Language of document : ECLI:EU:C:2021:272

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

15 april 2021 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Gemeenschappelijk visserijbeleid – Verordening (EU) nr. 1380/2013 – Instandhouding en duurzame exploitatie van visbestanden – Bescherming van mariene ecosystemen – Verordening (EU) 2019/1241 – Technische maatregelen – Bijlage V, deel D – Verbod op visserij met een elektrische pulskor – Evenredigheidsbeginsel – Voorzorgsbeginsel”

In zaak C‑733/19,

betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, ingesteld op 4 oktober 2019,

Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman, M. L. Noort en P. Huurnink als gemachtigden,

verzoeker,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door F. Naert en A. Maceroni als gemachtigden,

Europees Parlement, vertegenwoordigd door R. van de Westelaken, I. Liukkonen en K. Zejdová als gemachtigden,

verweerders,

ondersteund door:

Franse Republiek, vertegenwoordigd door A.‑L. Desjonquères en J.‑L. Carré als gemachtigden,

interveniënte,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, L. Bay Larsen, C. Toader (rapporteur), M. Safjan en N. Jääskinen, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het Koninkrijk der Nederlanden verzoekt het Hof:

–        primair om nietigverklaring van bijlage V, deel D, punt 1, punt 2, eerste alinea, voor zover daarin de overgangsperiode is opgenomen, en tweede alinea, onder a), en de punten 3 tot en met 5, bij verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB 2019, L 198, blz. 105; hierna: „bestreden bepalingen”).

–        subsidiair om nietigverklaring van bijlage V, deel D, bij verordening 2019/1241 in haar geheel en van artikel 7, lid 1, onder b), van deze verordening, voor zover in deze bepaling de visserij met een elektrische pulskor „enkel overeenkomstig de specifieke bepalingen van bijlage V, deel D”, wordt toegestaan;

–        meer subsidiair om nietigverklaring van verordening 2019/1241 in haar geheel.

 Toepasselijke bepalingen

 Basisverordening

2        Artikel 2 van verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en besluit 2004/585/EG van de Raad (PB 2013, L 354, blz. 22; hierna: „basisverordening”), in welk artikel de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (hierna: „GVB”) zijn vastgelegd, luidt als volgt:

„1.      Het gemeenschappelijk visserijbeleid staat er borg voor dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt langdurig duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.

2.      In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de voorzorgsbenadering toegepast op het visserijbeheer en wordt ernaar gestreefd dat de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

[...]

3.      In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt op het visserijbeheer de ecosysteemgerichte benadering toegepast, om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt en wordt ernaar gestreefd aantasting van het mariene milieu door aquacultuur- en visserijactiviteiten te voorkomen.

[...]

5.      Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft specifiek tot doel:

a)      teruggooi geleidelijk en per geval uit te bannen, met gebruikmaking van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, door ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken en geleidelijk ervoor te zorgen dat vangsten worden aangeland;

[...]

f)      bij te dragen tot een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn, met aandacht voor de kustvisserij en de sociaaleconomische aspecten;

[...]

i)      de kustvisserij te stimuleren, met inachtneming van sociaaleconomische aspecten;

j)      coherentie met de milieuwetgeving van de Unie te bewerkstelligen [...] en met overige beleidsmaatregelen van de Unie.”

3        Artikel 3 van de basisverordening heeft als opschrift „Beginselen van goed bestuur” en bepaalt:

„Het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt geleid door de volgende beginselen van goed bestuur:

[...]

c)      de vaststelling van maatregelen overeenkomstig het beste beschikbare wetenschappelijke advies;

[...]

h)      consistentie met andere beleidsgebieden van de Unie;

i)      gebruik van effectbeoordelingen, waar passend;

[...]”

