Language of document :

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

21 september 2017 (*)

„Hogere voorziening – Mededingingsregelingen – Italiaanse producenten van betonstaal – Vaststelling van de prijzen en beperking en beheersing van de productie en de afzet – Inbreuk op artikel 65 KS – Nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking door het Gerecht van de Europese Unie – Beschikking opnieuw vastgesteld op grond van verordening (EG) nr. 1/2003 – Geen toezending van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar – Geen hoorzitting na de nietigverklaring van de oorspronkelijke beschikking – Opgelopen vertraging gedurende de procedure voor het Gerecht”

In zaak C‑85/15 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 19 februari 2015,

Feralpi Holding SpA, gevestigd te Brescia (Italië), vertegenwoordigd door G. M. Roberti en I. Perego, avvocati,

rekwirante,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Malferrari en P. Rossi als gemachtigden, bijgestaan door M. Moretto, avvocato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: E. Juhász, kamerpresident, C. Vajda (rapporteur) en C. Lycourgos, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: V. Giacobbo-Peyronnel, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 20 oktober 2016,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 december 2016,

het navolgende

Arrest

1        Met haar hogere voorziening verzoekt Feralpi Holding SpA (hierna: „Feralpi”) om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 december 2014, Feralpi/Commissie (T‑70/10, niet gepubliceerd, EU:T:2014:1031; hierna: „bestreden arrest”), houdende verwerping van haar beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 inzake een inbreuk op artikel 65 KS (Zaak COMP/37.956 – Betonstaal, nieuwe beschikking; hierna: „beschikking van 30 september 2009”) in de versie gewijzigd bij besluit C(2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009 (hierna: „wijzigingsbesluit”) (beschikking van 30 september 2009 zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit; hierna: „litigieuze beschikking”).

 Voorgeschiedenis van het geding en litigieuze beschikking

2        De voorgeschiedenis van het geding is in de punten 16 tot en met 21 van het bestreden arrest uiteengezet.

„16      Van oktober tot december 2000 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 47 KS verificaties verricht bij Italiaanse betonstaalproducenten en bij een vereniging van Italiaanse ijzer- en staalondernemingen [Federacciai]. De Commissie heeft hen tevens krachtens artikel 47 KS inlichtingenverzoeken gezonden […].

17      Op 26 maart 2002 heeft de Commissie de administratieve procedure geopend en op grond van artikel 36 KS bezwaren geformuleerd (hierna: ‚mededeling van punten van bezwaar’) […]. [Feralpi] heeft schriftelijke opmerkingen ingediend over deze mededeling van punten van bezwaar. Op 13 juni 2002 heeft een hoorzitting plaatsgevonden […].

18      Op 12 augustus 2002 heeft de Commissie aanvullende punten van bezwaar aan de adressaten van de mededeling van punten van bezwaar gericht (hierna: ‚mededeling van aanvullende punten van bezwaar’) […]. In de mededeling van aanvullende punten van bezwaar, die was gebaseerd op artikel 19, lid 1, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81 en 82 EG] (PB 1962, 13, blz. 204), heeft de Commissie haar standpunt over de voortzetting van de procedure na het expireren van het EGKS-Verdrag uiteengezet. Aan de betrokken ondernemingen werd een termijn voor indiening van hun opmerkingen verleend en op 30 september 2002 heeft een tweede hoorzitting plaatsgevonden, waarbij vertegenwoordigers van de lidstaten aanwezig waren […]. [Feralpi] heeft op 13 september 2002 geantwoord op de mededeling van aanvullende punten van bezwaar.

19      Na afloop van de procedure heeft de Commissie beschikking C(2002) 5087 definitief van 17 december 2002 inzake een procedure op grond van artikel 65 KS (Zaak nr. C.37.956 – Betonstaal; hierna: ‚beschikking van 2002’) vastgesteld. Zij heeft daarbij geconstateerd dat de ondernemingen aan wie deze beschikking was gericht, één enkele complexe en voortdurende mededingingsregeling op de Italiaanse markt van betonstaal in staven of rollen ten uitvoer hadden gelegd en dat deze regeling ertoe strekte of ten gevolge had de prijzen te bepalen en ook aanleiding had gegeven tot een met artikel 65, lid 1, KS strijdige beperking of beheersing van de productie of de afzet […]. In deze beschikking heeft de Commissie [Feralpi] […] een geldboete ter hoogte van 10,25 miljoen EUR opgelegd.

20      Op 4 maart 2003 heeft [Feralpi] bij het Gerecht beroep ingesteld tegen de beschikking van 2002. Bij arrest van 25 oktober 2007, Feralpi Siderurgica/Commissie (T‑77/03, [niet gepubliceerd, EU:T:2007:319]), heeft het Gerecht de beschikking van 2002 nietig verklaard. Met name aangezien de beschikking van 2002 geen verwijzing naar artikel 3 en artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 bevatte, heeft het Gerecht opgemerkt dat deze beschikking uitsluitend was gebaseerd op artikel 65, leden 4 en 5, KS […]. Omdat deze bepalingen op 23 juli 2002 waren geëxpireerd, kon de Commissie aan deze, op het tijdstip van de vaststelling van de beschikking van 2002 geëxpireerde bepalingen geen bevoegdheid meer ontlenen om een inbreuk op artikel 65, lid 1, KS vast te stellen en de ondernemingen die aan deze inbreuk hadden deelgenomen, geldboeten op te leggen […].

