Language of document : ECLI:EU:C:2017:243

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

30 maart 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Oneerlijke handelspraktijken – Reclame in een gedrukt medium – Weglaten van essentiële informatie – Toegang tot die informatie via de internetsite waar de betrokken producten worden verdeeld – Producten verkocht door de persoon die de advertentie heeft gepubliceerd of door derden”

In zaak C‑146/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 28 januari 2016, ingekomen bij het Hof op 14 maart 2016, in de procedure

Verband Sozialer Wettbewerb eV

tegen

DHL Paket GmbH,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: M. Berger, kamerpresident, A. Borg Barthet (rapporteur) en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Verband Sozialer Wettbewerb eV, vertegenwoordigd door R. Welzel, Rechtsanwalt,

–        DHL Paket GmbH, vertegenwoordigd door K. Hamacher, Rechtsanwalt,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman en B. Koopman als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Roussanov en M. Kellerbauer als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2005, L 149, blz. 22).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Verband Sozialer Wettbewerb eV (hierna: „VSW”) en DHL Paket GmbH over een verzoek tot veroordeling van DHL Paket tot staking van het maken van reclame in een gedrukt medium.

 Toepasselijke bepalingen

 Richtlijn 2005/29

3        Overweging 15 van richtlijn 2005/29 luidt als volgt:

„Wanneer de communautaire wetgeving met betrekking tot commerciële communicatie, reclame en marketing de vereiste informatie voorschrijft, wordt die informatie in het kader van deze richtlijn als essentieel beschouwd. De lidstaten kunnen informatieverplichtingen handhaven of toevoegen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op het verbintenissenrecht, wanneer zulks mogelijk is op grond van de minimumbepalingen in de bestaande communautaire rechtsinstrumenten. In bijlage II staat een niet-limitatieve lijst van dergelijke informatieverplichtingen in het acquis. Gegeven de bij deze richtlijn ingevoerde volledige harmonisatie wordt alleen de uit hoofde van communautaire wetgeving vereiste informatie als essentieel beschouwd voor de toepassing van artikel 7, lid 5, van deze richtlijn. […]”

4        Artikel 2 van deze richtlijn luidt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

[…]

i)      uitnodiging tot aankoop: een commerciële boodschap die de kenmerken en de prijs van het product op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze vermeldt en de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen;

[…]”

5        Artikel 7 van deze richtlijn luidt:

„1.      Als misleidende omissie wordt beschouwd een handelspraktijk die in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden en de beperkingen van het communicatiemedium in aanmerking genomen, essentiële informatie welke de gemiddelde consument, naargelang de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat en die de gemiddelde consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.

2.      Als misleidende omissie wordt voorts beschouwd een handelspraktijk die essentiële informatie als bedoeld in lid 1, rekening houdend met de in dat lid geschetste details, verborgen houdt, op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laattijdig verstrekt, of het commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet laat blijken, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.

3.      Indien het voor de handelspraktijk gebruikte medium beperkingen qua ruimte of tijd meebrengt, wordt bij de beoordeling of er informatie werd weggelaten met deze beperkingen rekening gehouden, alsook met maatregelen die de handelaar genomen heeft om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen.

4.      In het geval van een uitnodiging tot aankoop wordt de volgende informatie als essentieel beschouwd, indien deze niet reeds uit de context blijkt:

a)      de voornaamste kenmerken van het product, in de mate waarin zulks gezien het medium en het product passend is;

b)      het geografische adres en de identiteit van de handelaar, in het bijzonder zijn handelsnaam, en, in voorkomend geval, het geografische adres en de identiteit van de handelaar namens wie hij optreedt;

c)      de prijs, inclusief belastingen, of, als het om een soort product gaat waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs wordt berekend, en, in voorkomend geval, alle extra vracht-, leverings‑ of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, het feit dat eventueel deze extra kosten moeten worden betaald;

d)      de wijze van betaling, levering, uitvoering en het beleid inzake klachtenbehandeling, indien deze afwijken van de vereisten van professionele toewijding;

e)      voor producten en transacties met recht op herroeping of annulering, het bestaan van dit recht.

