Language of document : ECLI:EU:T:2006:75

Zaak T‑26/02

Daiichi Pharmaceutical Co. Ltd

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Mededinging – Mededingingsregelingen in sector vitamineproducten – Richtsnoeren voor berekening van geldboeten – Vaststelling van uitgangsbedrag van geldboeten – Verzachtende omstandigheden – Mededeling inzake medewerking”

Samenvatting van het arrest

1.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)

2.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuken

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 1 A)

3.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 1 A)

4.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Verzachtende omstandigheden

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 3)

5.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Mededeling van Commissie betreffende niet opleggen of verminderen van geldboeten in ruil voor medewerking van betrokken ondernemingen

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 96/C 207/04 van de Commissie)

6.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 96/C 207/04 van de Commissie, titel B, sub b)

1.      Ofschoon de Commissie bij de vaststelling van het bedrag van elke geldboete die wegens inbreuk op de communautaire mededingingsregels wordt opgelegd, over een zekere beoordelingsvrijheid beschikt en zij niet verplicht is een louter mathematische formule te hanteren, mag zij niet afwijken van de regels die zij zichzelf heeft opgelegd. Aangezien de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, een instrument vormen om, met inachtneming van de rechtsregels van hogere rang, de criteria te omschrijven die de Commissie bij het gebruik van deze beoordelingsvrijheid voornemens is te hanteren, moet de Commissie bij de vaststelling van het bedrag van de geldboeten daadwerkelijk rekening houden met de richtsnoeren, met name met de punten die daarin dwingend zijn vastgesteld.

(cf. punt 49)

2.      De Commissie mag bij de beoordeling van de zwaarte van een inbreuk op de mededingingsregels en bij de vaststelling van het uitgangsbedrag van de boete, haar inschatting van de daadwerkelijke economische macht van de inbreukmakers om andere marktdeelnemers aanzienlijke schade te berokkenen, op de omzet en de marktaandelen op de betrokken markt baseren, tenzij bijzondere omstandigheden, zoals de kenmerken van deze markt, de significantie van deze gegevens in belangrijke mate afzwakken, en ertoe nopen, bij de beoordeling van de invloed van de ondernemingen op de markt andere relevante factoren in aanmerking te nemen, met name in voorkomend geval de verticale integratie en de omvang van de gamma producten.

(cf. punten 61, 63)

3.      Tegen de methode die erin bestaat om bij de vaststelling van het bedrag van de aan de verschillende deelnemers aan een mededingingsregeling opgelegde geldboeten de leden ervan in een reeks categorieën in te delen, hetgeen meebrengt dat vaste bedragen worden vastgesteld als uitgangsbedrag voor de ondernemingen van eenzelfde categorie, kan, ook al gaat zij voorbij aan de verschillen in omvang tussen ondernemingen van eenzelfde categorie, niets worden ingebracht. Deze indeling moet evenwel aan het gelijkheidsbeginsel voldoen, hetgeen betekent dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk mogen worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is. Verder moet het bedrag van de geldboeten ten minste in verhouding staan tot de factoren die bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk in aanmerking worden genomen.

Om na te gaan of een indeling in categorieën van de leden van een mededingingsregeling conform het gelijkheids‑ en het evenredigheidsbeginsel is gebeurd, mag de gemeenschapsrechter, in het kader van zijn wettigheidstoezicht op het gebruik van de beoordelingsvrijheid waarover de Commissie op dit gebied beschikt, evenwel alleen toetsen of deze indeling samenhangend is en of zij objectief gerechtvaardigd is, zonder zijn beoordeling zonder meer in de plaats van die van de Commissie te stellen.

In dit verband is een indeling van de leden van een mededingingsregeling in twee categorieën, de grootste en de andere, geen onredelijke werkwijze voor de aanpassing van het uitgangsbedrag aan het relatieve belang op de markt, voorzover zij niet tot een grove vertekening van de betrokken markten leidt.

(cf. punten 83‑85, 87)

4.      Aangezien de Commissie niet mag afwijken van de regels die zij zichzelf heeft opgelegd, is zij verplicht om de niet-nakoming door een onderneming van de verbintenissen die deze in het kader van een kartel is aangegaan, als verzachtende omstandigheid in aanmerking te nemen, daar de richtsnoeren die deze instelling heeft vastgesteld voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, uitdrukkelijk bepalen dat de niet-daadwerkelijke toepassing van een inbreukmakende overeenkomst een verzachtende omstandigheid vormt.

Dienaangaande dient te worden nagegaan of de onderneming zich daadwerkelijk aan de toepassing van de inbreukmakende overeenkomsten heeft onttrokken door zich op de markt concurrentieel te gedragen, of, althans, of zij zo duidelijk en in aanzienlijke mate in haar verplichting tot toepassing van de mededingingsregeling is tekortgeschoten dat zij de werking zelf ervan heeft verstoord.

(cf. punten 105‑106, 113)

5.      De mededeling van de Commissie betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen wekt een gewettigd vertrouwen waarop ondernemingen zich kunnen beroepen wanneer zij het bestaan van een mededingingsregeling aan de Commissie kenbaar maken. Gelet op het gewettigde vertrouwen dat ondernemingen die met de Commissie willen samenwerken, aan deze mededeling kunnen ontlenen, is de Commissie verplicht zich aan deze mededeling te houden wanneer zij de medewerking van een onderneming beoordeelt in het kader van de vaststelling van het bedrag van de aan deze laatste op te leggen geldboete.

(cf. punt 147)

6.      Voor een volledige vrijstelling van geldboete of een vermindering van de geldboete op grond van titel B of titel C van de mededeling betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen is met name vereist dat de betrokken onderneming als eerste materiaal heeft verstrekt dat van doorslaggevend belang is om het bestaan van de aangebrachte mededingingsregeling te bewijzen.

In dit verband behoeft dergelijk materiaal weliswaar niet noodzakelijkerwijs op zichzelf te volstaan om het bestaan van de mededingingsregeling te bewijzen, maar moet het daartoe wel doorslaggevend zijn. Derhalve mag het niet eenvoudigweg gaan om een oriëntatiebron voor het onderzoek door de Commissie, maar moet het gaan om materiaal dat rechtstreeks kan worden gebruikt als voornaamste bewijsgrond voor een beschikking houdende vaststelling van de inbreuk. Het is bovendien niet vereist dat dit materiaal alle in de beschikking van de Commissie vastgestelde feiten betreft.

(cf. punten 150, 156‑157, 162)