21      Bij brief van 30 juni 2008 heeft de Commissie [Feralpi] en de andere betrokken ondernemingen laten weten dat zij van plan was een nieuwe beschikking vast te stellen op basis van een andere rechtsgrondslag dan die welke zij voor de beschikking van 2002 had gekozen. Verder heeft zij verklaard dat zij de nieuwe beschikking, gelet op de beperkte draagwijdte van het arrest [van 25 oktober 2007,] Feralpi Siderurgica/Commissie [(T‑77/03, niet gepubliceerd, EU:T:2007:319)], zou baseren op het in de mededeling van punten van bezwaar en de mededeling van aanvullende punten van bezwaar aangedragen bewijsmateriaal. Aan de betrokken ondernemingen werd een termijn voor indiening van hun opmerkingen verleend […]. Op 31 juli 2008 heeft Feralpi geantwoord op deze brief. Op de brief van 30 juni 2008 zijn diverse verzoeken om inlichtingen gevolgd, waar [Feralpi] op heeft geantwoord.”

3        In haar beschikking van 30 september 2009 heeft de Commissie in het bijzonder overwogen dat verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101 en 102 VWEU] (PB 2003, L 1, blz. 1), aldus moet worden uitgelegd dat zij op grond daarvan ook na 23 juli 2002 mededingingsregelingen in de sectoren die ratione materiae en ratione temporis binnen de werkingssfeer van het EGKS-Verdrag vielen, mocht vaststellen en bestraffen. Zij heeft erop gewezen dat deze beschikking was vastgesteld overeenkomstig de procedureregels van het EG-Verdrag en genoemde verordening en dat materiële bepalingen die niet meer van kracht waren op het moment waarop een handeling werd vastgesteld, konden worden toegepast op grond van de beginselen die de opeenvolging van regels in de tijd beheersen onder voorbehoud van toepassing van het algemene lex-mitiorbeginsel.

4        Artikel 1 van de genoemde beschikking bepaalt in het bijzonder dat Feralpi inbreuk heeft gemaakt op artikel 65, lid 1, KS door van 6 december 1989 tot 27 juni 2000 deel te nemen aan een voortdurende overeenkomst en/of aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen betreffende betonstaal in staven of rollen die ertoe strekten en/of tot gevolg hebben gehad de prijzen te bepalen en de productie of de afzet op de gemeenschappelijke markt te beperken en/of beheersen. Bij artikel 2 van dezelfde beschikking heeft de Commissie Feralpi een geldboete van 10,25 miljoen EUR opgelegd.

5        Acht van de elf vennootschappen aan wie de beschikking van 30 september 2009 was gericht, waaronder Feralpi, hebben de Commissie tussen 20 en 23 november 2009 brieven toegezonden waarin zij erop wezen dat in de bijlage bij deze beschikking zoals deze aan de adressaten ervan ter kennis was gebracht, de tabellen met de prijsschommelingen ontbraken.

6        Op 8 december 2009 heeft de Commissie het wijzigingsbesluit vastgesteld, waarbij de ontbrekende tabellen in de bijlage werden opgenomen en de genummerde verwijzingen naar die tabellen in acht voetnoten werden gecorrigeerd.

 Procedure voor het Gerecht en bestreden arrest

7        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 februari 2010, heeft Feralpi een beroep ingesteld dat ertoe strekt dat het Gerecht de maatregelen neemt die nodig zijn om na te gaan of in de procedure voor de vaststelling van de litigieuze beschikking het collegialiteitsbeginsel is nageleefd en dat het deze beschikking nietig verklaart.

8        Ter ondersteuning van haar beroep heeft Feralpi zeven middelen aangevoerd, ontleend aan in de eerste plaats niet-nakoming van de motiveringsverplichting, schending van het collegialiteitsbeginsel en een gebrek in de procedure ter hernieuwde vaststelling van de beschikking van 2002; in de tweede plaats de ongeschikte rechtsgrondslag van de litigieuze beschikking; in de derde plaats schending van de verdedigingsrechten en van het beginsel van behoorlijk bestuur, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van equality of arms; in de vierde plaats schending van de toerekeningscriteria, een onjuiste beoordeling van de feiten en het ontbreken van onderzoek en motivering; in de vijfde plaats een onjuiste afbakening van de relevante markt; in de zesde plaats een onjuiste beoordeling van de feiten, schending van artikel 65 KS, schending van het non-discriminatiebeginsel en artikel 296 VWEU, en in de zevende plaats een onjuiste vaststelling van de hoogte van de geldboete.

9        Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep van Feralpi verworpen.

