betwist voorts ook de zienswijze, dat de verplichting een
administratieve procedure krachtens artikel 93, lid 2, in te leiden afhankelijk is vande voorafgaande vaststelling, dat er sprake is van een steunmaatregel in de zin van
artikel 92, lid 1, van het Verdrag. Naar blijkt uit de administratieve praktijk van de
Commissie heeft deze reeds dergelijke procedures ingeleid, wanneer zij betwijfelde
of de betrokken overheidsmaatregelen als steun konden worden aangemerkt (arrest
Sytraval en Brink's France/Commissie, reeds aangehaald, punt 79). In zijn arrest
van 27 februari 1997, FFSA e.a./Commissie (T-106/95, Jurispr. blz. II-229) heeft het
Gerecht er integendeel op gewezen, dat de toekenning van overheidsmiddelen aan
een onderneming staatssteun was, ook al bleek achteraf dat artikel 92 ingevolge
artikel 90, lid 2, van het Verdrag niet van toepassing was.
- 39.
- Ten slotte dient er volgens verzoekster rekening mee te worden gehouden, dat de
Spaanse autoriteiten, aangezien geen procedure krachtens artikel 93, lid 2, is
ingeleid, de Spaanse openbare televisieomroepen de litigieuze subsidie blijven
verlenen, ofschoon deze steunmaatregelen verschillende jaren geleden reeds ter
discussie zijn gesteld. Zij besluit dat in deze omstandigheden op de Commissie een
verplichting tot handelen rustte, en dat zij dit in strijd met het Verdrag achterwege
heeft gelaten.
- 40.
- De Commissie betoogt, dat zij weliswaar geen enkel besluit heeft genomen over het
bestaan van staatssteun of over de inleiding van de procedure van artikel 93, lid 2,
van het Verdrag, doch wel een aantal handelingen heeft gesteld om een bijzonder
ingewikkeld probleem dat een groot aantal lidstaten raakt in al zijn facetten te
kunnen onderzoeken.
- 41.
- De Commissie merkt op, dat zij tussen 30 april 1992 en 8 februari 1993 met de
Spaanse administratie briefwisseling heeft gevoerd en vervolgens in december 1993
een onderzoek heeft gelast over de exploitatie en werking van de openbare
televisieomroepen in de Gemeenschap. Na de neerlegging van dat rapport stond
zij tussen 18 oktober 1995 en 5 juli 1996 opnieuw in correspondentie met de
Spaanse administratie. Tijdens de voorbereiding van het rapport, zag zij slechtsvoorlopig af van andere initiatieven die daarmee in samenloop hadden kunnen
komen.
- 42.
- Men kan niet stellen dat de procedure betreffende de betrokken maatregelen in
deze omstandigheden geschorst was. De tweeënhalf jaar die verliepen tussen de
indiening van de tweede klacht en verzoeksters uitnodiging tot handelen, werden
namelijk grotendeels gebruikt voor het verrichten van voormeld extern onderzoek.
- 43.
- De Commissie beklemtoont bovendien, dat noch het Verdrag noch het afgeleide
recht bepalen binnen welke termijn zij op een klacht betreffende niet-aangemelde
staatssteun moet reageren.
- 44.
- In casu moet voorts rekening worden gehouden met de complexiteit van de
betrokken zaak op juridisch en politiek vlak. Televisie is slechts sedert kort voor
concurrentie opengesteld, zodat deze zaak bijzonder omzichtig moest worden
aangepakt. De eerste klacht was de allereerste van dit soort en betrof zeven
verschillende regionale steunmaatregelen. Verzoeksters klachten stellen bovendien
delicate problemen aan de orde inzake de invloed op het intracommunautaire
handelsverkeer, inzake vergoeding van de verplichtingen van openbare dienst en
inzake kwalificatie als steunmaatregel, met name wegens de soms weinig
transparante boekhouding van de betrokken overheidsbedrijven.
- 45.
- De met de behandeling van het onderhavige dossier gemoeide tijd kan dus volgens
de Commissie geen met de verdragsregels strijdig nalaten opleveren en is met name
geen verzuim om de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden.
- 46.