5.      Overeenkomstig de communautaire wetgeving vereiste informatie met betrekking tot commerciële communicatie, inclusief reclame en marketing, wordt als essentieel beschouwd (een niet-limitatieve lijst staat in bijlage II).”

 Duits recht

6        Richtlijn 2005/29 is bij het Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb (wet op de oneerlijke mededinging), als gewijzigd op 22 december 2008 en vervolgens op 3 maart 2010, in Duits recht omgezet.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

7        DHL Paket exploiteert een onlineverkoopplatform „MeinPaket.de”, waarop professionele verkopers producten te koop aanbieden. De verkooptransacties brengen geen overeenkomst tussen DHL Paket en de kopers tot stand.

8        VSW is een vereniging waarbij met name leveranciers van elektrische en elektronica-artikelen zijn aangesloten, alsook postorderbedrijven die allerlei soorten goederen te koop aanbieden.

9        Het hoofdgeding gaat over een op verzoek van DHL Paket op 2 december 2012 in het weekblad Bild am Sonntag gepubliceerde reclameadvertentie. Die advertentie stelde vijf verschillende producten voor die via het verkoopplatform van die vennootschap konden worden gekocht. De lezer die interesse had in een van die producten werd uitgenodigd naar het platform te gaan en er de code in te geven die met het product overeenstemde en die in de advertentie was vermeld. Hij kreeg dan toegang tot een site die aan het betrokken product was gewijd en waarop de identiteit van de professionele verkoper van dat product was vermeld. In de rubriek „Informatie over de leverancier” kon de lezer bovendien kennisnemen van gegevens inzake de handelsnaam en het geografische adres van de medecontractant. In de advertentie stond ten slotte dat via het platform de geïnteresseerde personen toegang konden hebben tot meer dan 5 miljoen producten en meer dan 2 500 handelaren.

10      VSW heeft bij het Landgericht Bonn (rechter in eerste aanleg Bonn, Duitsland) een verzoekschrift ingediend strekkende tot de veroordeling van DHL Paket tot staking van de verspreiding van dergelijke reclame, krachtens de wet op de oneerlijke mededinging.

11      Volgens VSW kwam DHL Paket haar verplichting niet na de identiteit en het geografische adres te noemen van de leveranciers die het verkoopplatform gebruikten.

12      Bij beslissing van 6 maart 2014 heeft het Landgericht Bonn het verzoek toegewezen en DHL veroordeeld tot staking van de verspreiding van de betwiste reclame. Het Oberlandesgericht Köln (hoogste rechter van de deelstaat Noordrijn-Westfalen, Keulen, Duitsland) heeft het tegen die beslissing ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, waarna VSW een beroep in Revision heeft ingesteld bij het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland).

13      Volgens het Bundesgerichtshof hangt de beslechting van het geding af van de vraag of de informatie inzake het geografische adres en de identiteit van de handelaar, vermeld in artikel 7, lid 4, onder b), van richtlijn 2005/29, reeds moet worden vermeld in de reclame die voor specifieke producten wordt gemaakt in een gedrukt medium, wanneer de consumenten die producten enkel via de internetsite kunnen kopen, vermeld in de reclame, van de onderneming die reclame voor die producten maakt, en wanneer de consumenten makkelijk dergelijke informatie kunnen terugvinden op of via die internetsite.

14      De verwijzende rechter onderstreept dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde reclame een uitnodiging tot aankoop zou kunnen zijn in de zin van artikel 2, onder i), van richtlijn 2005/29, die de informatie moet bevatten inzake de wettelijke vermeldingen voorgeschreven door artikel 7, lid 4, onder b), van die richtlijn.