 Conclusies van partijen voor het Hof

10      Met haar hogere voorziening verzoekt Feralpi het Hof:

–        het bestreden arrest geheel of ten dele te vernietigen voor zover het beroep van Feralpi in zaak T‑70/10 daarbij is verworpen, en bijgevolg:

–        de litigieuze beschikking geheel of ten dele nietig te verklaren;

–        en/of de bij de litigieuze beschikking aan Feralpi opgelegde geldboete nietig te verklaren of althans te verlagen;

–        subsidiair, het bestreden arrest geheel of ten dele te vernietigen voor zover het beroep van Feralpi in zaak T‑70/10 daarbij is verworpen, en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht om de zaak af te doen met inachtneming van de aanwijzingen die het Hof zal verstrekken;

–        hoe dan ook de boete die bij de litigieuze beschikking aan Feralpi is opgelegd, te verlagen op grond van de buitensporige duur van de procedure voor het Gerecht, en

–        de Commissie te verwijzen in de kosten van beide instanties.

11      De Commissie verzoekt het Hof:

–        de hogere voorziening af te wijzen, en

–        Feralpi te verwijzen in de kosten.

 Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling

12      De mondelinge behandeling is op 8 december 2016 gesloten nadat de advocaat-generaal conclusie had genomen. Bij brief van 27 januari 2017, neergelegd ter griffie van het Hof op dezelfde dag, heeft de Commissie het Hof verzocht om te gelasten dat de mondelinge behandeling opnieuw zou worden geopend en dat de feitelijke gegevens die zij in haar verzoek had uiteengezet alsmede de documenten in de bijlage daarvan aan het dossier zouden worden toegevoegd.

13      Ter ondersteuning van dit verzoek heeft de Commissie in wezen gesteld dat het Hof niet voldoende was geïnformeerd over de feitelijke omstandigheden waarin de hoorzittingen van 13 juni en 30 september 2002 hadden plaatsgevonden, aangezien deze omstandigheden niet specifiek voorwerp van debat tussen de partijen waren geweest, terwijl de advocaat-generaal zijn conclusies op deze omstandigheden heeft gebaseerd.

14      Artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof biedt het Hof de mogelijkheid om, de advocaat-generaal gehoord, in elke stand van het geding de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten, onder meer wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een juridisch argument waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

15      Evenwel dient eraan te worden herinnerd dat het voorwerp van een hogere voorziening in beginsel wordt bepaald door de middelen en argumenten die de partijen hebben opgeworpen. In de onderhavige zaak hebben de partijen voldoende gelegenheid gehad om in hun memories en tijdens de gemeenschappelijke terechtzitting van 20 oktober 2016 in de zaken C‑85/15 P tot en met C‑89/15 P over deze middelen en argumenten te debatteren.

16      Dientengevolge heeft het Hof, de advocaat-generaal gehoord, geoordeeld dat het niet nodig was om de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten.

 Hogere voorziening

17      Ter ondersteuning van haar beroep voert Feralpi zes middelen aan, ontleend aan in de eerste plaats schending van het collegialiteitsbeginsel; in de tweede plaats schending van de verdedigingsrechten, van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950, en van artikel 10 van verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen [101 en 102 VWEU] (PB 2004, L 123, blz. 18), en een motiveringsgebrek; in de derde plaats schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden alsmede van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) wegens de buitensporig lange duur van de administratieve procedure alsmede een motiveringsgebrek; in de vierde plaats schending van artikel 65, lid 1, KS, van beginselen betreffende de bewijslast en van het beginsel van de onschuldpresumptie, een onjuiste opvatting van de feiten en een motiveringsgebrek; in de vijfde plaats schending van de artikelen 23 en 31 van verordening 1/2003, van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd (PB 1998, C 9, blz. 3), van het beginsel van gelijke behandeling alsmede van het evenredigheidsbeginsel en een motiveringsgebrek, en in de zesde plaats, de excessieve duur van de procedure voor het Gerecht.

 Tweede middel

 Argumenten van partijen

18      Met haar tweede middel, dat als eerste dient te worden onderzocht, stelt Feralpi dat het Gerecht haar verdedigingsrechten zoals gewaarborgd in artikel 10 van verordening nr. 773/2004 heeft geschonden door te oordelen dat het niet noodzakelijk was een nieuwe mededeling van punten van bezwaar te doen uitgaan alvorens de litigieuze beschikking werd vastgesteld. Aangezien de betreffende ondernemingen het recht hadden om te worden gehoord, zoals is bevestigd in de brief van de Commissie van 30 juni 2008 waarbij de betreffende ondernemingen werden uitgenodigd hun opmerkingen in te dienen, had de Commissie alle procedurele stappen die voorzien zijn in verordening nr. 773/2004 moeten volgen, namelijk de kennisgeving van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar alsook de mogelijkheid voor die ondernemingen om hun recht op toegang tot het dossier en, op verzoek, hun recht op een hoorzitting uit te oefenen.