- De Commissie wijst bovendien op de ernstige gevolgen voor de openbare
televisieomroepen in heel de Gemeenschap van een eventuele beslissing de
procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden. In dat geval moet het
verlenen van de betrokken steun namelijk worden opgeschort (arrest Hof van30 juni 1992, Spanje/Commissie, C-312/90, Jurispr. blz. I-4117), wat in strijd zou zijn
met het beginsel van behoorlijk bestuur.
- 47.
- Ten slotte merkt zij op, dat zij zich vooraf moet uitspreken over de vraag of de
litigieuze subsidies als steunmaatregelen in de zin van artikel 92, lid 1, van het
Verdrag kunnen worden aangemerkt, alvorens zich te kunnen uitspreken over de
verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt. Dienaangaande ontkent
zij, dat zij de gewoonte zou hebben aangenomen de procedure van artikel 93, lid 2,
in te leiden om te bepalen of overheidsmaatregelen als steunmaatregelen in de
zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag kunnen worden aangemerkt.
- 48.
- Uit al deze omstandigheden leidt de Commissie af, dat zij niet in staat was een
standpunt te bepalen of de ten tijde van de aanmaning door verzoekster verlangde
besluiten vast te stellen. Dienaangaande verwijst zij naar de conclusie van advocaat-generaal Edward in de zaak T-24/90 (arrest Gerecht van 18 september 1992,
Automec/Commissie, Jurispr. blz. II-2223).
Beoordeling door het Gerecht
Opmerkingen vooraf
- 49.
- Artikel 93 van het Verdrag voorziet in een bijzondere procedure van voortdurend
onderzoek en controle op staatssteun door de Commissie. Voor nieuwe
steunmaatregelen die de lidstaten voornemens zijn in te voeren, is een procedure
vastgesteld, en steun die buiten het kader van deze procedure wordt toegekend,
kan niet als regelmatig worden beschouwd, want het voornemen om
steunmaatregelen in te voeren of te wijzigen moet vóór de tenuitvoerlegging ervan
bij de Commissie worden aangemeld.
- 50.
- De Commissie gaat dan over tot een eerste onderzoek van de voorgenomen
steunmaatregelen. Indien zij na dit onderzoek twijfels heeft over de verenigbaarheid
van dit voornemen met de gemeenschappelijke markt, leidt zij onverwijld de
procedure van artikel 93, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag in.
- 51.
- In het kader van deze procedure moet dus onderscheid worden gemaakt tussen
enerzijds de bij artikel 93, lid 3, van het Verdrag bedoelde inleidende fase van
onderzoek van de steunmaatregelen, die er slechts toe dient de Commissie in staat
te stellen zich een voorlopig oordeel te vormen over de gedeeltelijke of volledige
verenigbaarheid van de betrokken steun, en anderzijds de onderzoeksfase van
artikel 93, lid 2, van het Verdrag die de Commissie in staat moet stellen zich
volledig te informeren over alle gegevens van de zaak (zie arresten
Cook/Commissie, reeds aangehaald, punt 22, en Matra/Commissie, reeds
aangehaald, punt 16).
- 52.
- De procedure van artikel 93, lid 2, is noodzakelijk wanneer de Commissie op
ernstige moeilijkheden stuit bij de beoordeling van de verenigbaarheid van een
steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt. De Commissie kan zich dus
slechts beperken tot de inleidende fase van artikel 93, lid 3, en zich in positieve zin
uitspreken over een niet-aangemelde overheidsmaatregel indien zij na een eerste
onderzoek tot de conclusie komt, dat deze maatregel niet als steun in de zin van
artikel 92, lid 1, kan worden aangemerkt, of dat hij een steunmaatregel is die
verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Is de Commissie na dit eerste
onderzoek tot de tegenovergestelde conclusie gekomen, of heeft zij geen oplossing
gevonden voor de bij de beoordeling van de betrokken maatregel gerezen
moeilijkheden, moet de instelling alle nodige informatie inwinnen en daartoe de
procedure van artikel 93, lid 2, openen (arresten Hof, Duitsland/Commissie, reeds
aangehaald, punt 13; Cook/Commissie, reeds aangehaald, punt 29;
Matra/Commissie, reeds aangehaald, punt 33, en arrest van 2 april 1998,
Commissie/Sytraval en Brink's France, C-367/95 P, Jurispr. blz. I-0000, punt 39).
- 53.
