Language of document : ECLI:EU:C:2016:465

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

22 juni 2016 (*)

„Hogere voorziening – Uniemerk – Beeldmerk dat het woordbestanddeel ‚CVTC’ bevat – Verzoeken om vernieuwing die worden ingediend met betrekking tot een deel van de waren of de diensten waarvoor het merk is ingeschreven – Extra termijn – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Artikel 47 – Rechtzekerheidsbeginsel”

In zaak C‑207/15 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 4 mei 2015,

Nissan Jidosha KK, gevestigd te Yokohama (Japan), vertegenwoordigd door B. Brandreth, barrister, en D. Cañadas Arcas, abogada,

rekwirante,

andere partij in de procedure:

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door D. Hanf en A. Folliard-Monguiral als gemachtigden,

verweerder in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça (rapporteur), kamerpresident, F. Biltgen, A. Borg Barthet, E. Levits en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: A. Calot Escobar,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 maart 2016,

het navolgende

Arrest

1        Met haar hogere voorziening verzoekt Nissan Jidosha KK (hierna: „Nissan”) om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 4 maart 2015, Nissan Jidosha/BHIM (CVTC) (T‑572/12, niet gepubliceerd; hierna: „bestreden arrest”, EU:T:2015:136), waarbij het Gerecht heeft verworpen haar beroep tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 6 september 2012 (zaak R 2469/2011‑1), betreffende een verzoek om vernieuwing van de inschrijving van het Uniebeeldmerk CVTC (hierna: „litigieuze beslissing”).

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening (EG) nr. 207/2009

2        Artikel 46 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB L 78, blz. 1), met als opschrift „Duur van de inschrijving”, in de op de onderhavige zaak toepasselijke versie ervan, bepaalt:

„De inschrijving van het Uniemerk geldt voor tien jaar, te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvrage. Overeenkomstig artikel 47 kan de inschrijving voor telkens tien jaar worden vernieuwd.”

3        Artikel 47 van deze verordening, met als opschrift „Vernieuwing”, luidt als volgt:

„1.      De inschrijving van het Uniemerk wordt vernieuwd op verzoek van de merkhouder of van eenieder die uitdrukkelijk door hem gemachtigd is, mits de taksen betaald zijn.

2.      Het Bureau stelt de houder van het Uniemerk en elke houder van een ingeschreven recht op het Uniemerk tijdig vóór het verstrijken van de geldigheid van de inschrijving van dat verstrijken in kennis. Verzuim van kennisgeving valt niet onder de verantwoordelijkheid van het Bureau.

3.      De aanvrage om vernieuwing moet worden ingediend binnen zes maanden voor het verstrijken van de maand waarin de beschermingsperiode eindigt. Binnen deze periode moeten ook de taksen worden betaald. De indiening van de aanvrage en de voldoening van de taksen kunnen nog binnen een extra termijn van zes maanden na het verstrijken van de in de eerste zin genoemde termijn geschieden, tegen betaling van een toeslag binnen deze extra termijn.

4.      Indien de aanvrage wordt ingediend of de taksen worden voldaan voor een deel van de waren of de diensten waarvoor het Uniemerk ingeschreven is, wordt de inschrijving slechts voor de betrokken waren of diensten vernieuwd.

5.      De vernieuwing werkt vanaf de dag na de datum waarop de geldigheid van de inschrijving verstrijkt. Zij wordt ingeschreven.”

4        Artikel 48 van die verordening, met als opschrift „Wijziging”, preciseert:

„1.      Het Uniemerk wordt in het register noch tijdens de geldigheidsduur van de inschrijving noch bij de vernieuwing daarvan gewijzigd.

[...]”

5        Artikel 50 van verordening nr. 207/2009, met als opschrift „Afstand”, bepaalt:

„1.      Van het Uniemerk kan afstand worden gedaan voor alle of van een deel van de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is.

2.      Van de afstand moet door de merkhouder schriftelijk kennis worden gegeven aan het Bureau. De afstand wordt eerst van kracht na inschrijving.