19      Volgens de Commissie heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat, aangezien de onwettigheid van de beschikking van 2002 op de vaststellingsdatum is ontstaan, de voorbereidende handelingen daardoor niet werden geraakt, zodat zij na de nietigverklaring van deze beschikking niet verplicht was eerst een nieuwe mededeling van punten van bezwaar te doen uitgaan alvorens de litigieuze beschikking vast te stellen. De Commissie merkt op dat de wijziging van de rechtsgrondslag waar het haar bevoegdheid om Feralpi een boete op te leggen betreft, geen enkele invloed op de positie van Feralpi heeft gehad. Voorts heeft deze onderneming de mogelijkheid gehad om in reactie op de mededeling van aanvullende punten van bezwaar haar opvattingen kenbaar te maken over zowel het maximumbedrag van de geldboete die de Commissie kon opleggen als de rechtsgrondslag waaraan de bevoegdheid daartoe werd ontleend.

20      Ten aanzien van de brief van 30 juni 2008 heeft het Gerecht in punt 140 van het bestreden arrest erkend dat in deze brief duidelijk is uitgelegd dat het volgens de Commissie niet nodig was om een nieuwe mededeling van punten van bezwaar vast te stellen. Het Gerecht heeft daarentegen niet geoordeeld dat deze brief de mededeling van punten van bezwaar kon vervangen. Het Gerecht heeft dus terecht geoordeeld dat de Commissie zich er in de genoemde brief toe kon beperken de betrokken ondernemingen te informeren over haar voornemen om deze beschikking op basis van een nieuwe rechtsgrondslag opnieuw vast te stellen, omdat de nietigverklaring van de beschikking van 2002 niet leidde tot aantasting van de geldigheid van de mededeling van punten van bezwaar en de mededeling van aanvullende punten van bezwaar, waarover de betrokken ondernemingen zich al hadden kunnen uitspreken.

21      Bovendien is het door het Gerecht aangehaalde arrest van 15 oktober 2002, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie (C‑238/99 P, C‑244/99 P, C‑245/99 P, C‑247/99 P, C‑250/99 P–C‑252/99 P en C‑254/99 P, EU:C:2002:582), in de onderhavige zaak relevant, omdat in de zaak die tot dit arrest heeft geleid, een procedurefout was gemaakt in de fase van de vaststelling van de in dit arrest aan de orde gestelde beschikking, die echter niet heeft geleid tot de ongeldigheid van de procedurele handelingen.

22      De Commissie verdedigt eveneens de geldigheid van de mededeling van aanvullende punten van bezwaar. Zoals het Gerecht in punt 135 van het bestreden arrest heeft geoordeeld, was deze laatste mededeling gebaseerd op de destijds geldende relevante procedureregels van het EG-Verdrag, zodat de nietigverklaring van de beschikking van 2002 haar geldigheid niet kan hebben aangetast.

 Beoordeling door het Hof

23      Feralpi verwijt het Gerecht in wezen, niet te hebben geoordeeld dat de Commissie heeft verzuimd om alle procedurele stappen zoals voorzien in verordening nr. 773/2004 in acht te nemen, waaronder de kennisgeving van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar overeenkomstig artikel 10 van deze verordening en de mogelijkheid voor Feralpi om haar recht op een hoorzitting met deelname van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten uit te oefenen vóór de vaststelling van de litigieuze beschikking.

24      Hieromtrent moet in herinnering worden gebracht dat de Commissie de betrokken ondernemingen, waaronder Feralpi, op 26 maart 2002 in het kader van de procedure die heeft geleid tot vaststelling van de beschikking van 2002, overeenkomstig artikel 36 KS de mededeling van punten van bezwaar heeft toegezonden. De hierop betrekking hebbende hoorzitting heeft op 13 juni 2002 plaatsgevonden. Na de expiratie van het EGKS-Verdrag heeft de Commissie op 12 augustus 2002 de genoemde ondernemingen een mededeling van aanvullende punten van bezwaar toegezonden die was gebaseerd op artikel 19, lid 1, van verordening nr. 17. In die mededeling heeft de Commissie haar standpunt aangaande het gewijzigde juridisch kader uiteengezet en de ondernemingen uitgenodigd om hun zienswijzen omtrent de genoemde aanvullende punten van bezwaar kenbaar te maken. Op 30 september 2002 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij de vertegenwoordigers van de lidstaten aanwezig waren.

25      Na de nietigverklaring van de beschikking van 2002 heeft de Commissie Feralpi en de andere betrokken ondernemingen bij brief van 30 juni 2008 ingelicht over haar voornemen om deze beschikking opnieuw vast te stellen met verordening nr. 1/2003 als rechtsgrondslag en overeenkomstig de procedureregels voorzien in deze verordening.

26      Gezien deze procedurele gang van zaken dient te worden onderzocht of de Commissie, anders dan het Gerecht in punt 142 van het bestreden arrest heeft geoordeeld, verplicht was om na de nietigverklaring van de beschikking van 2002 de procedure te heropenen en een nieuwe mededeling van punten van bezwaar vast te stellen alsmede een nieuwe hoorzitting te houden.