15      De verwijzende rechter merkt op dat essentiële informatie in de zin van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29 de consument slechts op tijd bereikt als hij haar ontvangt alvorens hij een besluit over een transactie inzake de uitnodiging tot aankoop kan nemen. In een geval als aan de orde in het hoofdgeding bestaat dit besluit in het raadplegen van de verkoopsite op internet om een daarop geadverteerd product aan te kopen of dit nader te onderzoeken. Die context pleit ervoor dat de informatie betreffende de identiteit en het geografische adres van de verkoper van de producten waarvoor reclame wordt gemaakt, al in de reclame zelf moet worden gegeven.

16      De verwijzende rechter is echter van oordeel dat de rechtspraak van het Hof niet toestaat met voldoende zekerheid te bepalen of, in geval van gedrukte reclame die uitnodigt tot raadpleging van een verkoopsite op internet, de in artikel 7, lid 4, onder b), van richtlijn 2005/29 bedoelde informatie al op de gedrukte reclame zelf moet zijn vermeld.

17      De verwijzende rechter geeft aan dat, zoals bij een bezoek aan een fysieke winkel, de raadpleging van een internetsite direct verbonden is met de aankoop van de producten die er worden aangeboden. Bovendien is de informatie betreffende de medecontractant, voorzien in artikel 7, lid 4, onder b), van richtlijn 2005/29, essentieel voor het besluit van de consument over een transactie, aangezien zij hem toestaat de reputatie van de onderneming te beoordelen in het licht van de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de goederen of diensten die zij aanbiedt, alsook in het licht van haar economische prestaties, haar solvabiliteit en haar aansprakelijkheid.

18      De verwijzende rechter legt uit dat het feit dat reclame in een gedrukt medium de informatie betreffende de handelsnaam van de verkoper niet vermeldt, de consument ertoe kan aanzetten de internetsite te raadplegen, terwijl hij het aanbod waar reclame voor wordt gemaakt, waarschijnlijk niet van naderbij zou hebben bekeken, als hij de identiteit had gekend van de onderneming die het aanbod deed, bijvoorbeeld wanneer er negatieve kritieken op beoordelingsportaalsites zijn of wanneer die consument al slechte ervaringen met die onderneming heeft gehad.

19      Volgens de verwijzende rechter lijkt het in dit verband onbelangrijk dat de klant de producten waar reclame voor wordt gemaakt, uitsluitend via de internetsite van de adverteerder kan kopen. De informatie die in dat stadium wordt gegeven, bereikt de consument weliswaar nog vóór de transactie of is vóór dit tijdstip raadpleegbaar. Zij komt echter te laat om hem toe te staan een geïnformeerd besluit te nemen over het feit of hij de producten waar reclame voor wordt gemaakt, echt nader wil onderzoeken, en daartoe die internetsite wil raadplegen. Ook de omstandigheid dat de consument via de computer in alle rust een goed kan bestellen zonder te worden gadegeslagen door verkooppersoneel, verandert niets aan het feit dat hij, alvorens de internetsite van de adverteerder te raadplegen, niet over de essentiële informatie betreffende het geografische adres en de identiteit van de verkoper van de producten beschikt.

20      Volgens het Bundesgerichtshof pleit het met artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29 nagestreefde doel er bijgevolg eerder voor dat DHL Paket in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde reclame de identiteit en het geografische adres van de verkopers van de producten had moeten vermelden.

21      De verwijzende rechter brengt evenwel in herinnering dat artikel 7, lid 3, van richtlijn 2005/29 bepaalt dat, om te beoordelen of er informatie werd weggelaten, rekening moet worden gehouden met de beperkingen qua ruimte of tijd die de handelspraktijk meebrengt. Volgens de verwijzende rechter zijn er in het hoofdgeding geen dergelijke beperkingen. Bovendien zou volgens die bepaling in voorkomend geval ook rekening moeten worden gehouden met maatregelen die verweerster in het hoofdgeding heeft genomen om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen.