4        Artikel 4 van die verordening, met het opschrift „Definities”, luidt:

„1.      In deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

8)      ‚voorzorgsbenadering van het visserijbeheer’: benadering [...] waarbij het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet als reden mag worden aangevoerd om beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun omgeving, uit te stellen of achterwege te laten;

9)      ‚ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer’: geïntegreerde aanpak van het visserijbeheer binnen ecologisch betekenisvolle grenzen waarbij, rekening houdend met visserij- en andere activiteiten van de mens, wordt beoogd het gebruik van natuurlijke rijkdommen te beheren met behoud van zowel de biologische rijkdom als de biologische processen die nodig zijn voor de bescherming van de samenstelling, structuur en werking van de habitats van het betrokken ecosysteem, met inachtneming van de kennis en de onzekerheden met betrekking tot biotische, abiotische en menselijke componenten van ecosystemen;

[...]

20)      ‚technische maatregel’: maatregel om de samenstelling van de vangsten per soort en grootte, alsmede de impact van visserijactiviteiten op componenten van het ecosysteem te reguleren door voorwaarden vast te stellen voor het gebruik en de structuur van het vistuig en door de toegang tot visserijgebieden te beperken;

[...]

2.      Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende geografische afbakeningen van geografische gebieden:

a)      ‚Noordzee’: de ICES-sectoren [Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (International Council for the Exploration of the Sea)] IIIa en IV;

[...]”

5        Deel III van de basisverordening, dat betrekking heeft op „Maatregelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van biologische rijkdommen van de zee”, bevat onder meer titel I („Instandhoudingsmaatregelen”), waarin de artikelen 6 tot en met 8 van deze verordening zijn opgenomen.

6        Artikel 6 van deze verordening, met als opschrift „Algemene bepalingen”, bepaalt in lid 2 ervan:

„Bij het toepassen van deze verordening raadpleegt de Commissie de relevante adviesorganen en de relevante wetenschappelijke instanties. Bij het vaststellen van instandhoudingsmaatregelen wordt rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) en van andere adviesinstanties, alsmede adviezen die zijn ontvangen van de adviesraden en gezamenlijke aanbevelingen die door de lidstaten krachtens artikel 18 zijn uitgebracht.”

7        Artikel 7 van deze verordening, met als opschrift „Soorten instandhoudingsmaatregelen”, luidt:

„1.      Maatregelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee kunnen onder meer bestaan in:

[...]

j)      in lid 2 bedoelde technische maatregelen.

2.      Technische maatregelen kunnen onder meer bestaan in:

[...]

c)      beperkingen of verboden op het gebruik van bepaald vistuig en op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of perioden;

[...]

e)      specifieke maatregelen om de negatieve impact van visserijactiviteiten op de mariene biodiversiteit en mariene ecosystemen tot een minimum te beperken, waaronder maatregelen om ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken.”

8        Artikel 34 van de basisverordening („Bevordering van duurzame aquacultuur”) is opgenomen in deel VII van deze verordening en bepaalt in lid 1:

„Ter bevordering van duurzaamheid en als bijdrage tot de voedselzekerheid en de voedselbevoorrading, de groei en de werkgelegenheid stelt de Commissie niet-bindende strategische Unierichtsnoeren op inzake gemeenschappelijke prioriteiten en streefdoelen voor de ontwikkeling van duurzame aquacultuuractiviteiten. Deze strategische richtsnoeren, waarin rekening wordt gehouden met de verschillende uitgangsposities en omstandigheden in de Unie, vormen de basis voor nationale strategische meerjarenplannen en hebben tot doel:

a)      het concurrentievermogen van de aquacultuursector te verbeteren en de ontwikkeling en innovatie van deze sector te steunen;

[...]”

 Verordening 2019/1241

9        Op 11 maart 2016 heeft de Commissie het voorstel ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad [COM(2016) 134 final], dat ten grondslag ligt aan verordening 2019/1241. Volgens artikel 7, onder b), van dit voorstel was het verboden om met bepaalde methoden mariene soorten te vangen of te oogsten, welk verbod gold voor het gebruik van „elektrische stroom, behalve voor het gebruik van elektrische pulskorren overeenkomstig artikel 24 en deel E van bijlage V.”

10      Op grond van dit deel E van bijlage V was het in bepaalde delen van de Noordzee en onder bepaalde voorwaarden, die betrekking hadden op de gebruikte pulsen, toegestaan om te vissen met een elektrische pulskor.