[...]”

6        Artikel 81 van deze verordening, met als opschrift „Herstel in de vorige toestand”, luidt:

„1.      Indien de aanvrager of de houder van een Uniemerk of iedere partij in een procedure voor het Bureau, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid, niet in staat is geweest tegenover het Bureau een termijn in acht te nemen, wordt hij op zijn verzoek in zijn rechten hersteld indien de verhindering ingevolge deze verordening rechtstreeks het verlies van een recht of een rechtsmiddel tot gevolg heeft.

2.      Het verzoek moet schriftelijk worden ingediend binnen twee maanden nadat de verhindering is geëindigd. De nog niet verrichte handeling moet alsnog binnen die termijn geschieden. Het verzoek is slechts ontvankelijk binnen een jaar na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn. Indien het verzoek om vernieuwing niet is ingediend of de vernieuwingstaks niet is voldaan, wordt de termijn van zes maanden bedoeld in artikel 47, lid 3, derde zin, afgetrokken van de periode van een jaar.

[...]”

 Verordening (EG) nr. 2868/95

7        Regel 30 van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 355/2009 van de Commissie van 31 maart 2009 (PB L 109, blz. 3), met als opschrift „Vernieuwing van de inschrijving”, bepaalt:

„1.      Een aanvrage tot vernieuwing omvat:

[...]

c)      indien de gevraagde vernieuwing slechts een deel van de waren en diensten betreft waarvoor het merk is ingeschreven, een opgave van de klassen of waren en diensten waarvoor om vernieuwing wordt verzocht en van de klassen of waren en diensten waarvoor niet om vernieuwing wordt verzocht, ingedeeld volgens de klassen van de classificatie van Nice, waarbij elke groep van waren of diensten wordt voorafgegaan door het nummer van de klasse van die classificatie waartoe die groep van waren of diensten behoort, weergegeven in de volgorde van de klassen van die classificatie.

2.      De overeenkomstig artikel 47 van de verordening voor de vernieuwing van een Uniemerk verschuldigde taksen bestaan uit:

a)      een basistaks;

b)      een klassetaks voor elke klasse boven de derde waarvoor vernieuwing wordt aangevraagd, en

c)      in voorkomend geval, de toeslag voor te late betaling van de vernieuwingstaks of voor te late indiening van het verzoek om vernieuwing overeenkomstig artikel 47, lid 3, van de verordening, zoals nader geregeld in de taksenverordening.

[...]

5.      Indien de aanvrage om vernieuwing niet of na het verstrijken van de in artikel 47, lid 3, derde volzin, van de verordening bedoelde termijn wordt ingediend, indien de taksen niet of eerst na het verstrijken van die termijn worden betaald of indien de vastgestelde gebreken niet binnen die termijn worden opgeheven, stelt het Bureau vast dat de geldigheidsduur van de inschrijving is verstreken en stelt het de Uniemerkhouder hiervan in kennis.

[...]”

 Voorgeschiedenis van het geding en litigieuze beslissing

8        Zoals uit de punten 1 tot en met 13 van het bestreden arrest blijkt, heeft Nissan op 23 april 2001 bij het EUIPO een Uniemerkaanvraag ingediend. De inschrijvingsaanvraag betreft het volgende beeldmerk:

Image not found

9        De waren waarvoor de inschrijving is aangevraagd, behoren tot de klassen 7, 9 en 12 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd.

10      Op 29 oktober 2003 is het betrokken merk ingeschreven voor de tot die drie klassen behorende waren.

11      Op 27 september 2010 heeft het EUIPO Nissan laten weten dat dit merk moest worden vernieuwd vóór 23 april 2011.

12      Op 27 januari 2011 heeft Nissan het EUIPO verzocht om de vernieuwing van dat merk voor een deel van de waren waarvoor het merk was ingeschreven, namelijk voor de waren van de klassen 7 en 12.

