Language of document : ECLI:EU:F:2009:106

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Tweede kamer)

10 september 2009

Zaak F‑9/08

Eckehard Rosenbaum

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Aanstelling – Indeling in rang – Verzoek om herindeling – Werkingssfeer van artikel 13 van bijlage XIII bij Statuut – Inaanmerkingneming van beroepservaring – Aanwerving in rang van vergelijkend onderzoek – Artikel 31 van Statuut – Non-discriminatiebeginsel – Vrij verkeer van werknemers”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarmee Rosenbaum met name de nietigverklaring vordert van het besluit van de Commissie van 13 februari 2007 om hem in te delen in rang AD 6, salaristrap 2.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Verzoeker wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Commissie. De Raad van de Europese Unie, interveniënt aan de zijde van de Commissie, zal zijn eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Voorwerp – Bevel aan administratie – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 233 EG; Ambtenarenstatuut, art. 91)

2.      Ambtenaren – Statuut – Verordening tot wijziging van Statuut – Bepalingen inzake overgang naar nieuwe loopbaanstructuur

(Ambtenarenstatuut, bijlage XIII, art. 12, lid 2, en 13)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Falend middel – Begrip

1.      Het Gerecht voor ambtenarenzaken kan geen bevelen richten tot een gemeenschapsinstelling, noch beginselverklaringen afleggen, afgezien van de algemene verplichting van artikel 233 EG voor de instelling waarvan de handeling nietig is verklaard, om de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest waarbij de nietigverklaring is uitgesproken.

(cf. punt 21)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 28 oktober 2004, Meister/BHIM, T‑76/03, JurAmbt. blz. I‑A‑325 en II‑1477, punt 38

Gerecht voor ambtenarenzaken: 16 mei 2006, Voigt/Commissie, F‑55/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑15 en II‑A‑1‑51, punten 23 en 25

2.      Geen enkele bepaling van bijlage XIII bij het Statuut bepaalt dat dit in zijn geheel niet langer van toepassing is na 30 april 2006. Enkel de toepassing van sommige, specifieke bepalingen van die bijlage is immers beperkt tot het tijdvak tussen 1 mei 2004 en 30 april 2006. Aangezien met betrekking tot artikel 13 van bijlage XIII bij het Statuut niets in die zin is bepaald, kan er niet van worden uitgegaan dat dit artikel behoort tot die groep van bepalingen en enkel van toepassing is gedurende dit tijdvak, zelfs wanneer men daarbij artikel 12, lid 2, van die bijlage in aanmerking neemt.

(cf. punten 31 en 32)

3.      Indien een middel, gesteld dat het gegrond is, de nietigverklaring van het bestreden besluit niet met zich kan brengen, kan het niet slagen.

(cf. punt 41)

Referentie:

Hof: 21 september 2000, EFMA/Raad, C‑46/98 P, Jurispr. blz. I‑7079, punten 37 en 38