Language of document :

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

5 juni 2003 (1)

„Niet-nakoming - Afvalbeheer - Artikelen 4, lid 1, en 11 van richtlijn 96/59/EG betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's)”

In zaak C-83/02,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Støvlbæk en M. Konstantinidis als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door E. Skandalou als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep tot vaststelling dat de Helleense Republiek, door niet binnen de gestelde termijn (16 september 1999) de in de artikelen 4, lid 1, en 11 van richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's) (PB L 243, blz. 31) voorziene plannen, schema's en samenvattingen op te stellen of door deze in elk geval niet aan de Commissie mede te delen, de krachtens die richtlijn en het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, A. La Pergola (rapporteur) en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: L. A. Geelhoed,


griffier: R. Grass,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 maart 2003,

het navolgende

Arrest

1.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 12 maart 2002, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat de Helleense Republiek, door niet binnen de gestelde termijn (16 september 1999) de in de artikelen 4, lid 1, en 11 van richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's) (PB L 243, blz. 31; hierna: „richtlijn”) voorziene plannen, schema's en samenvattingen op te stellen of door deze in elk geval niet aan de Commissie mede te delen, de krachtens die richtlijn en het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2.
    Artikel 1 van de richtlijn luidt:

„Deze richtlijn heeft tot doel de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de gecontroleerde verwijdering van PCB's, de reiniging of de verwijdering van PCB's bevattende apparaten en/of de verwijdering van gebruikte PCB's, teneinde op basis van de bepalingen van deze richtlijn te komen tot een volledige verwijdering van PCB's.”

3.
    Artikel 4, lid 1, van de richtlijn bepaalt:

„Teneinde te voldoen aan artikel 3, dragen de lidstaten er zorg voor dat inventarissen worden opgesteld van apparaten die meer dan 5 dm3 PCB's bevatten en sturen zij uiterlijk drie jaar na aanneming van deze richtlijn een samenvatting van deze inventarissen naar de Commissie. Voor sterkstroomcondensatoren geldt de drempel van 5 dm3 voor het totaal van de afzonderlijke onderdelen van een gecombineerd toestel.”

4.
    In artikel 11 van de richtlijn wordt bepaald:

„1.    De lidstaten stellen binnen drie jaar na aanneming van deze richtlijn het volgende vast:

-    een plan voor de reiniging en/of verwijdering van geïnventariseerde apparaten en de daarin aanwezige PCB's;

-    een schema voor de inzameling en latere verwijdering van de in artikel 6, lid 3, bedoelde apparaten die niet overeenkomstig artikel 4, lid 1, hoeven te worden geïnventariseerd.

2.    De lidstaten delen dit plan en dit schema onverwijld mede aan de Commissie.”

5.
    Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de richtlijn is deze in werking getreden op de datum van aanneming ervan, zijnde 16 september 1996. Hieruit volgt dat de Helleense Republiek uiterlijk op 16 september 1999 de samenvatting van de inventarissen, het plan en het schema moest opstellen die zijn voorgeschreven bij de artikelen 4, lid 1, en 11 van de richtlijn.

6.
    Nadat de Commissie de Helleense Republiek in de gelegenheid had gesteld haar opmerkingen te maken, zond zij deze lidstaat overeenkomstig de procedure van artikel 226, eerste alinea, EG op 1 augustus 2000 een met redenen omkleed advies met het verzoek, binnen een termijn van twee maanden vanaf de kennisgeving van dit advies de nodige maatregelen te nemen om aan de verplichtingen uit hoofde van de richtlijn te voldoen. Daar uit de informatie die de Commissie van de Griekse autoriteiten ontving, bleek dat de Helleense Republiek niet had voldaan aan de verplichtingen van de artikelen 4, lid 1, en 11 van de richtlijn, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

7.
    In haar verzoekschrift betoogt de Commissie dat de Helleense Republiek de krachtens de richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, aangezien zij niet binnen de gestelde termijn de samenvatting van de inventarissen, het plan en het schema, bedoeld in de artikelen 4, lid 1, en 11 van de richtlijn, heeft opgemaakt en/of meegedeeld.

8.
    In haar verweerschrift voert de Griekse regering met betrekking tot artikel 4, lid 1, van de richtlijn aan, dat de in die bepaling bedoelde inventarissen, die zij de Commissie reeds tijdens de precontentieuze procedure - zij het in nog onvolledige vorm - had bezorgd, intussen zijn voltooid. Na te hebben vermeld hoeveel apparaten zijn geïnventariseerd, verbindt de Helleense regering zich ertoe de Commissie zo spoedig mogelijk de samenvatting van die inventarissen mee te delen teneinde te voldoen aan de krachtens die bepaling op haar rustende verplichtingen.

9.
    Aangaande artikel 11 van de richtlijn voert de Griekse regering aan dat de voltooiing van de inventarissen een fundamentele, voorafgaande en verplichte stap was met het oog op de opstelling van het in die bepaling voorziene plan en schema. De bevoegde diensten van het ministerie van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Openbare Werken hebben reeds een plan onderzocht, dat de bevoegde minister weldra ter goedkeuring zal worden voorgelegd. In die omstandigheden is zij van mening dat de Helleense Republiek spoedig aan de krachtens die bepaling op haar rustende verplichtingen zal voldoen.

10.
    Dienaangaande zij erop gewezen, dat volgens vaste rechtspraak het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en dat het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen geen rekening kan houden (zie met name arresten van 6 juni 2002, Commissie/Frankrijk, C-177/01, Jurispr. blz. I-5137, punt 13, en 4 juli 2002, Commissie/Griekenland, C-173/01, Jurispr. blz. I-6129, punt 7).

11.
    Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat de Helleense Republiek aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn de samenvatting van de inventarissen, het plan en het schema, bedoeld in de artikelen 4, lid 1, en 11 van de richtlijn, nog niet had opgesteld.

12.
    In deze omstandigheden moet het door de Commissie ingestelde beroep gegrond worden geacht.

13.
    Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de Helleense Republiek, door niet binnen de gestelde termijn een samenvatting te maken van de inventarissen van apparaten die meer dan 5 dm3 PCB's bevatten, en evenmin een plan voor de reiniging en/of verwijdering van geïnventariseerde apparaten en de daarin aanwezige PCB's, of een schema voor de inzameling en latere verwijdering van de apparaten die niet hoeven te worden geïnventariseerd, als bedoeld in de artikelen 4, lid 1, en 11 van de richtlijn, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

14.
    Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Helleense Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1)    Door niet binnen de gestelde termijn een samenvatting te maken van de inventarissen van apparaten die meer dan 5 dm3 PCB's bevatten, en evenmin een plan voor de reiniging en/of verwijdering van geïnventariseerde apparaten en de daarin aanwezige PCB's, of een schema voor de inzameling en latere verwijdering van de apparaten die niet hoeven te worden geïnventariseerd, als bedoeld in de artikelen 4, lid 1, en 11 van richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's), is de Helleense Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)    De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.

Timmermans

La Pergola
von Bahr

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 5 juni 2003.

De griffier

De president van de Vierde kamer

R. Grass

C. W. A. Timmermans


1: Procestaal: Grieks.