13      Op 9 mei 2011 heeft het EUIPO Nissan ervan in kennis gesteld dat de vernieuwing van het betrokken merk op 8 mei 2011 was ingeschreven in het register van Uniemerken voor de waren van de klassen 7 en 12 en dat het de inschrijving van de waren van klasse 9 in dat register had doorgehaald.

14      Op 14 en 22 juli en 1 augustus 2011 heeft Nissan het EUIPO verzocht de waren van klasse 9 in haar merkvernieuwing op te nemen.

15      Bij beslissing van 26 augustus 2011 heeft het EUIPO dat verzoek van Nissan afgewezen.

16      Op 29 augustus 2011 heeft Nissan het EUIPO verzocht om vernietiging van die beslissing.

17      Bij beslissing van 28 september 2011 heeft de afdeling merkenadministratie de beslissing van 26 augustus 2011 bevestigd.

18      Op 25 november 2011 heeft Nissan krachtens de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 beroep ingesteld tegen die beslissing van de afdeling merkenadministratie.

19      Bij de litigieuze beslissing heeft de eerste kamer van beroep van het EUIPO dit beroep verworpen. Zij heeft in wezen geoordeeld dat de aanvraag om vernieuwing van het betrokken merk voor de waren van de klassen 7 en 12 een afstand van vernieuwing van dit merk in de zin van artikel 50 van verordening nr. 207/2009 inhield voor de waren van klasse 9. Gelet op de inschrijving door het EUIPO van de gedeeltelijke vernieuwing en de mededeling ervan aan Nissan alsook op de erga omnes-werking die deze inschrijving vanaf dan had, was de betrokken kamer van beroep bovendien van oordeel dat Nissan om redenen van rechtszekerheid haar besluit om dat merk voor bepaalde waren niet te vernieuwen, niet kon herroepen.

 Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

20      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 21 december 2012, heeft Nissan verzocht om vernietiging van de litigieuze beslissing.

21      Ter onderbouwing van haar beroep heeft Nissan één enkel middel aangevoerd: schending van de artikelen 47 en 50 van verordening nr. 207/2009.

22      Het Gerecht heeft in de punten 26 tot en met 30 van het bestreden arrest geoordeeld dat het EUIPO het door Nissan ingediende verzoek om gedeeltelijke vernieuwing ten onrechte gelijk had gesteld met een verklaring tot afstand van het merk in de zin van artikel 50 van verordening nr. 207/2009, wat de waren van klasse 9 betreft.

23      Niettemin heeft het Gerecht in de punten 34 tot en met 50 van het bestreden arrest geoordeeld dat deze vaststelling in casu niet tot de vernietiging van de litigieuze beslissing kon leiden, aangezien het EUIPO het betrokken merk volgens artikel 47 van verordening nr. 207/2009 enkel voor de waren van de klassen 7 en 12 kon vernieuwen.

24      Bijgevolg heeft het Gerecht het enkele door Nissan aangevoerde middel afgewezen en het beroep dan ook in zijn geheel verworpen.

 Conclusies van partijen

25      Nissan verzoekt het Hof om vernietiging van het bestreden arrest en de litigieuze beslissing alsook om verwijzing van het EUIPO in de kosten.

26      Het EUIPO verzoekt het Hof de hogere voorziening af te wijzen en Nissan te verwijzen in de kosten.

 Hogere voorziening

27      Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert Nissan twee middelen aan, namelijk schending van respectievelijk artikel 47 en artikel 48 van verordening nr. 207/2009.

 Argumenten van partijen

28      Met haar eerste middel verwijt Nissan het Gerecht dat het heeft geoordeeld dat artikel 47 van verordening nr. 207/2009 opeenvolgende verzoeken om gedeeltelijke vernieuwing van een Uniemerk uitsluit. Volgens Nissan verzet niets in de bewoordingen van dit artikel zich tegen dergelijke verzoeken, waarvoor er overigens gerechtvaardigde redenen kunnen bestaan. Zij stelt dat dit artikel de vernieuwing van een merk in het algemeen toestaat vóór het verstrijken van de termijn die in artikel 47, lid 3, derde volzin, van verordening nr. 207/2009 (hierna: „extra termijn”) is vastgesteld.