- Wanneer belanghebbende derden bij de Commissie klachten hebben ingediend
tegen overheidsmaatregelen die niet overeenkomstig artikel 93, lid 3, zijn
aangemeld, is de instelling gehouden in het kader van voormelde inleidende fase
over te gaan tot een snel en onpartijdig onderzoek van deze klachten in het belangvan een goede toepassing van de fundamentele verdragsbepalingen inzake
steunmaatregelen, wat kan meebrengen dat gegevens moeten worden onderzocht
die door de klagers niet uitdrukkelijk ter sprake zijn gebracht (arrest
Commissie/Sytraval en Brink's France, reeds aangehaald, punt 62).
- 54.
- Ten slotte zij eraan herinnerd, dat de Commissie bij uitsluiting bevoegd is om de
eventuele onverenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke
markt vast te stellen (arresten Steinike en Weinlig, reeds aangehaald, punten 9
en 10, en Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires
en Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon, reeds
aangehaald, punt 14).
- 55.
- Uit al deze regels volgt, dat de Commissie na afloop van de inleidende fase van
onderzoek van een overheidsmaatregel is gehouden ten aanzien van de betrokken
staat één van de volgende drie besluiten te nemen: de betrokken
overheidsmaatregel is geen steunmaatregel in de zin van artikel 92, lid 1, van het
Verdrag; deze maatregel is een steunmaatregel in de zin van artikel 92, lid 1, doch
is ingevolge artikel 92, leden 2 en 3, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt;
de procedure van artikel 93, lid 2, wordt geopend.
- 56.
- Gelet op deze elementen rechtens, dient eerst te worden onderzocht of het beroep
wegens nalaten ontvankelijk is, en daarna, in voorkomend geval, of het gegrond is.
De ontvankelijkheid
- 57.
- Krachtens artikel 175, derde alinea, van het Verdrag kan iedere natuurlijke of
rechtspersoon bij de gemeenschapsrechter zijn bezwaren indienen tegen het feit dat
een der instellingen van de Gemeenschap heeft nagelaten te zijnen aanzien een
andere handeling te verrichten dan het geven van een aanbeveling of een advies.
- 58.
- In zijn arrest van 26 november 1996, T. Port (C-68/95, Jurispr. blz. I-6065, punt 59),
heeft het Hof gepreciseerd, dat zoals artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag,
op grond waarvan een particulier de nietigverklaring van een niet tot hem gerichte
handeling van een instelling kan vorderen indien die handeling hem rechtstreeks
en individueel raakt, ook artikel 175, derde alinea, aldus moet worden uitgelegd,
dat een particulier beroep wegens nalaten kan instellen tegen een instelling die
heeft nagelaten een handeling te stellen waardoor hij op dezelfde wijze zou worden
geraakt.
- 59.
- De Commissie meent dus ten onrechte, dat het beroep wegens nalaten niet-ontvankelijk is op de enkele grond dat verzoekster niet de mogelijke adressaat is
van de handelingen die zij in casu zou kunnen vaststellen (zie punt 55, supra).
- 60.
- In casu dient te worden onderzocht in hoeverre verzoekster kan worden geacht
rechtstreeks en individueel te worden geraakt door de handelingen in verband
waarmee een verzuim van de Commissie wordt gesteld.
- 61.
- Blijkens het arrest van het Gerecht van 27 april 1995, ASPEC e.a./Commissie
(T-435/93, Jurispr. blz. II-1281, punt 60) moet een onderneming worden geacht
rechtstreeks door een besluit van de Commissie betreffende staatssteun te worden
geraakt, wanneer de wil van de nationale autoriteiten om hun steunvoornemen
door te voeren, buiten kijf staat. In casu staat vast, dat de verschillende in het
geding zijnde subsidies door de betrokken Spaanse autoriteiten reeds zijn verleend
en ook verder worden verleend. In deze omstandigheden moet ervan worden
uitgegaan, dat verzoekster rechtstreeks wordt geraakt.
- 62.
- Aangaande de vraag of verzoekster individueel is geraakt, zij opgemerkt, dat
volgens vaste rechtspraak natuurlijke en rechtspersonen door een beschikking
individueel zijn geraakt, indien deze beschikking hen treft wegens bepaalde
bijzondere hoedanigheden of een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van
ieder ander karakteriseert (arrest Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie,
25/62, Jurispr. blz. 205, op blz. 232; arresten Gerecht van 13 december 1995,
Exporteurs in Levende Varkens e.a., T-481/93 en T-484/93, Jurispr. blz. II-2941,
punt 51, en van 22 oktober 1996, Skibsværftsforeningen e.a./Commissie, T-266/94,
Jurispr. blz. II-1399, punt 44).