27      Volgens vaste rechtspraak worden procedureregels in het algemeen geacht te gelden vanaf de datum waarop zij in werking treden (arresten van 29 maart 2011, ArcelorMittal Luxembourg/Commissie en Commissie/ArcelorMittal Luxembourg e.a., C‑201/09 P en C‑216/09 P, EU:C:2011:190, punt 75 en aldaar aangehaalde rechtspraak; van 29 maart 2011, ThyssenKrupp Nirosta/Commissie, C‑352/09 P, EU:C:2011:191, punt 88, en van 11 december 2012, Commissie/Spanje, C‑610/10, EU:C:2012:781, punt 45). Dit is zelfs het geval in een procedure die vóór bovengenoemde datum was ingeleid en daarna aanhangig bleef (zie in die zin arrest van 11 december 2012, Commissie/Spanje, C‑610/10, EU:C:2012:781, punt 47).

28      In de onderhavige zaak is de litigieuze beschikking op basis van artikel 7, lid 1, en artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 vastgesteld, zodat de daartoe gevolgde procedure in overeenstemming moest zijn met deze verordening en verordening nr. 773/2004, die verordening nr. 1/2003 als rechtsgrondslag heeft (zie in die zin arrest van 29 maart 2011, ThyssenKrupp Nirosta/Commissie, C‑352/09 P, EU:C:2011:191, punt 90), ook al was deze procedure ingeleid voordat verordening nr. 1/2003 van kracht werd.

29      Volgens artikel 10, leden 1 en 2, van verordening nr. 773/2004, gelezen in het licht van artikel 27, lid 1, van verordening nr. 1/2003, waaraan eerstgenoemde verordening uitvoering geeft, stelt de Commissie een beschikking krachtens onder meer artikel 7 van deze laatste verordening vast, nadat zij de betrokken partijen eerst in kennis heeft gesteld van een mededeling van punten van bezwaar en daarbij een termijn heeft vastgesteld waarbinnen deze partijen hun standpunt kenbaar kunnen maken.

30      Zoals het Gerecht in de punten 136 en 137 van het bestreden arrest in wezen heeft weergegeven, had de Commissie de betrokken ondernemingen in de onderhavige zaak reeds de mededeling van punten van bezwaar en de mededeling van aanvullende punten van bezwaar toegezonden en zijn aan Feralpi in de litigieuze beschikking, vergeleken met die mededelingen, geen nieuwe handelingen ten laste gelegd. Bovendien bestaat er, zoals de advocaat-generaal in punt 53 van zijn conclusie heeft benadrukt, geen groot inhoudelijk verschil tussen een mededeling van punten van bezwaar die is vastgesteld op grond van de EGKS-regels en een mededeling van punten van bezwaar die overeenkomstig de verordeningen nr. 17 en nr. 1/2003 is vastgesteld. Het was dus niet nodig een nieuwe mededeling van punten van bezwaar te zenden.

31      Hieromtrent heeft het Gerecht terecht verwezen naar punt 73 van het arrest van 15 oktober 2002, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie (C‑238/99 P, C‑244/99 P, C‑245/99 P, C‑247/99 P, C‑250/99 P–C‑252/99 P en C‑254/99 P, EU:C:2002:582), waarin eraan wordt herinnerd dat de nietigverklaring van een Uniehandeling niet noodzakelijkerwijs van invloed is op de voorbereidende handelingen, aangezien de procedure ter vervanging van de nietig verklaarde handeling in beginsel precies op het punt waarop de onwettigheid is ontstaan weer mag worden opgenomen.

32      Zoals het Gerecht in punt 134 van het bestreden arrest heeft geoordeeld, is de beschikking van 2002 immers nietig verklaard wegens onbevoegdheid van de Commissie om deze beschikking te baseren op de bepalingen van het EGKS-Verdrag, dat niet meer van kracht was toen de beschikking werd vastgesteld. De onwettigheid is zodoende exact op deze vaststellingsdatum ontstaan. Derhalve heeft die nietigverklaring de mededeling van punten van bezwaar en de mededeling van aanvullende punten van bezwaar niet aangetast.

33      Anders dan Feralpi stelt, is het niet zo dat de in punt 31 van dit arrest aangehaalde rechtspraak wegens de wijziging van de rechtsgrondslag waarop de boeten waren gebaseerd in de onderhavige zaak buiten toepassing blijft, aangezien in de voorbereidende handelingen al rekening is gehouden met de gevolgen van deze wijziging van de rechtsgrondslag. Zoals volgt uit punten 18 en 138 van het bestreden arrest, heeft de Commissie Feralpi in de mededeling van aanvullende punten van bezwaar gebaseerd op artikel 19, lid 1, van verordening nr. 17 immers ingelicht over de gevolgen die zij aan de expiratie van het EGKS-Verdrag wilde verbinden en heeft Feralpi de mogelijkheid gehad haar opvattingen hieromtrent kenbaar te maken.