11      Op 16 april 2019 heeft het Parlement zijn standpunt in eerste lezing over het voorstel voor een verordening vastgesteld, nadat het amendementen had aangenomen ten gunste van het principiële verbod op visserij met een elektrische pulskor. De Raad heeft zijn goedkeuring bevestigd op 13 juni 2019.

12      Op 20 juni 2019 is verordening 2019/1241 vastgesteld op grondslag van artikel 43, lid 2, VWEU overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure. Deze verordening is krachtens artikel 40 in werking getreden op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, dat wil zeggen op 14 augustus 2019.

13      De overwegingen 11 tot en met 13, 30, 38 en 40 van verordening 2019/1241 luiden:

„(11)      Bepaalde soorten destructief vistuig of methoden waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieven, gif, verdovende stoffen, elektrische stroom, pneumatische hamers of andere klopwerktuigen, gesleepte voorzieningen en grijpers voor het oogsten van roodkoraal of andere soorten koraal of aan koraal verwante soorten, en bepaalde harpoengeweren moeten worden verboden. De verkoop, de uitstalling of het te koop aanbieden van mariene soorten die met dergelijk vistuig of dergelijke methoden zijn gevangen, mag niet worden toegestaan indien dat krachtens deze verordening verboden is.

(12)      Het gebruik van elektrische pulskorren moet mogelijk blijven gedurende een overgangsperiode tot en met 30 juni 2021, en onder bepaalde strikte voorwaarden.

(13)      In het licht van het advies van het [WTECV] moeten bepaalde gemeenschappelijke regels houdende beperkingen op het gebruik van gesleept vistuig en de constructie van kuilen worden vastgesteld ter voorkoming van slechte praktijken die leiden tot niet-selectieve visserij.

[...]

(30)      Op basis van een beoordeling van de effecten van innovatief vistuig, moet het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van dergelijk innovatief vistuig als een optie kunnen worden opgenomen in gezamenlijke aanbevelingen van regionale groepen van lidstaten. Het gebruik van innovatief vistuig mag niet worden toegestaan indien uit een wetenschappelijke beoordeling blijkt dat het gebruik ervan aanzienlijke negatieve effecten zou hebben op kwetsbare habitats en niet-doelsoorten.

[...]

(38)      Uiterlijk op 31 december 2020 en vervolgens om de drie jaar moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag moet een beoordeling omvatten van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de doelstellingen en de streefdoelen van deze verordening.

[...]

(40)      In het verslag van de Commissie moet worden verwezen naar het advies van de ICES over de geboekte vooruitgang of over de effecten van innovatief vistuig. In het verslag moeten conclusies worden geformuleerd over de voordelen voor of negatieve effecten op mariene ecosystemen, kwetsbare habitats en selectiviteit.”

14      Artikel 3 van deze verordening heeft als opschrift „Doelstellingen” en luidt:

„1.      Als instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van het GVB dragen technische maatregelen bij aan de doelstellingen van het [GVB] die zijn vastgelegd in de toepasselijke bepalingen van artikel 2 van [de basisverordening].

2.      Technische maatregelen dragen met name bij tot het halen van de volgende doelstellingen:

[...]

c)      ervoor zorgen dat, onder andere door de juiste stimuleringsmaatregelen te nemen, de ongunstige milieueffecten van de visserij op de mariene habitats tot een minimum worden beperkt;

[...]”

15      Artikel 7 van verordening 2019/1241, met als opschrift „Verboden vistuig en verboden visserijmethoden”, is opgenomen in hoofdstuk II over „Gemeenschappelijke technische maatregelen” en bepaalt in lid 1:

„Het is verboden mariene soorten te vangen of te oogsten met de volgende methoden:

[...]

b)      elektrische stroom, behalve voor elektrische pulskorren, waarvan het gebruik enkel overeenkomstig de specifieke bepalingen van bijlage V, deel D, wordt toegestaan;

[...]”

16      In artikel 24 van deze verordening, dat is opgenomen in hoofdstuk III („Regionalisering”), wordt in lid 1 het volgende bepaald:

„De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot:

[...]

b)      nadere voorschriften inzake de specificaties van het in deel D van bijlage V beschreven vistuig wat betreft beperkingen op de bouw van vistuig en de door de vlaggenlidstaat vast te stellen controle- en monitoringmaatregelen;

[...]”