- 63.
- Derhalve dient in casu te worden onderzocht, of verzoekster individueel geraakt is
door de beschikking die de Commissie na afloop van de inleidende onderzoeksfase
ten aanzien van de betrokken lidstaat zou kunnen geven en die naar gelang van het
geval zou inhouden dat de betrokken overheidsmaatregel geen steunmaatregel is,
of een steunmaatregel is die evenwel verenigbaar is met de gemeenschappelijke
markt, of ook nog dat de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag moet
worden geopend.
- 64.
- Het is vaste rechtspraak, dat wanneer de Commissie zonder de procedure van
artikel 93, lid 2, in te leiden, op basis van lid 3 van dat artikel vaststelt, dat een
overheidsmaatregel geen steunmaatregel is of dat deze maatregel een met de
gemeenschappelijke markt verenigbare steunmaatregel is, de belanghebbenden die
de procedurele waarborgen van lid 2 van dit artikel genieten de naleving ervan
slechts kunnen verkrijgen, indien zij de mogelijkheid hebben deze beschikking van
de Commissie voor de gemeenschapsrechter te betwisten (zie laatstelijk, arrest
Commissie/Sytraval en Brink's France, reeds aangehaald, punt 47, en, voordien,
arresten Cook/Commissie, reeds aangehaald, punt 23, en Matra/Commissie, reeds
aangehaald, punt 17). In casu geldt hetzelfde principe ingeval de Commissie zich
op het standpunt zou plaatsen, dat de aan de Spaanse openbare televisieomroepen
verleende subsidies steunmaatregelen zijn, die evenwel krachtens artikel 90, lid 2,van het Verdrag niet onder het verbod van artikel 92 ervan vallen (arrest
FFSA e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 172 en 178, in hogere voorziening
bevestigd bij beschikking Hof van 25 maart 1998, FFSA e.a./Commissie, C-174/97 P,
Jurispr. blz. I-1303).
- 65.
- De belanghebbenden in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag die aldus zijn
te beschouwen als rechtstreeks en individueel geraakt, zijn de personen,
ondernemingen of verenigingen die eventueel door de steunverlening in hun
belangen worden geraakt, met name concurrerende ondernemingen en
beroepsorganisaties (arrest Hof van 14 november 1984, Intermills/Commissie,
323/82, Jurispr. blz. 3809, punt 16).
- 66.
- In casu heeft de Commissie niet betwist, dat verzoekster een belanghebbende partij
is in de zin van artikel 93, lid 2, welke hoedanigheid voortvloeit uit haar functie van
exploitant van één van de drie particuliere televisieomroepen die in concurrentie
staan met de openbare televisieomroepen die de betwiste subsidies hebben
gekregen, en uit het feit dat haar twee klachten aan de oorsprong liggen van het
vooronderzoek door de Commissie van deze subsidies.
- 67.
- Voorts heeft verzoekster de zaak op regelmatige wijze aanhangig gemaakt bij de
gemeenschapsrechter, die als enige, met uitsluiting van de nationale rechter,
bevoegd is om eventueel vast te stellen, dat de Commissie in strijd met het Verdrag
niet is overgegaan tot de opening van de procedure van artikel 93, lid 2, van het
Verdrag, wat de noodzakelijke voorwaarde is voor de vaststelling van een
definitieve beschikking die verzoekster rechtstreeks en individueel raakt, zoals bij
voorbeeld een beschikking waarbij een steunmaatregel waarvan de kwalificatie tot
dusver ernstige moeilijkheden opleverde, verenigbaar met de gemeenschappelijke
markt wordt verklaard.
- 68.
- Dat verzoekster eventueel voor de nationale rechter beroep tegen de verlening van
de litigieuze subsidies aan de openbare televisieomroepen kan instellen, doet nietaf aan de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep wegens nalaten (zie in die
zin arrest Kahn Scheepvaart/Commissie, reeds aangehaald, punt 50).
- 69.
