Language of document :

Beroep ingesteld op 22 oktober 2007 - Strack / Commissie

(Zaak F-120/07)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Guido Strack (Köln, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren de besluiten van de Europese Commissie van 30 mei 2005, 25 oktober 2005, 15 maart 2007 en 20 juli 2007, voor zover daarbij de overboeking van het door verzoeker in 2004 niet opgenomen vakantieverlof tot twaalf dagen wordt beperkt en de compensatie voor het door verzoeker bij beëindiging van de dienst niet genoten vakantieverlof dienovereenkomstig wordt beperkt;

de Europese Commissie te gelasten verzoeker een financiële compensatie te betalen voor 26,5 dagen nog niet gecompenseerd, niet opgenomen vakantieverlof overeenkomstig artikel 4, tweede alinea, van bijlage V van het Ambtenarenstatuut, vermeerderd met vertragingsrente vanaf 1 april 2005 ter hoogte van 2 procentpunten per jaar over het rentepercentage dat door de Europese Centrale Bank voor de betrokken periode voor de voornaamste herfinancieringstransacties is vastgesteld;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van zijn beroep beroept verzoeker zich op schending van artikel 4, leden 1 en 2, van bijlage V bij het Ambtenarenstatuut en op Mededelingen van de Administratie 66-2002 van verweerster. Volgens die bepalingen mocht hij het gedeelte van zijn vakantieverlof van 2004 dat hij om redenen van dienstbelang voor eind 2004 niet had kunnen opnemen, volledig doen overboeken naar 2005, wat hem bij de bestreden besluiten van de Commissie was geweigerd. De reden daarvoor was namelijk zijn ziekte die door de Commissie inmiddels als beroepsziekte was erkend.

Voorts voert verzoeker aan dat de reden voor de subsidiaire schadevordering is dat verweerster ten onrechte heeft geweigerd aan verzoeker de compensatie te betalen die volgens artikel 4, tweede alinea, van bijlage V bij het Ambtenarenstatuut bij de beëindiging van de actieve dienst verschuldigd was.

____________