29      In dit verband wijst Nissan er in de eerste plaats op dat de door het Gerecht aan dit artikel gegeven uitlegging om te beginnen met zich brengt dat de Uniemerkhouders die zich inspannen om de oorspronkelijke termijn van artikel 47, lid 3, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009 in acht te nemen, de extra termijn wordt ontzegd, en voorts dat degenen die de aan de vernieuwing tijdens de extra termijn verbonden toeslag kunnen betalen, worden bevoordeeld.

30      In de tweede plaats is Nissan van mening dat de benadering van het Gerecht er in feite op neerkomt dat een gedeeltelijk verzoek om vernieuwing wordt gelijk gesteld met afstand, in de zin van artikel 50 van verordening nr. 207/2009, voor de niet in dit verzoek vermelde waren, ook al zijn de bij dit artikel gestelde voorwaarden niet vervuld.

31      In de derde plaats betoogt Nissan dat het feit dat de Uniemerkhouders duidelijke en ondubbelzinnige verzoeken om gedeeltelijke vernieuwing indienen, niet kan betekenen dat zij ervan moeten uitgaan dat latere verzoeken die zij tijdens de extra termijn indienen, zullen worden afgewezen, aangezien het EUIPO in die omstandigheden reeds minstens tweemaal opvolgende verzoeken om gedeeltelijke vernieuwingen heeft aanvaard.

32      In de vierde plaats merkt Nissan op dat regel 30, punt 5, van verordening 2868/95, zoals gewijzigd bij verordening nr. 355/2009, de gedeeltelijke vernieuwing van een Uniemerk toestaat tijdens de volledige duur van de extra termijn, mits gefaseerde betaling van de taksen betreffende de betrokken waren. Volgens haar is er geen enkele reden om een onderscheid te maken tussen die situatie en de vernieuwing van het betrokken merk bij wege van opeenvolgende verzoeken om gedeeltelijke vernieuwing.

33      In de vijfde plaats voert Nissan aan dat het rechtszekerheidsbeginsel er niet aan in de weg staat dat een verzoek om vernieuwing van een Uniemerk wordt aangevuld gedurende de extra termijn. Volgens haar komt de rechtszekerheid van een derde slechts dan in gevaar wanneer het EUIPO een verzoek om gedeeltelijke vernieuwing ten onrechte gelijkstelt met een afstandsverklaring en het zijn beslissing op het verzoek om gedeeltelijke vernieuwing inschrijft vóórdat de extra termijn is verstreken.

34      Het EUIPO brengt hiertegen in dat het Gerecht artikel 47 van verordening nr. 207/2009 juist heeft uitgelegd en toegepast.

35      Ter staving van die stelling betoogt het EUIPO dat uit de bewoordingen van de eerste twee volzinnen van artikel 47, lid 3, van verordening nr. 207/2009 duidelijk volgt dat de voor de vernieuwing van een Uniemerk gestelde voorwaarden in beginsel moeten zijn vervuld in de oorspronkelijke termijn van zes maanden vóór de datum waarop de periode van de inschrijvingsbescherming van het merk eindigt. Volgens het EUIPO is de tardieve vernieuwing van dit merk tijdens de extra termijn dan ook de uitzondering, hetgeen wordt bevestigd door zowel het feit dat de wetgever van de Unie voor die vernieuwing de betaling van een toeslag heeft opgelegd als uit de gevolgen ervan voor het Europese merkenstelsel.