- Verzoekster moet dus worden geacht rechtstreeks en individueel te worden geraakt
door het uitblijven van een besluit van de Commissie sedert deze de procedure van
vooronderzoek inzake de steunverlening van verschillende Spaanse
overheidsinstanties aan de openbare televisieondernemingen heeft geopend.
- 70.
- Het beroep wegens nalaten is dus ontvankelijk.
Ten gronde
- 71.
- Om uitspraak te doen over de gegrondheid van het beroep wegens nalaten moet
worden nagegaan, of ten tijde van de aanmaning van de Commissie in de zin van
artikel 175 van het Verdrag, op de Commissie een verplichting tot handelen rustte
(beschikkingen Gerecht van 13 november 1995, Dumez/Commissie, T-126/95,
Jurispr. blz. II-2863, punt 44, en 6 juli 1998, Goldstein/Commissie, T-286/97, Jurispr.
blz. II-0000, punt 24).
- 72.
- Aangezien zij bij uitsluiting bevoegd is om de verenigbaarheid van staatssteun met
de gemeenschappelijke markt te beoordelen, is de Commissie in het belang van een
goede toepassing van de fundamentele verdragsbepalingen inzake staatssteun
gehouden een klacht wegens een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare
steunmaatregel zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken (arrest Commissie/Sytraval
en Brink's France, reeds aangehaald, punt 62).
- 73.
- Aangaande de termijn waarbinnen de Commissie zich over een dergelijke klacht
moet uitspreken, zij opgemerkt dat het Gerecht op het gebied van artikel 85 van
het Verdrag reeds heeft geoordeeld, dat de Commissie niet sine die een
standpuntbepaling mag verdagen omtrent een verzoek om vrijstelling krachtenslid 3 van deze bepaling (arrest van 22 oktober 1997, SCK en FNK/Commissie,
T-213/95 en T-18/96, Jurispr. blz. II-1739, punt 55), op welk gebied zij bij uitsluiting
bevoegd is. Voorts herinnerde het Gerecht eraan, dat de eerbiediging door de
Commissie van een redelijke termijn bij de vaststelling van beschikkingen na afloop
van de administratieve procedures op het gebied van het mededingingsbeleid, een
algemeen beginsel van gemeenschapsrecht is (zelfde arrest, punt 56, en aldaar
aangehaalde rechtspraak).
- 74.
- De Commissie mag dus ook het vooronderzoek van overheidsmaatregelen
waartegen krachtens artikel 92, lid 1, van het Verdrag een klacht is ingediend, niet
voor onbepaalde duur laten aanslepen, nadat zij zoals in casu heeft aanvaard tot
dit onderzoek over te gaan.
- 75.
- Of de duur van een dergelijke administratieve procedure redelijk is, moet worden
beoordeeld met inachtneming van de specifieke omstandigheden van elke zaak en
in het bijzonder met inachtneming van de context ervan, de verschillende etappes
van de procedure die de Commissie moet volgen, de ingewikkeldheid van de zaak,
alsmede het belang ervan voor de verschillende betrokken partijen (arrest Gerecht
van 19 maart 1997, Oliveira/Commissie, T-73/95, Jurispr. blz. II-381, punt 45, en
SCK en FNK/Commissie, reeds aangehaald, punt 57).
- 76.
- In casu dient allereerst te worden onderzocht, of de Commissie zoals verzoekster
stelt, binnen een redelijke termijn van twee maanden, zoals gepreciseerd in het
arrest Lorenz (reeds aangehaald, punt 4), had moeten overgaan tot een
vooronderzoek van de aan de openbare televisieomroepen verleende subsidies.
- 77.
- De verwijzing naar die termijn van twee maanden is in dit laatste arrest gebaseerd
op de noodzaak rekening te houden met het rechtmatige belang van de betrokken
lidstaat om spoedig uitsluitsel te hebben over de wettigheid van maatregelen die
bij de Commissie zijn aangemeld.
- 78.
- Deze redenering geldt niet, wanneer de betrokken lidstaat maatregelen tot
uitvoering heeft gebracht zonder ze vooraf bij de Commissie aan te melden. Had
hij twijfels over de vraag of de voorgenomen maatregelen al dan niet als staatssteun
waren aan te merken, dan kon hij zijn belangen vrijwaren door de voorgenomen
maatregelen ter kennis te brengen van de Commissie, die in dat geval verplicht was
binnen twee maanden haar standpunt te bepalen (arrest SFEI e.a., reeds
aangehaald, punt 48).