22      Ten slotte vraagt de verwijzende rechter zich af of, teneinde de omvang na te gaan van de verplichtingen die uit artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29 voortvloeien, het van belang is dat de onderneming reclame maakt in een gedrukt medium voor de verkoop van haar eigen producten en direct verwijst naar haar eigen site voor de vereiste informatie, dan wel of de reclame op producten ziet die door andere ondernemingen worden verkocht op een internetsite van de onderneming die reclame voor de producten maakt en dat de consumenten de vereiste informatie slechts na één of meerdere bijkomende stappen (klikken) verkrijgen, via links naar de internetsites van die andere ondernemingen die enkel op de site zijn terug te vinden die in de reclame is vermeld, te weten de site van de beheerder van de verkoopinterface.

23      Daarom heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moet de informatie betreffende het geografische adres en de identiteit van de handelaar in de zin van artikel 7, lid 4, onder b), van richtlijn 2005/29 al in de reclameadvertentie voor concrete producten in een gedrukt medium worden verstrekt, ook wanneer de consumenten de geadverteerde producten uitsluitend via een in de advertentie vermelde website van de adverterende onderneming kopen, en zij de overeenkomstig artikel 7, lid 4, van de richtlijn noodzakelijke informatie eenvoudig op of via deze website kunnen verkrijgen?

2)      Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang of de in het gedrukte medium adverterende onderneming voor de verkoop van eigen producten reclame maakt en voor de overeenkomstig artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29 noodzakelijke informatie rechtstreeks naar een eigen website verwijst, dan wel reclame maakt voor producten die door andere ondernemingen op een internetplatform van de adverteerder worden verkocht en de consument de in artikel 7, lid 4, van de richtlijn bedoelde informatie pas kan ontvangen na één of meerdere verdere stappen (klikken) via links naar de websites van deze andere ondernemingen, die uitsluitend beschikbaar zijn op de in de reclame vermelde website van de platformexploitant?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

24      Met zijn twee vragen, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 4, onder b), van richtlijn 2005/29 aldus moet worden uitgelegd dat de informatie inzake het geografische adres en de identiteit van de handelaar in reclame voor specifieke producten in een gedrukt medium moet worden vermeld, wanneer die producten door de consumenten via de internetsite worden gekocht die in de reclame is vermeld, en die toebehoort aan de onderneming die de auteur van dat medium is, wanneer die informatie makkelijk toegankelijk is op of via die internetsite.

25      Om te beginnen zij vastgesteld dat een reclameadvertentie als in het hoofdgeding een uitnodiging tot aankoop in de zin van artikel 2, onder i), van richtlijn 2005/29 is, aangezien de informatie die zij bevat betreffende de producten die het voorwerp van die advertentie zijn en betreffende hun prijs, de consument in staat stelt een transactiebesluit te nemen.

26      Voorts zij eraan herinnerd dat krachtens artikel 7, lid 4, onder b), van richtlijn 2005/29 het geografische adres en de identiteit van de handelaar, in het bijzonder zijn handelsnaam, en, in voorkomend geval, het geografische adres en de identiteit van de handelaar namens wie hij optreedt, als essentiële informatie worden beschouwd. Deze bepaling moet echter in samenhang met artikel 7, lid 1, van deze richtlijn worden gelezen, waarin is bepaald dat bij de beoordeling van de betrokken handelspraktijk met name rekening moet worden gehouden met de feitelijke context ervan en met de beperkingen van het gebruikte communicatiemedium (arrest van 12 mei 2011, Ving Sverige, C‑122/10, EU:C:2011:299, punt 53).

27      Bovendien volgt uit artikel 7, lid 3, van richtlijn 2005/29 dat bij de beoordeling of informatie werd weggelaten, rekening wordt gehouden met de beperkingen qua ruimte en tijd van het gebruikte medium, alsook met de maatregelen die de handelaar heeft genomen om die informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen (arrest van 12 mei 2011, Ving Sverige, C‑122/10, EU:C:2011:299, punt 54).

28      Hieruit volgt dat de hoeveelheid informatie over het geografische adres en de identiteit van de handelaar die een handelaar in het kader van een uitnodiging tot aankoop moet verstrekken, dient te worden beoordeeld op basis van de context van deze uitnodiging, de aard en de kenmerken van het product en het gebruikte communicatiemedium (arrest van 12 mei 2011, Ving Sverige, C‑122/10, EU:C:2011:299, punt 55).