36      Het EUIPO voert in die context aan dat artikel 47, lid 5, van verordening nr. 207/2009 bepaalt dat de Uniemerken worden vernieuwd met terugwerkende kracht vanaf de dag na de datum waarop de geldigheid van de inschrijving verstrijkt. Bijgevolg zou het register van de Uniemerken niet altijd een getrouwe weergave vormen van de mate van bescherming van een merk en zouden de ondernemers zich dus niet met zekerheid kunnen vergewissen van het bestaan en de draagwijdte van de ingeschreven exclusieve rechten. Aangezien de mogelijkheid om een Uniemerk tijdens de extra termijn te verlengen tot een grotere rechtsonzekerheid zou leiden, dient artikel 47, lid 3, derde volzin, van deze verordening strikt te worden uitgelegd.

37      Voorts stelt het EUIPO zich op het standpunt dat ingeval een „volledig” verzoek om vernieuwing dat aan de twee cumulatieve voorwaarden van artikel 47, lid 1, van verordening nr. 207/2009 voldoet, binnen de voormelde oorspronkelijke termijn wordt ingediend, zelfs indien dit verzoek slechts betrekking heeft op een deel van de waren waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, artikel 47, lid 3, derde volzin, van deze verordening niet kan worden toegepast, aangezien deze volzin [in de Franse taalversie ervan] begint met de woorden „[à] défaut” [in de Engelse taalversie „[f]ailing this”, bij gebreke daarvan; onvertaald in de Nederlandse versie van deze bepaling].

38      Bovendien beweert het EUIPO onder verwijzing naar artikel 47, lid 4, van verordening nr. 207/2009 dat wanneer een Uniemerkhouder een dergelijke gedeeltelijke vernieuwing aanvraagt, hij impliciet te kennen geeft dat hij de door zijn merk verleende bescherming niet wenst te verlengen voor de overige waren. Volgens het EUIPO betekent deze uitlegging dienaangaande niet dat een verzoek om gedeeltelijke vernieuwing wordt behandeld als een afstand in de zin van artikel 50 van die verordening, aangezien deze laatste van kracht wordt op het tijdstip van de verklaring van afstand en van de daaropvolgende inschrijving ervan.

39      Verder onderstreept het EUIPO dat het niet gehouden is, voor zover een verzoek om gedeeltelijke vernieuwing niet onregelmatig is, om het einde van de extra termijn af te wachten teneinde over te gaan tot de inschrijving en de bekendmaking van een verzoek om vernieuwing van een Uniemerk dat tijdig is ingediend en dat uitsluitend bepaalde waren betreft. Integendeel, volgens het EUIPO dient het – gelet op artikel 47, lid 5, van verordening nr. 207/2009 – juist op die wijze te werk te gaan.

40      Het EUIPO benadrukt eveneens dat de inschrijving van de gedeeltelijke vernieuwing en inzonderheid het verstrijken van de Uniemerkinschrijving met betrekking tot de waren waarvoor de vernieuwing niet is aangevraagd, erga omnes-werking heeft. Het is weliswaar juist dat de bevoegde autoriteiten en het publiek moeten weten dat een merk overeenkomstig artikel 47, lid 3, derde volzin, van verordening nr. 207/2009 tijdens de extra termijn kan worden vernieuwd, maar van hen kan niet worden verwacht dat zij de eventuele latere uitbreiding tot andere waren voorzien van een merk dat slechts gedeeltelijk geldig is vernieuwd.

 Beoordeling door het Hof

41      In de eerste plaats moet worden onderzocht of artikel 47, lid 3, van verordening nr. 207/2009, zoals het Gerecht heeft geoordeeld, eraan in de weg staat dat een verzoek om vernieuwing dat betrekking heeft op een aantal van de waren of de diensten waarvoor een Uniemerk is ingeschreven, wordt ingediend tijdens de extra termijn waarin de derde volzin van deze bepaling voorziet, wanneer eerder, gedurende de in de eerste volzin van die bepaling vastgestelde termijn, reeds een verzoek om vernieuwing is ingediend voor andere klassen van waren of diensten waarop dit merk ziet.