- 79.
- Derhalve kan de in het arrest Lorenz bedoelde termijn van twee maanden als
zodanig niet van toepassing zijn in een geval als het onderhavige, waarin de
litigieuze overheidsmaatregelen niet bij de Commissie zijn aangemeld.
- 80.
- Vervolgens zij opgemerkt, dat verzoeksters eerste klacht is ingediend op 2 maart
1992 en de tweede op 12 november 1993. Op het tijdstip waarop de Commissie
overeenkomstig artikel 175 van het Verdrag is aangemaand, namelijk op 8 februari
1996, de datum van ontvangst van verzoeksters brief van 6 februari 1996 waarbij
de Commissie tot handelen werd uitgenodigd, duurde haar vooronderzoek dus
reeds 47 maanden wat de eerste klacht betreft en 26 maanden wat de tweede
klacht betreft.
- 81.
- Die tijd volstond evenwel ruimschoots voor de Commissie om de inleidende fase
van het onderzoek van de betrokken maatregelen te beëindigen. De instelling had
dus inmiddels reeds een beslissing over de betrokken maatregelen (zie punt 55
supra) moeten kunnen nemen, tenzij zij kon aantonen dat uitzonderlijke
omstandigheden een dergelijk tijdsverloop rechtvaardigden.
- 82.
- Dienaangaande wees de Commissie erop, dat de eerste klacht de allereerste klacht
van dit soort was die zij ooit ontving, dat de lidstaten op televisiegebied rechtmatig
niet-commerciële doelstellingen konden nastreven, en dat delicate problemen rezen
inzake de invloed op het intracommunautaire handelsverkeer en inzake vergoedingvan de verplichtingen van openbare dienst in de zin van artikel 90, lid 2, van het
Verdrag. Ter terechtzitting herinnerde zij aan het bestaan van het protocol
betreffende het publieke-omroepstelsel in de lidstaten, dat bij het Verdrag van
Amsterdam van 2 oktober 1997 (PB 1997, C 340, blz. 109) aan het EG-Verdrag is
gehecht.
- 83.
- Blijkens de conclusies en pleidooien van partijen betreft de enige echte
moeilijkheid voor de Commissie in casu evenwel de mate waarin de aan de
Spaanse openbare televisieomroepen verleende subsidies dienen tot vergoeding van
de hun bij de nationale wetgeving opgedragen bijzondere taken van openbaredienst. Bij de beoordeling van deze moeilijkheid dient voormeld protocol evenwel
buiten beschouwing te blijven, aangezien het nagenoeg 19 maanden na verzoeksters
uitnodiging tot handelen is vastgesteld, welke uitnodiging zelfs dateert van vóór de
opening op 29 maart 1996 van de intergouvernementele conferentie die tot het
Verdrag van Amsterdam heeft geleid.
- 84.
- Ter rechtvaardiging van het betrokken tijdsverloop verwijst de Commissie voorts
naar de stappen die zij na de indiening van verzoeksters klachten heeft
ondernomen.
- 85.
- Op dit punt zij opgemerkt, dat de Commissie vóór verzoeksters uitnodiging tot
handelen de Spaanse autoriteiten tweemaal, op 30 april 1992 en op 18 oktober
1995, formeel om inlichtingen omtrent de litigieuze subsidies heeft verzocht. Ook
heeft zij in december 1993 aan een adviesbureau opdracht gegeven de financiering
van de openbare televisieomroepen in heel de Gemeenschap grondig te
onderzoeken.
- 86.