34      Bovendien wordt niet bestreden dat de intrekking van verordening nr. 17 en de inwerkingtreding van verordening nr. 1/2003, waarvan sommige bepalingen de rechtsgrondslag van de litigieuze beschikking vormen, niets hebben veranderd aan deze gevolgen. Zoals de advocaat-generaal in punt 50 van zijn conclusie heeft opgemerkt, volgt uit de overgangsbepalingen van artikel 34, lid 2, van verordening nr. 1/2003 en van artikel 19 van verordening nr. 773/2004 in ieder geval dat de procedurele handelingen en maatregelen die zijn verricht overeenkomstig respectievelijk verordening nr. 17 en verordening (EG) nr. 2842/98 van de Commissie van 22 december 1998 betreffende het horen van belanghebbenden en derden in bepaalde procedures op grond van de artikelen [81] en [82] van het EG-Verdrag (PB 1998, L 354, blz. 18), met het oog op de toepassing van eerstgenoemde verordeningen effect blijven sorteren.

35      Tevens moet het argument worden afgewezen waarmee Feralpi stelt dat de nietigverklaring van de beschikking van 2002 wegens de rechtsgrondslag waarop zij was gebaseerd, onvermijdelijk gevolgen heeft gehad voor de door de Commissie in de mededeling van aanvullende punten van bezwaar gegeven toelichting op de rechtsgrondslag waarop zij deze beschikking wilde vaststellen. Het volstaat in herinnering te brengen dat de beschikking van 2002 uitsluitend was gebaseerd op artikel 65, leden 4 en 5, KS terwijl de genoemde mededeling was gebaseerd op verordening nr. 17.

36      Het Gerecht heeft zich derhalve niet schuldig gemaakt aan een onjuiste rechtsopvatting door in punt 142 van het bestreden arrest te oordelen dat de Commissie niet verplicht was om een nieuwe mededeling van punten van bezwaar vast te stellen.

37      Zoals de advocaat-generaal in punt 55 van zijn conclusie heeft opgemerkt, moet de Commissie de partijen aan wie zij een mededeling van punten van bezwaar heeft gericht, evenwel ingevolge artikel 12 van verordening nr. 773/2004 de gelegenheid bieden om tijdens een hoorzitting hun standpunt toe te lichten, indien zij daar in hun schriftelijke opmerkingen om hebben verzocht. Aangezien de nietigverklaring van de beschikking van 2002 blijkens punt 32 van het onderhavige arrest de mededeling van punten van bezwaar en de mededeling van aanvullende punten van bezwaar niet heeft aangetast, moet dientengevolge worden onderzocht of de Commissie genoemde partijen, zoals vereist, gelegenheid heeft geboden tijdens een hoorzitting overeenkomstig de procedurevoorschriften van verordeningen nr. 1/2003 en 773/2004 hun argumenten naar voren te brengen.

38      Hieromtrent dient te worden opgemerkt dat de mededingingsautoriteiten van de lidstaten onder het procedurele stelsel van verordening nr. 1/2003, zoals nader uitgewerkt in verordening nr. 773/2004, volgens artikel 14, lid 3, van deze verordening worden uitgenodigd om deel te nemen aan de hoorzitting die op verzoek van de adressaten van een mededeling van punten van bezwaar na de toezending van deze mededeling wordt gehouden.

39      Wat betreft de in de loop van 2002 georganiseerde hoorzittingen hebben de vertegenwoordigers van de lidstaten niet deelgenomen aan de hoorzitting van 13 juni 2002. Het toen nog geldige EGKS-Verdrag voorzag namelijk niet in een zodanige deelname. Het staat vast dat deze hoorzitting betrekking had op de kern van de zaak, namelijk op de gedragingen die de Commissie de adressaten van de mededeling van punten van bezwaar aanrekende. Dit volgt in het bijzonder uit de punten 379 tot en met 382 van de litigieuze beschikking en wordt bevestigd in punt 148 van de arresten van het Gerecht van 9 december 2014, Alfa Acciai/Commissie (T‑85/10, niet gepubliceerd, EU:T:2014:1037), en van 9 december 2014, Ferriera Valsabbia en Valsabbia Investimenti/Commissie (T‑92/10, niet gepubliceerd, EU:T:2014:1032).

40      Daarentegen had de hoorzitting van 30 september 2002, waarvoor de vertegenwoordigers van de lidstaten overeenkomstig de regels van het op dat moment toepasselijke EG-Verdrag, in het bijzonder artikel 11, lid 2, van verordening nr. 2842/98, wel waren uitgenodigd, betrekking op het onderwerp van de mededeling van aanvullende punten van bezwaar, namelijk de juridische gevolgen van de expiratie van het EGKS-Verdrag voor het vervolg van de procedure. Dit volgt allereerst uit deze mededeling waarin de adressaten uitdrukkelijk werden uitgenodigd om hun eigen gezichtspunten omtrent deze aanvullende punten van bezwaar kenbaar te maken. Tevens heeft de Commissie in punt 382 van de litigieuze beschikking aangegeven dat zij het niet noodzakelijk achtte om de hoorzitting van 13 juni 2002 op grond van de bepalingen van de verordeningen nr. 17 en nr. 1/2003 over te doen, omdat deze hoorzitting, waaraan de vertegenwoordigers van de lidstaten niet hadden deelgenomen, was gehouden overeenkomstig de voorschriften van het destijds toepasselijke EGKS-Verdrag. Bovendien heeft de Commissie tijdens de gemeenschappelijke terechtzitting in de zaken C‑85/15 P tot en met C‑89/15 P in antwoord op een vraag van het Hof bevestigd dat in de mededeling van de aanvullende punten van bezwaar noch op de feiten noch op de bewijzen waarop deze procedure betrekking had, werd teruggekomen.