42      In dit verband moet erop worden gewezen dat het Gerecht in punt 38 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat „[...] uit de bewoordingen van [artikel 47, lid 3, derde volzin, van verordening nr. 207/2009], en inzonderheid uit de woorden ‚à défaut’, duidelijk blijkt dat na de oorspronkelijke periode nog slechts een verzoek om vernieuwing kan worden ingediend indien in die periode niet reeds een verzoek om vernieuwing is ingediend”, en dat „een verzoek om vernieuwing in beginsel dus in de oorspronkelijke periode moet worden ingediend en het slechts bij wijze van uitzondering is, met name wanneer in die oorspronkelijke periode geen enkele aanvraag is ingediend, dat de merkhouder of eenieder die uitdrukkelijk door hem gemachtigd is, tijdens de extra termijn een dergelijk verzoek kan indienen, op voorwaarde dat een toeslag wordt betaald”.

43      Beklemtoond moet worden dat het vaste rechtspraak is dat de in één van de taalversies van een Unierechtelijke bepaling gebruikte formulering niet als enige grondslag voor de uitlegging van die bepaling kan dienen of in zoverre voorrang kan hebben boven de andere taalversies. Unierechtelijke bepalingen moeten immers uniform worden uitgelegd en toegepast tegen de achtergrond van de tekst in alle talen van de Unie. Wanneer er verschillen zijn tussen de taalversies van een Unierechtelijke bepaling, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie arrest van 9 april 2014, GSV, C‑74/13, EU:C:2014:243, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak.).

44      Dienaangaande moet worden gepreciseerd dat artikel 47, lid 3, van verordening nr. 207/2009, in de door het Gerecht in het bestreden arrest onderzochte Franse taalversie ervan, bepaalt dat „[l]a demande de renouvellement est à présenter dans un délai de six mois expirant le dernier jour du mois au cours duquel la période de protection prend fin. Les taxes doivent également être acquittées dans ce délai. À défaut, la demande peut encore être présentée et les taxes acquittées dans un délai supplémentaire de six mois prenant cours le lendemain du jour visé dans la première phrase, sous réserve du paiement d’une surtaxe au cours dudit délai supplémentaire.”

45      Vastgesteld moet evenwel worden dat een aantal taalversies van artikel 47, lid 3, derde volzin, van verordening nr. 207/2009 verschillen van de in het vorige punt weergegeven tekst doordat zij niet de termen „à défaut” gebruiken waarop het Gerecht zich in punt 38 van het bestreden arrest heeft gebaseerd, en evenmin andere, soortgelijke termen.

46      Zo bepaalt de Duitse taalversie dat „[d]er Antrag und die Gebühren können noch innerhalb einer Nachfrist von sechs Monaten nach Ablauf des in Satz 1 genannten Tages eingereicht oder gezahlt werden, sofern innerhalb dieser Nachfrist eine Zuschlagsgebühr entrichtet wird”, de Nederlandse taalversie dat „[de] indiening van de aanvrage en de voldoening van de taksen kunnen nog binnen een extra termijn van zes maanden na het verstrijken van de in de eerste zin genoemde termijn geschieden, tegen betaling van een toeslag binnen deze extra termijn”, de Portugese taalversie dat „[o] pedido pode ainda ser apresentado e as taxas pagas num prazo suplementar de seis meses, a contar do dia seguinte ao referido na primeira frase, sob reserva do pagamento de uma sobretaxa no decurso desse prazo suplementar”, en de Finse taalversie dat „[h]akemus voidaan kuitenkin vielä esittää ja maksut suorittaa kuuden kuukauden lisämääräajan kuluessa, joka alkaa ensimmäisessä virkkeessä tarkoitetun päivän jälkeisenä päivänä, jos mainitun määräajan kuluessa suoritetaan lisämaksu”.

47      Hoe dan ook kan uit de in de Franse taalversie van deze bepaling gebruikte woorden „à défaut” niet duidelijk en eenduidig worden afgeleid dat tijdens de extra termijn slechts uitzonderlijk een verzoek om vernieuwing van een Uniemerk kan worden ingediend, namelijk indien niet eerder een dergelijk verzoek is ingediend.