- Deze stappen rechtvaardigen evenwel geenszins, dat de Commissie het
vooronderzoek van de betrokken maatregelen zo lang heeft laten aanslepen, dat
de bezinningstijd die redelijkerwijs nodig is voor een toetsing van de betrokken
maatregelen aan artikel 90, lid 2, van het Verdrag ruimschoots is overschreden.Bijgevolg, en zelfs indien moest worden aanvaard dat blijkens voormeld protocol,
dat bij het Verdrag van Amsterdam aan het EG-Verdrag is gehecht, de betrokken
materie voor de lidstaten politiek gevoelig ligt, had de Commissie op het tijdstip
van de aanmaning in staat moeten zijn een beschikking te geven waarbij werd
vastgesteld, dat de litigieuze subsidies geen steunmaatregelen vormden, of anders
dat zij met de gemeenschappelijke markt verenigbare steunmaatregelen waren, of
tenslotte dat zij zich wegens ernstige moeilijkheden genoodzaakt zag de procedure
van artikel 93, lid 2, te openen, in welk geval alle belanghebbenden en met name
de lidstaten opmerkingen konden maken. Ook had zij binnen de betrokken termijn
een hybride beslissing kunnen nemen waarin naar gelang van de omstandigheden
voor verschillende onderdelen van de betrokken overheidsmaatregelen een van de
drie voormelde beginselbeslissingen werd toegepast (zie, in dit verband, arrest Hof
van 22 maart 1977, Iannelli & Volpi, 74/76, Jurispr. blz. 557, punten 14 tot en
met 17, en arrest Gerecht van 17 februari 1998, Pantochim/Commissie, T-107/96,
Jurispr. blz. II-311, punt 51).
- 87.
- In dit stadium van de redenering dient nog te worden onderzocht in hoeverre de
Commissie in de brief van 20 februari 1996 een standpunt heeft bepaald over
verzoeksters uitnodiging tot handelen.
- 88.
- Verzoekster heeft er terecht op gewezen, dat de Commissie in deze brief geenszins
een standpunt over de betrokken klachten bepaalt, aangezien zij alleen preciseert,
dat zij na onderzoek van de klachten en na de beëindiging van een extern
onderzoek de Spaanse autoriteiten om een aantal nadere inlichtingen heeft
verzocht. Een brief van een instelling die overeenkomstig artikel 175 van het
Verdrag tot handelen is aangemaand, waarin het heet dat de gerezen vragen verder
worden onderzocht, is geen standpuntbepaling die een einde maakt aan een
verzuim (arrest Hof Snupat/Hoge Autoriteit, reeds aangehaald, en arrest van
22 mei 1985, Parlement/Raad, 13/83, Jurispr. blz. 1513, punt 25).
- 89.
- Voorts staat vast, dat de Commissie in de loop van de behandeling van het
onderhavige beroep nog steeds geen van voormelde beslissingen had genomen.
- 90.
- Uit een en ander volgt, dat er op 8 april 1996, na afloop van de termijn van twee
maanden na ontvangst op 8 februari 1996 van de uitnodiging tot handelen, sprake
was van een verzuim vanwege de Commissie, die had nagelaten vast te stellen dat
de betrokken overheidsmaatregelen geen steunmaatregelen in de zin van artikel 92,
lid 1, van het Verdrag vormen, of anders dat zij steunmaatregelen in de zin van
artikel 92, lid 1, zijn doch ingevolge artikel 92, leden 2 en 3, verenigbaar zijn met
de gemeenschappelijke markt, of ook nog dat de procedure van artikel 93, lid 2,
van het Verdrag diende te worden geopend, of tenslotte dat naar gelang van de
omstandigheden een combinatie van deze verschillende mogelijkheden moet
worden toegepast.
- 91.
- Het beroep wegens nalaten is dus gegrond.
- 92.
- Gelet op het louter subsidiair karakter ervan, behoeft geen uitspraak te worden
gedaan over het beroep tot nietigverklaring.
Kosten
- 93.
- Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover zulks is
gevorderd.
- 94.
- Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, en zulks is gevorderd, moet zij
worden verwezen in verzoeksters kosten, behoudens de kosten veroorzaakt door
de interventie van de Franse Republiek.
- 95.
- Volgens artikel 87, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering moet de Franse
Republiek haar eigen kosten dragen, alsook de door verzoekster wegens haar
interventie gemaakte kosten.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer - uitgebreid)
rechtdoende:
1) Verklaart dat de Commissie de krachtens het EG-Verdrag op haar rustende
verplichtingen niet is nagekomen door geen beschikking te geven over
verzoeksters twee klachten van 2 maart 1992 en 12 november 1993.
2) Verwijst de Commissie in de door verzoekster gemaakte kosten, met
uitsluiting van de kosten veroorzaakt door de interventie van de Franse
Republiek.
3) Verwijst de Franse Republiek in haar eigen kosten en in de door
verzoekster wegens haar interventie gemaakte kosten.
TiiliBriët
Lenaerts
Potocki Cooke
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 september 1998.
De griffier
De president van de Derde kamer
H. Jung
V. Tiili