17      Artikel 25 van deze verordening, met als opschrift „Wetenschappelijk onderzoek”, is opgenomen in hoofdstuk IV, dat zelf het opschrift „Wetenschappelijk onderzoek, rechtstreekse uitzetting en overbrenging” heeft, en bepaalt in lid 1:

„De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijactiviteiten die worden uitgevoerd ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, mits:

[...]

f)      indien het elektrische pulskorren betreft, vaartuigen die wetenschappelijk onderzoek uitvoeren een specifiek wetenschappelijk protocol volgen in het kader van een plan voor wetenschappelijk onderzoek dat door de ICES of het WTECV is geëvalueerd of gevalideerd, evenals een monitoring-, controle- en evaluatiesysteem.”

18      Artikel 31 van deze verordening, met als opschrift „Evaluatie en verslaglegging”, bepaalt in lid 1:

„Uiterlijk op 31 december 2020 en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag bevat een beoordeling van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen en de in artikel 4 vermelde streefdoelen. In het verslag wordt ook verwezen naar advies van de ICES over de geboekte vooruitgang of over de effecten van innovatief vistuig. Er worden tevens conclusies geformuleerd over de voordelen voor of de negatieve effecten op mariene ecosystemen, kwetsbare habitats en selectiviteit.”

19      Bijlage V bij verordening 2019/1241, met als opschrift „Noordzee”, bevat onder meer een deel D („Het gebruik van elektrische pulskorren in de ICES-sectoren 4b en 4c”) dat het volgende bepaalt:

„1.      Vissen met een elektrische pulskor is vanaf 1 juli 2021 verboden in alle Uniewateren.

2.      Gedurende de overgangsperiode die afloopt op 30 juni 2021, blijft het toegestaan in de ICES-sectoren 4b en 4c te vissen met een elektrische pulskor onder de voorwaarden die in dit deel zijn vastgesteld en onder alle voorwaarden die overeenkomstig artikel 24, lid 1, onder b), van deze verordening zijn vastgesteld en die betrekking hebben op de kenmerken van de gebruikte puls en monitoringmaatregelen die van kracht zijn, ten zuiden van een loxodroom die de volgende punten met elkaar verbindt (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem):

–        een punt op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk op 55° NB

–        oostwaarts tot 55° NB, 5° OL

–        noordwaarts tot 56° NB

–        ten oosten van een punt op de westkust van Denemarken op 56° NB.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

a)      per lidstaat vist ten hoogste 5 % van de boomkottervloot met de boomkor met elektrische stroom:

b)      de maximale elektrische stroom in kW bedraagt voor elke boomkor niet meer dan de lengte in meter van de boomkor vermenigvuldigd met 1,25;

c)      het werkelijke voltage tussen de elektroden bedraagt ten hoogste 15 V;

d)      het vaartuig is uitgerust met een automatisch computergestuurd beheerssysteem dat de maximale stroom per boom en het werkelijke voltage tussen de elektroden van ten minste de laatste honderd trekken registreert. Niet-bevoegde personen kunnen dit automatische computergestuurde beheerssysteem niet wijzigen;

e)      het is verboden om vóór de klossenpees een of meer kietelaars (’tickler chains’) te bevestigen.

3.      Gedurende deze periode worden geen nieuwe vergunningen uitgereikt voor vaartuigen.

4.      Tot en met 30 juni 2021 mogen de lidstaten in de wateren tot twaalf zeemijl vanaf basislijnen die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen, niet-discriminerende maatregelen nemen om het gebruik van elektrische pulskorren te beperken of te verbieden. De lidstaten stellen de Commissie en de betrokken lidstaten in kennis van de overeenkomstig dit punt ingevoerde maatregelen.

5.      Indien de kustlidstaat de vlaggenlidstaat daarom verzoekt, neemt de kapitein van een vaartuig dat een elektrische pulskor gebruikt, tijdens de visserijactiviteiten een waarnemer van de kustlidstaat aan boord in overeenstemming met artikel 12 van verordening (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad [van 17 mei 2017 betreffende de instelling van een Uniekader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad (PB 2017, L 157, blz. 1)].”