48      Integendeel, de bewoordingen van alle in de vorige punten weergegeven taalversies van artikel 47, lid 3, derde volzin, van verordening nr. 207/2009 suggereren juist dat de wetgever van de Unie als enige voorwaarde voor de indiening van een verzoek om vernieuwing van een Uniemerk tijdens de extra termijn de betaling heeft opgelegd van een toeslag die, zoals de advocaat-generaal in punt 56 van zijn conclusie heeft gepreciseerd, de enige factor is die een in die omstandigheden ingediend vernieuwingsverzoek werkelijk onderscheidt van een verzoek dat binnen de oorspronkelijke termijn van zes maanden is ingediend.

49      Bovendien, anders dan het Gerecht in punt 39 van het bestreden arrest heeft aangegeven en het EUIPO betoogt, doet de algemene structuur van artikel 47, lid 3, van verordening nr. 207/2009 niet af aan deze uitlegging.

50      In dit verband moet worden benadrukt dat artikel 47, lid 4, van deze verordening met name bepaalt dat indien de aanvraag wordt ingediend of de taksen worden voldaan voor een deel van de waren of de diensten waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, de inschrijving slechts voor de betrokken waren of diensten wordt vernieuwd, terwijl artikel 47, lid 5, van die verordening preciseert dat de vernieuwing werkt vanaf de dag na de datum waarop de geldigheid van de inschrijving verstrijkt, en dat zij wordt ingeschreven.

51      Vastgesteld moet worden dat uit deze bepalingen niet blijkt dat het verboden is om tijdens de in artikel 47, lid 3, van verordening nr. 207/2009 gestelde termijnen in de tijd gespreide verzoeken om vernieuwing van een Uniemerk in te dienen die betrekking hebben op verschillende klassen van waren of diensten.

52      Daarnaast bevestigen de door verordening nr. 207/2009 nagestreefde doelstellingen de uitlegging volgens welke dergelijke verzoeken om vernieuwing moeten worden toegestaan, op voorwaarde dat zij worden ingediend vóór het verstrijken van de extra termijn.

53      Dienaangaande moet worden opgemerkt, zoals de advocaat-generaal in punt 65 van zijn conclusie heeft gepreciseerd, dat verordening nr. 207/2009 in de mogelijkheid voorziet om de vernieuwing van de inschrijving van een Uniemerk zonder onderbreking aan te vragen voor perioden van tien jaar en dat daarvoor in deze verordening twee opeenvolgende termijnen zijn vastgesteld waarin deze vernieuwing overeenkomstig de artikelen 46 en 47 ervan kan worden aangevraagd, zodat die verordening ertoe strekt om het aldus voor de houders van Uniemerken gemakkelijker te maken, gezien het economische belang van de door deze merken verleende bescherming, om hun exclusieve eigendomsrechten te behouden.

54      In dit verband moet worden onderstreept, zoals volgt uit de mededeling van de Commissie van 24 mei 2011 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld „Een eengemaakte markt voor intellectuele-eigendomsrechten – Creativiteit en innovatie bevorderen met het oog op economische groei, kwaliteitsjobs en eersteklasproducten en -diensten in Europa” [COM(2011) 287) definitief], (blz.7), dat door de bescherming van merken investeringen worden aangemoedigd waarmee een hoge kwaliteit van de waren en de diensten wordt beoogd, inzonderheid in sectoren die sterk afhangen van een merkimago en van de getrouwheid van de consument.

55      Dat verordening nr. 207/2009 deze doelstelling nastreeft, wordt ten eerste ook bevestigd door het feit dat het EUIPO volgens artikel 47, lid 2, van deze verordening de houder van het Uniemerk en elke houder van een ingeschreven recht op dit merk tijdig vóór het verstrijken van de geldigheid van de inschrijving in kennis moet stellen van dat verstrijken. Ten tweede bepaalt artikel 81 van deze verordening dat indien de houder van een Uniemerk, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid, niet in staat is geweest tegenover het EUIPO een termijn in acht te nemen, hij in zijn rechten kan worden hersteld indien hij daartoe een verzoekschrift indient binnen een termijn van maximaal een jaar na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn.