29      Wanneer een onlineaankoopplatform het voorwerp van reclame in een gedrukt medium is, en wanneer meer bepaald een groot aantal mogelijkheden van aankopen bij verschillende handelaren wordt voorgesteld, kunnen er beperkingen qua ruimte in de zin van artikel 7, lid 3, van richtlijn 2005/29 zijn.

30      Hieruit volgt dat de informatie betreffende het geografische adres en de identiteit van de handelaar, als bedoeld in artikel 7, lid 4, onder b), van richtlijn 2005/29, weliswaar in beginsel in de uitnodiging tot aankoop moet worden vermeld, maar dat dit niet noodzakelijk het geval is wanneer het voor de handelspraktijk gebruikte communicatiemedium beperkingen qua ruimte met zich meebrengt, voor zover de consumenten die de producten die het voorwerp zijn van de reclame via de internetsite – vermeld in de reclameadvertentie – van de onderneming die reclame voor die producten maakt, kunnen kopen, die informatie makkelijk op of via die internetsite kunnen verkrijgen. Het staat aan de verwijzende rechter om, per geval, te beoordelen of die voorwaarde is vervuld, rekening houdend met de context van de uitnodiging tot aankoop en het gebruikte communicatiemedium.

31      Ten slotte is de verplichting om de in artikel 7, lid 4, onder b), van richtlijn 2005/29 voorziene informatie in een uitnodiging tot aankoop te vermelden, niet afhankelijk van de vraag of de auteur van die uitnodiging of een derde de leverancier van de betrokken producten is. Indien in reclame in een gedrukt medium producten van verschillende leveranciers worden gepromoot, blijft de door die bepaling vereiste informatie bijgevolg noodzakelijk, onder voorbehoud van de beperkingen qua ruimte waarvan sprake is in punt 29 van het onderhavige arrest.

32      Het staat aan de verwijzende rechter om, per geval, na te gaan of de beperkingen qua ruimte in de reclametekst rechtvaardigen dat informatie over de leverancier uitsluitend op het onlineverkoopplatform ter beschikking wordt gesteld, en voorts of de in artikel 7, lid 4, onder b), van richtlijn 2005/29 bedoelde informatie inzake het onlineverkoopplatform eenvoudig en snel wordt meegedeeld.

33      Gelet op de voorgaande overwegingen, moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 7, lid 4, onder b), van richtlijn 2005/29 aldus moet worden uitgelegd dat met een reclameadvertentie als in het hoofdgeding, die onder het begrip „uitnodiging tot aankoop” in de zin van die richtlijn valt, aan de in die bepaling voorziene informatieverplichting kan worden voldaan. Het staat aan de verwijzende rechter om, per geval, na te gaan of de beperkingen qua ruimte in de reclametekst rechtvaardigen dat informatie over de leverancier uitsluitend op het onlineverkoopplatform ter beschikking wordt gesteld, en voorts, in voorkomend geval, of de door artikel 7, lid 4, onder b), van die richtlijn vereiste informatie inzake het onlineverkoopplatform eenvoudig en snel wordt meegedeeld.

 Kosten

34      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat met een reclameadvertentie als in het hoofdgeding, die onder het begrip „uitnodiging tot aankoop” in de zin van die richtlijn valt, aan de in die bepaling voorziene informatieverplichting kan worden voldaan. Het staat aan de verwijzende rechter om, per geval, na te gaan of de beperkingen qua ruimte in de reclametekst rechtvaardigen dat informatie over de leverancier uitsluitend op het onlineverkoopplatform ter beschikking wordt gesteld, en voorts, in voorkomend geval, of de door artikel 7, lid 4, onder b), van die richtlijn vereiste informatie inzake het onlineverkoopplatform eenvoudig en snel wordt meegedeeld.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.