Language of document : ECLI:EU:C:2017:199

Zaak C484/15

Ibrica Zulfikarpašić

tegen

Slaven Gajer

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Općinski sud u Novom Zagrebu – Stalna služba u Samoboru)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 805/2004 – Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Voorwaarden voor waarmerking als Europese executoriale titel – Begrip ‚gerecht’ – Notaris die op grond van een ‚bewijskrachtig document’ een dwangbevel heeft uitgevaardigd – Authentieke akte”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 maart 2017

1.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Verordening nr. 805/2004 –Begrip gerecht – Notarissen die optreden in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een bewijskrachtig document – Niet-contradictoire procedures – Daarvan uitgesloten

[Verordening nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1, b) en c), 5 en 12]

2.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Verordening nr. 805/2004 – Waarmerking van een beslissing als Europese executoriale titel – Besluit dat betrekking moet hebben op een niet-betwiste schuldvordering – Dwangbevel dat door een notaris is uitgevaardigd op grond van een bewijskrachtig document en waartegen geen verzet is aangetekend – Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 5 en art. 3, lid 1)

1.      Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet‑betwiste schuldvorderingen moet aldus worden uitgelegd dat de notarissen in Kroatië, wanneer zij optreden in het kader van de bevoegdheden die hun door het nationale recht zijn toebedeeld in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document”, niet onder het begrip „gerecht” in de zin van deze verordening vallen.

Het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten is in het Unierecht immers van wezenlijk belang, aangezien het de mogelijkheid biedt om een ruimte zonder binnengrenzen te verwezenlijken en in stand te houden, die berust op de hoge mate van vertrouwen dat tussen de lidstaten moet bestaan (arrest van 5 april 2016, Aranyosi en Căldăraru, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198, punt 78).

Concreet houdt dit beginsel krachtens artikel 5 van verordening nr. 805/2004 in dat beslissingen die in de lidstaat van oorsprong als Europese executoriale titel zijn gewaarmerkt, in de andere lidstaten worden erkend en ten uitvoer worden gelegd.

Om ervoor te zorgen dat het beginsel van gewettigd vertrouwen wordt beschermd in een context van vrij verkeer van beslissingen, als die welke in de punten 38 en 39 van het onderhavige arrest in herinnering is geroepen, is het noodzakelijk dat de bestanddelen van het begrip „gerecht” in de zin van deze verordening strikt worden beoordeeld, zodat de nationale autoriteiten kunnen weten welke beslissingen zijn gegeven door een gerecht van een andere lidstaat. De eerbiediging van het beginsel van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de lidstaten van de Unie, dat ten grondslag ligt aan de toepassing van deze verordening, veronderstelt immers met name dat de beslissingen waarvan om uitvoering wordt verzocht in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong, zijn gegeven in het kader van een gerechtelijke procedure waarin waarborgen voor onafhankelijkheid en onpartijdigheid gelden en waarin het beginsel van hoor en wederhoor wordt geëerbiedigd.

In casu moet in herinnering worden gebracht dat de notarissen in Kroatië overeenkomstig de wet op de gedwongen tenuitvoerlegging bevoegd zijn om een bevel uit te vaardigen op een verzoek om inleiding van een procedure tot tenuitvoerlegging op grond van een bewijskrachtig document. Zodra het bevel ter kennis is gebracht van de schuldenaar, kan deze verzet aantekenen. Indien bij de notaris tijdig en ontvankelijk gemotiveerd verzet is aangetekend tegen een door hem uitgevaardigd bevel, maakt hij het dossier met het oog op de verzetsprocedure over aan het bevoegde gerecht, dat uitspraak doet op het verzet.

Uit deze bepalingen blijkt dat dwangbevelen die door de notaris worden uitgevaardigd op grond van een „bewijskrachtig document”, slechts na de vaststelling ervan ter kennis worden gebracht van de schuldenaar, terwijl deze schuldenaar niet in kennis wordt gesteld van het bij de notaris ingediende verzoek.

Het is weliswaar zo dat de schuldenaar verzet kan aantekenen tegen het door de notaris uitgevaardigde dwangbevel en dat de notaris de bevoegdheden die hem in het kader van de procedure van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document” zijn verleend, lijkt uit te oefenen onder toezicht van een rechter, aan wie de notaris eventuele betwistingen moet voorleggen, maar het onderzoek door de notaris in Kroatië van het verzoek om afgifte van een dwangbevel op grond van een bewijskrachtig document is niet contradictoir.

Volgens artikel 12 van verordening nr. 805/2004 kan een beslissing inzake een schuldvordering die onbetwist is in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) en c), van deze verordening, alleen als Europese executoriale titel worden gewaarmerkt indien de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong voldeed aan de in hoofdstuk III van deze verordening vastgestelde minimumvoorschriften.

(cf. punten 41‑47, 50, dictum 1)

2.      Verordening nr. 805/2004 moet aldus worden uitgelegd dat een door een notaris in Kroatië op grond van een „bewijskrachtig document” uitgevaardigd dwangbevel waartegen geen verzet is aangetekend, niet kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel, aangezien het geen betrekking heeft op een niet-betwiste schuldvordering in de zin van artikel 3, lid 1, van deze verordening.

Vastgesteld moet worden dat de notarissen in de Kroatische rechtsorde weliswaar gerechtigd zijn om authentieke akten op te stellen, maar dat schuldvorderingen die zijn vastgesteld in een krachtens een „bewijskrachtig document” uitgevaardigd dwangbevel niet onbetwist zijn. In artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 805/2004 is immers, overeenkomstig overweging 5 daarvan, bepaald dat een authentieke akte slechts kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel voor zover de schuldenaar in die akte uitdrukkelijk de schuldvordering heeft erkend.

Het feit dat de schuldenaar geen verzet heeft aangetekend kan overigens niet worden gelijkgesteld met een uitdrukkelijke erkenning van de schuldvordering in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 805/2004, aangezien die erkenning moet zijn vermeld in de authentieke akte die wordt gewaarmerkt.

(cf. punten 55, 56, 58, 59, dictum 2)