56      In de tweede plaats moet worden nagegaan of de noodzaak van waarborging van de rechtszekerheid die verband houdt met de aan de inschrijving van de gedeeltelijke vernieuwing van een Uniemerk verbonden erga omnes-werking vanaf de dag volgend op de datum waarop de geldigheid van dit merk verstrijkt, in de weg staat aan de opeenvolgende vernieuwingsaanvragen die in casu zijn verricht, zoals het Gerecht in de punten 40 en 41 van het bestreden arrest heeft geoordeeld en zoals het EUIPO stelt.

57      Dienaangaande hoeft er slechts op te worden gewezen dat de aldus geformuleerde grief op de onjuiste premisse berust dat uit artikel 47, leden 4 en 5, van verordening nr. 207/2009 niet alleen voortvloeit dat het EUIPO verplicht is om een aanvraag tot gedeeltelijke vernieuwing in te schrijven vóór de extra termijn verstrijkt, maar ook dat het EUIPO in geval van inschrijving van dat verzoek niet de mogelijkheid heeft om, in plaats van bepaalde klassen van waren of diensten in het register te schrappen, door middel van een aantal aantekeningen in het register zowel de rechten van de Uniemerkhouders als die van derden te waarborgen.

58      Uit een en ander volgt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat artikel 47, lid 3, van verordening nr. 207/2009 en het rechtszekerheidsbeginsel in de weg staan aan de indiening tijdens de extra termijn van een verzoek om vernieuwing betreffende bepaalde klassen van waren of diensten waarvoor een Uniemerk is ingeschreven, wanneer eerder een verzoek om vernieuwing betreffende andere klassen van door dit merk aangeduide waren of diensten is ingediend tijdens de termijn die in de eerste volzin van die bepaling is vastgesteld.

59      Bijgevolg moet het eerste middel van de hogere voorziening worden toegewezen, zonder dat het tweede middel van deze hogere voorziening, namelijk schending van artikel 48 van verordening nr. 207/2009, hoeft te worden onderzocht, en dient het bestreden arrest te worden vernietigd.

 Beroep bij het Gerecht

60      Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof, in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht, de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is. Dat is in casu het geval.

61      In dit verband volgt uit de punten 41 tot en met 58 van het onderhavige arrest en uit de punten 26 tot en met 30 van het bestreden arrest dat het door Nissan ter onderbouwing van haar beroep in eerste aanleg aangevoerde enkele middel, dat in hoofdzaak aan schending van de artikelen 47 en 50 van verordening nr. 207/2009 was ontleend, gegrond is, en dat de litigieuze beslissing bijgevolg moet worden vernietigd.

 Kosten

62      Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof beslist het Hof, wanneer de hogere voorziening gegrond is en het Hof zelf de zaak afdoet, ten aanzien van de proceskosten.

63      Ingevolge artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat op grond van artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd.

64      Aangezien het EUIPO in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van Nissan te worden verwezen in de kosten van zowel de procedure in eerste aanleg in zaak T‑572/12 als de procedure in hogere voorziening.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:

1)      Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 4 maart 2015, Nissan Jidosha/BHIM (CVTC) (T‑572/12, niet gepubliceerd, EU:T:2015:136), wordt vernietigd.

2)      De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 6 september 2012 (zaak R 2469/2011‑1), betreffende een verzoek om vernieuwing van de inschrijving van het Uniebeeldmerk CVTC, wordt vernietigd.

3)      Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie wordt, behalve in zijn eigen kosten, verwezen in de kosten die voor Nissan Jidosha KK zijn opgekomen in zowel de procedure in eerste aanleg in zaak T‑572/12 als de procedure in hogere voorziening.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.