41      Hieruit vloeit voort dat de vertegenwoordigers van de lidstaten in de onderhavige zaak niet hebben deelgenomen aan een hoorzitting inzake de kern van de zaak, maar uitsluitend hebben deelgenomen aan een hoorzitting inzake de juridische gevolgen van de expiratie van het EGKS-Verdrag.

42      Indien een besluit wordt vastgesteld op grond van verordening nr. 1/2003, moet de procedure die tot dit besluit leidt, overeenkomstig de in de punten 27 en 28 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak in overeenstemming zijn met de procedureregels voorzien in deze verordening, zelfs wanneer die procedure al was ingeleid voordat deze verordening in werking is getreden.

43      Hieruit volgt dat de Commissie, alvorens de litigieuze beschikking vast te stellen, de partijen ingevolge de artikelen 12 en 14 van verordening nr. 773/2004 de gelegenheid had moeten geven om hun argumenten naar voren te brengen tijdens een hoorzitting waarvoor zij ook de mededingingsautoriteiten van de lidstaten had uitgenodigd. Dientengevolge kan niet worden geoordeeld dat de hoorzitting van 13 juni 2002, waar het de kern van de zaak betreft, heeft voldaan aan de procedurevoorschriften omtrent de vaststelling van een besluit op basis van verordening nr. 1/2003.

44      Bijgevolg heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 142 van het bestreden arrest te oordelen dat de Commissie niet verplicht was om, alvorens de litigieuze beschikking vast te stellen, een nieuwe hoorzitting te organiseren omdat de betrokken ondernemingen tijdens de hoorzittingen van 13 juni en 30 september 2002 al de mogelijkheid hadden gehad om mondeling te worden gehoord.

45      Rekening houdend met het door de advocaat-generaal in de punten 56 en 57 van zijn conclusie benadrukte belang om in het kader van de in de verordeningen nr. 1/2003 en nr. 773/2004 vastgelegde procedure op verzoek van de betrokken partijen een hoorzitting te houden waarvoor overeenkomstig artikel 14, lid 3, van de tweede verordening de mededingingsautoriteiten van de lidstaten worden uitgenodigd, vormt de afwezigheid van een zodanige hoorzitting een schending van wezenlijke vormvoorschriften.

46      Wanneer het recht op een zodanige hoorzitting als vastgelegd in verordening nr. 773/2004 niet is geëerbiedigd, hoeft een onderneming waarvan de rechten op die wijze zijn geschonden niet aan te tonen dat deze schending het verloop van de procedure en de inhoud van de litigieuze beschikking op een voor haar nadelige wijze heeft kunnen beïnvloeden.

47      Derhalve is de genoemde procedure noodzakelijkerwijze ongeldig, los van de eventuele nadelige gevolgen voor Feralpi die uit een dergelijke schending zouden kunnen voortvloeien (zie in die zin arresten van 6 november 2012, Commissie/Éditions Odile Jacob, C‑553/10 P en C‑554/10 P, EU:C:2012:682, punten 46‑52, en van 9 juni 2016, CEPSA/Commissie, C‑608/13 P, EU:C:2016:414, punt 36).

48      Gelet op een en ander dient het tweede door Feralpi opgeworpen middel te worden aanvaard en dient het bestreden arrest derhalve te worden vernietigd zonder dat het nodig is het eerste en het derde tot en met vijfde middel in hogere voorziening te onderzoeken.

 Zesde middel

 Argumenten van partijen

49      Met haar zesde middel stelt Feralpi dat het Gerecht haar recht op behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn zoals vastgelegd in artikel 47 van het Handvest heeft geschonden, aangezien de procedure voor het Gerecht vier jaar en tien maanden in beslag heeft genomen, waarvan drie jaar en vier maanden tussen het einde van de schriftelijke procedure en de opening van de mondelinge behandeling.

50      Aangaande de complexiteit van de zaak meent Feralpi dat het Gerecht al kennis had van de vragen die rezen in de zaak die heeft geleid tot het bestreden arrest, in het bijzonder aangezien ten eerste de rechter-rapporteur dezelfde was als in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 25 oktober 2007, Feralpi Siderurgica/Commissie (T‑77/03, niet gepubliceerd, EU:T:2007:319), ten tweede de door haar aangevoerde middelen niet van een uitzonderlijke moeilijkheidsgraad waren, ten derde de middelen die waren aangevoerd in de negen beroepen tegen de litigieuze beschikking met elkaar overeenkwamen en ten vierde het Gerecht maar één maatregel tot organisatie van de procesgang had genomen, namelijk om de Commissie een vraag te stellen over een onderdeel van het geding.