 Conclusies van partijen en procedure bij het Hof

20      Het Koninkrijk der Nederlanden verzoekt het Hof:

–        primair, de bestreden bepalingen nietig te verklaren;

–        subsidiair, voor het geval het Hof de primaire vordering niet-ontvankelijk zou verklaren, bijlage V, deel D, bij die verordening alsmede artikel 7, lid 1, onder b), van deze verordening nietig te verklaren voor zover in deze bepaling de visserij met een elektrische pulskor „enkel overeenkomstig de specifieke bepalingen van bijlage V, deel D”, wordt toegestaan;

–        meer subsidiair, voor het geval het Hof de primaire en subsidiaire vordering niet-ontvankelijk zou verklaren, deze verordening in haar geheel nietig te verklaren, en

–        het Parlement en de Raad te verwijzen in de kosten.

21      De Raad verzoekt het Hof:

–        het beroep te verwerpen;

–        subsidiair, in geval van nietigverklaring van verordening 2019/1241 of van andere bepalingen van deze verordening dan de bestreden bepalingen, de gevolgen van deze verordening te handhaven tot en met 30 juni 2021 of, indien het arrest van het Hof na die datum wordt uitgesproken, voor een periode van drie maanden te rekenen vanaf de uitspraak van dat arrest, en

–        het Koninkrijk der Nederlanden te verwijzen in de kosten.

22      Het Parlement verzoekt het Hof:

–        het beroep te verwerpen;

–        subsidiair, ingeval verordening 2019/1241 geheel of gedeeltelijk nietig wordt verklaard, te gelasten dat de gevolgen van de verordening voor een redelijke periode gehandhaafd blijven om de vaststelling van de noodzakelijke maatregelen mogelijk te maken, en

–        het Koninkrijk der Nederlanden te verwijzen in de kosten.

23      Bij beslissing van 13 maart 2020 is de Franse Republiek toegelaten tot interventie aan de zijde van de Raad en het Parlement.

 Beroep

 Eerste en derde middel: niet-nakoming van de verplichting om zich te baseren op het beste beschikbare wetenschappelijke advies en schending van het voorzorgsbeginsel

 Argumenten van partijen

24      Met zijn eerste en zijn derde middel, die samen moeten worden onderzocht, voert het Koninkrijk der Nederlanden aan dat de bestreden bepalingen zijn vastgesteld in strijd met artikel 3, lid 3, VEU junctis artikel 11 en artikel 191, lid 2, eerste alinea, en lid 3, VWEU, en artikel 2, artikel 3, onder c), h) en i), en artikel 6, lid 2, van de basisverordening, alsmede met artikel 3, lid 1, van verordening 2019/1241, aangezien de Uniewetgever zich ter vaststelling van de in die bestreden bepalingen opgenomen technische maatregelen (hierna: „bestreden technische maatregelen”) niet heeft gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke advies, in het bijzonder het ICES-advies van 30 mei 2018 over de vergelijking van de ecologische en milieueffecten van pulskorvisserij en conventionele boomkorvisserij bij exploitatie van de Noordzeetong. Door dit advies te negeren heeft de Uniewetgever tevens het voorzorgsbeginsel onjuist toegepast.

25      Ter ondersteuning van deze middelen voert het Koninkrijk der Nederlanden in de eerste plaats aan dat uit de rechtspraak van het Hof volgt dat het, ondanks de op technisch vlak beperkte draagwijdte van zijn toetsing, moet nagaan of degenen die de bestreden handeling hebben vastgesteld, duidelijk en ondubbelzinnig de basisgegevens kunnen uiteenzetten waarmee rekening is gehouden als grondslag voor de betrokken maatregelen en waarvan de uitoefening van hun beoordelingsbevoegdheid afhing.