51      Het gedrag van de partijen heeft geen enkel gevolg gehad voor de duur van de procedure. Feralpi en de Commissie hebben slechts verlenging van één maand respectievelijk vijftien dagen gekregen om hun memories in te dienen.

52      Aangezien meer dan veertien jaar zijn verstreken tussen de in de loop van het jaar 2000 door de Commissie verrichte verificaties en de datum waarop het bestreden arrest werd gewezen, verzoekt Feralpi om proceseconomische redenen en niettegenstaande de door het Hof gevolgde benadering in het arrest van 26 november 2013, Gascogne Sack Deutschland/Commissie (C‑40/12 P, EU:C:2013:768), dat haar reeds in het stadium van het arrest van het Hof vergoeding wordt toegekend van de schade die zij als gevolg van de schending van de redelijke procestermijn heeft geleden. Subsidiair verzoekt Feralpi het Hof te verklaren dat het Gerecht artikel 47, tweede alinea, van het Handvest heeft geschonden, wat een voldoende gekwalificeerde schending oplevert van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen.

53      De Commissie concludeert tot afwijzing van dit middel.

 Beoordeling door het Hof

54      Aangaande Feralpi’s verzoek dat ertoe strekt dat het Hof ofwel haar vergoeding toekent van de schade die vermeend zou zijn geleden omdat het Gerecht artikel 47, tweede alinea, van het Handvest heeft geschonden, ofwel vaststelt dat er een dergelijke schending heeft plaatsgevonden, moet eraan worden herinnerd dat de schending door een rechterlijke instantie van de Unie van haar uit deze bepaling voortvloeiende verplichting krachtens artikel 47, tweede alinea, van het Handvest om de aan haar voorgelegde zaken binnen een redelijke termijn te berechten, in het kader van een bij het Gerecht aanhangig gemaakt beroep tot schadevergoeding gesanctioneerd moet worden, aangezien een dergelijk beroep een effectief rechtsmiddel vormt. Een verzoek strekkende tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door de niet-inachtneming van een redelijke procestermijn door het Gerecht, kan dus niet rechtstreeks aan het Hof worden voorgelegd in het kader van een hogere voorziening, maar moet bij het Gerecht zelf worden ingediend. Deze instantie is krachtens artikel 256, lid 1, VWEU bevoegd, en wordt zij verzocht om een schadevergoeding toe te kennen, dan moet zij zich over een dergelijk verzoek uitspreken in een andere formatie dan die welke kennis heeft genomen van het geschil dat heeft geleid tot de procedure waarvan de duur ter discussie wordt gesteld (arrest van 9 juni 2016, Repsol Lubricantes y Especialidades e.a./Commissie, C‑617/13 P, EU:C:2016:416, punten 98 en 99 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

55      Derhalve moet het zesde door Feralpi aangevoerde middel worden afgewezen.

 Beroep voor het Gerecht

56      Artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaalt dat het Hof, wanneer de hogere voorziening gegrond is, de beslissing van het Gerecht vernietigt. Het Hof kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is.

57      In het onderhavige geval beschikt het Hof over de gegevens die nodig zijn om definitief uitspraak te doen op het door Feralpi bij het Gerecht ingestelde beroep tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking.

58      In dit verband kan worden volstaan met de opmerking dat de litigieuze beschikking op de in de punten 23 tot en met 47 van het onderhavige arrest uiteengezette gronden wegens schending van wezenlijke vormvoorschriften nietig moet worden verklaard voor zover zij Feralpi betreft.

 Kosten

59      Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof over de proceskosten wanneer de hogere voorziening gegrond is en het Hof zelf de zaak afdoet.

60      Volgens artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat ingevolge artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien Feralpi in hogere voorziening in het gelijk is gesteld en het bij het Gerecht ingestelde beroep gegrond is verklaard, dient de Commissie overeenkomstig de vordering van Feralpi zowel in eerste aanleg als in hogere voorziening te worden verwezen in haar eigen kosten en in die van Feralpi.

Het Hof (Negende kamer) verklaart:

1)      Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 december 2014, Feralpi/Commissie (T70/10, niet gepubliceerd, EU:T:2014:1031), wordt vernietigd.

2)      Beschikking C(2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 inzake een inbreuk op artikel 65 KS (Zaak COMP/37.956 – Betonstaal, nieuwe beschikking), in de versie zoals gewijzigd bij besluit C(2009) 9912 definitief van de Commissie van 8 december 2009, wordt nietig verklaard voor zover deze beschikking Feralpi Holding SpA betreft.

3)      De Europese Commissie wordt zowel in de procedure in eerste aanleg als in hogere voorziening verwezen in haar eigen kosten en in die van Feralpi Holding SpA.

ondertekeningen


*      Procestaal: Italiaans.