26      Volgens het Koninkrijk der Nederlanden is de ICES, een internationale organisatie die actief is op het gebied van de mariene wetenschappen waarbij 20 landen zijn aangesloten, naast het WTECV de standaardadviseur van de Uniewetgever op het gebied van het GVB, zoals blijkt uit overweging 40, artikel 25, lid 1, onder f), en artikel 31 van verordening 2019/1241. De ICES speelt immers een beslissende rol bij de vaststelling van de verschillende beleidsmaatregelen op dit gebied, met name bij de vaststelling van de totaal toegestane vangsten (hierna: „TAC’s”), de instandhoudingsmaatregelen in het kader van de meerjarenplannen en het vraagstuk betreffende de visserij met een elektrische pulskor.

27      De ICES heeft in zijn advies van 30 mei 2018 geconcludeerd dat bij visserij met een elektrische pulskor niet alleen de TAC’s kunnen worden gerespecteerd, maar dat daarbij ook minder ecologische en milieueffecten optreden dan bij de traditionele visserij met een boomkor, en wel om drie redenen.

28      Ten eerste veroorzaakt het vissen met een elektrische pulskor minder mechanisch letsel aan platvissen dan de boomkorvisserij, want bij de pulskorvisserij is de sleepsnelheid lager. De elektrische pulskor kan wel letsel veroorzaken aan ronde vissen en in het bijzonder kabeljauw, maar toch is de invloed ervan op de totale visserijsterfte van deze soort verwaarloosbaar, aangezien slechts 1 % van de totale kabeljauwvangst in de Noordzee met deze visserijmethode wordt gevangen.

29      Ten tweede veroorzaakt visserij met een elektrische pulskor minder bodemberoering dan de conventionele boomkorvisserij, omdat de elektroden slechts 1,8 cm in de zeebodem verdwijnen terwijl de dikkere, zwaardere kettingen van de boomkor meer dan 4 cm in diezelfde bodem binnendringen. Daarom heeft de pulskor minder invloed op het bentische ecosysteem (zelfs 50 % minder).

30      Ten derde wordt bij de visserij met een elektrische pulskor 46 % minder brandstof verbruikt dankzij een lagere sleepsnelheid en een geringer gewicht van het elektrische pulstuig, waardoor de CO2-uitstoot wordt verminderd.

31      Het Koninkrijk der Nederlanden concludeert dat de Uniewetgever, gelet op artikel 2, artikel 3, onder c), h) en i), en artikel 6, lid 2, van de basisverordening, op basis van het ICES-advies van 30 mei 2018, waarin de bevindingen van een in april 2012 opgesteld rapport van het WTECV worden bevestigd, de visserij met een elektrische pulskor had moeten toestaan.

32      Voor zover de bestreden technische maatregelen inhouden dat deze visserijmethode tijdens de overgangsperiode aan beperkende voorwaarden is onderworpen en met ingang van 1 juli 2021 is verboden, druisen deze maatregelen dus in tegen het beste beschikbare wetenschappelijk advies, in het onderhavige geval het ICES-advies van 30 mei 2018, dat eveneens kan worden aangemerkt als een „effectbeoordeling” in de zin van artikel 3, onder i), van de basisverordening.

33      Bovendien is de Uniewetgever van dit advies afgeweken zonder daar ook maar enige uitleg bij te geven. Ook de motivering bij de amendementen van het Parlement is beknopt en berust op onjuiste informatie die niet door wetenschappelijke adviezen wordt ondersteund. De Raad heeft in dit verband geen enkele toelichting gegeven op zijn standpunt.

34      Wat in de tweede plaats het voorzorgsbeginsel betreft, merkt het Koninkrijk der Nederlanden vooraf op dat de Uniewetgever dit beginsel in verordening 2019/1241 nergens met zoveel woorden noemt. In de veronderstelling dat de bestreden bepalingen ook op dat beginsel zijn gebaseerd, wijst het Koninkrijk der Nederlanden toch op de rechtspraak van het Hof waaruit blijkt dat de Uniewetgever ingeval mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn vastgesteld en het risico voor de gezondheid op basis van de meest betrouwbare wetenschappelijke gegevens en de meest recente resultaten van internationaal onderzoek volledig is beoordeeld, op grond van het voorzorgsbeginsel beschermende maatregelen kan nemen zonder dat hoeft te worden gewacht tot de realiteit en de ernst van deze risico’s volledig zijn aangetoond.

35      Zoals blijkt uit het ICES-advies van 30 mei 2018 is er echter geen wetenschappelijk bewijs dat de visserij met een elektrische pulskor negatieve gevolgen heeft voor het milieu. Zelfs indien wordt aangenomen dat de Uniewetgever zich ter vaststelling van de bestreden bepalingen mede op het voorzorgsbeginsel wilde baseren, heeft hij het Unierecht dus geschonden.

36      Volgens de Raad en het Parlement, ondersteund door de Franse Republiek, moeten het eerste en het derde middel worden verworpen.

37      De Raad en het Parlement betogen om te beginnen dat tegen de achtergrond van de hiërarchie der rechtsnormen de geldigheid van bepalingen van afgeleid recht in beginsel niet kan worden beoordeeld in het licht van normen van dezelfde rangorde.

38      Voorts moet de verplichting om rekening te houden met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens, waarop het Koninkrijk der Nederlanden zich beroept, volgens de Raad worden bezien in samenhang met de beoordelingsbevoegdheid van de Uniewetgever en het evenredigheidsbeginsel en niet als een autonoom beginsel aan de hand waarvan de geldigheid van een bepaling kan worden onderzocht.

39      Volgens de Raad zijn wetenschappelijke adviezen ontegenzeggelijk van belang, maar toch vormen zij slechts een van de factoren waarmee de Uniewetgever in het besluitvormingsproces rekening moet houden. In dit verband voert deze instelling aan dat de bevindingen van de tussen 2006 en 2018 uitgebrachte ICES-adviezen, als geheel genomen, verslagen van de Working Group on Electrical Trawling (WGELECTRA) – een gespecialiseerde werkgroep van de ICES voor sleepnetvisserij met behulp van elektriciteit – in het bijzonder het verslag uit 2015, en adviezen van het WTECV, in het bijzonder het advies uit april 2012, er niet voor pleiten om visserij met een elektrische pulskor onbeperkt toe te staan. Hoewel in deze adviezen en verslagen enkele positieve elementen worden genoemd, wordt daarin ook herhaaldelijk een voorbehoud gemaakt bij deze visserijtechniek, met name wat betreft de sterfte van niet-doelsoorten, het bepalen van kritieke pulskenmerken ter vaststelling van drempels die ecologische duurzaamheid waarborgen, de effecten op lange termijn van het gebruik van elektrische pulskorren en de gevolgen voor het ecosysteem.

40      Ten slotte wordt in het ICES-advies van 30 mei 2018 ook melding gemaakt van een verschuiving in de verdeling van de visserij-inspanning door de aanwezigheid van pulskortrawlers.

41      Door de visserij met een elektrische pulskor vanaf 1 juli 2021 te verbieden maar daarbij wel een belangrijke uitzondering te maken voor wetenschappelijk onderzoek, heeft de Uniewetgever volgens de Raad dus een redelijke benadering gevolgd die wordt gerechtvaardigd door de aanhoudende bezorgdheid ter zake en niet onverenigbaar is met de wetenschappelijke adviezen en het voorzorgsbeginsel. Ten slotte is de overgangsperiode vastgesteld om rekening te houden met de investeringen van de vissers die elektrische pulskorren gebruiken.

42      Het Parlement sluit zich aan bij het betoog van de Raad en voert bovendien aan dat het argument betreffende niet-nakoming van de verplichting om verordening 2019/1241 op het beste wetenschappelijke advies te baseren, juridisch niet steekhoudend is. Voor het geval dat het Koninkrijk der Nederlanden met dit argument beoogt aan te voeren dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden, benadrukt het Parlement dat de Uniewetgever de grenzen van zijn ruime beoordelingsbevoegdheid niet te buiten is gegaan en met name zelf bij de uitoefening van die beoordelingsbevoegdheid naar behoren rekening heeft gehouden met alle feitelijke omstandigheden en met de wetenschappelijke en technische gegevens die beschikbaar waren tijdens de stemming in de plenaire vergadering van 16 januari 2018.

 Beoordeling door het Hof

43      Ter ondersteuning van de eerste grief van het eerste en het derde middel betreffende niet-nakoming door de Uniewetgever van de verplichting om zich bij de vaststelling van de bestreden technische maatregelen te baseren op de beste wetenschappelijke adviezen, beroept het Koninkrijk der Nederlanden zich op artikel 3, lid 3, VEU, artikel 11 VWEU, artikel 191, lid 3, VWEU, artikel 2, artikel 3, onder c), h) en i), en artikel 6, lid 2, van de basisverordening alsmede artikel 3, lid 1, van verordening 2019/1241.

44      Vooraf moet in navolging van het betoog in de respectieve verweerschriften van de Raad en het Parlement worden opgemerkt dat de geldigheid van bepalingen van afgeleid recht niet kan worden onderzocht in het licht van normen van dezelfde rangorde. Bijgevolg kan het Koninkrijk der Nederlanden niet met succes betogen dat de bestreden bepalingen in bijlage V, deel D, bij verordening 2019/1241 in strijd zijn met artikel 2, artikel 3, onder c), h) en i), en artikel 6, lid 2, van de basisverordening alsmede met artikel 3, lid 1, van verordening 2019/1241.

45      Wat de ter ondersteuning van deze eerste grief aangevoerde bepalingen van primair recht betreft, zij eraan herinnerd dat de Unie volgens artikel 3, lid 3, VEU de wetenschappelijke en technische vooruitgang bevordert. Wat meer in het bijzonder het GVB betreft, wordt in artikel 3, onder c), van de basisverordening bepaald dat de vaststelling van maatregelen in overeenstemming met het beste beschikbare wetenschappelijke advies, een van de beginselen van goed bestuur vormt waardoor dit beleid wordt geleid.

46      Gelet op de eisen inzake milieubescherming die volgens artikel 11 VWEU moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, waaronder het GVB, moet worden opgemerkt dat de Uniewetgever uitdrukking heeft gegeven aan zijn voornemen om rekening te houden met deze milieueisen in de zin van artikel 11 VWEU door in artikel 3, lid 2, onder c), van verordening 2019/1241 uiteen te zetten dat de in die verordening vastgestelde technische maatregelen met name moeten bijdragen aan het realiseren van de doelstelling ervoor te zorgen dat, onder andere door de juiste stimuleringsmaatregelen te nemen, de ongunstige milieueffecten van de visserij op de mariene habitats tot een minimum worden beperkt.

47      Beklemtoond moet worden dat artikel 43, lid 2, VWEU, dat de grondslag vormt van verordening 2019/1241, is opgenomen in titel III („Landbouw en visserij”) van het derde deel van het VWEU, betreffende het beleid en intern optreden van de Unie. Deze verordening valt dus onder het GVB en niet onder het milieubeleid van de Unie, dat aan de orde komt in titel XX van datzelfde derde deel van het VWEU.

48      In elk geval betekent de omstandigheid dat artikel 11 VWEU bepaalt dat „[d]e eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling”, niet dat een maatregel noodzakelijkerwijs binnen het kader van het milieubeleid van de Unie valt enkel omdat daarbij, zoals in het onderhavige geval, die eisen in aanmerking worden genomen en een milieudoelstelling wordt nagestreefd (zie naar analogie arrest van 24 november 1993, Mondiet, C‑405/92, EU:C:1993:906, punten 26 en 27).

49      Uit een en ander volgt dat noch uit artikel 3, lid 3, VEU, noch uit artikel 11 VWEU kan worden afgeleid dat de Uniewetgever, zoals het Koninkrijk der Nederlanden beweert, verplicht is om zijn wetgevende keuzes inzake de technische maatregelen waarin verordening 2019/1241 voorziet, uitsluitend te baseren op de beschikbare wetenschappelijke en technische adviezen.

50      Bovendien beschikt de Uniewetgever op visserijgebied over een ruime beoordelingsbevoegdheid die in overeenstemming is met de hem bij de artikelen 40 tot en met 43 VWEU toegekende politieke verantwoordelijkheden. Bijgevolg dient het toezicht van de Unierechter zich te beperken tot het onderzoek of bij de vaststelling van de betrokken maatregel geen kennelijke vergissing is begaan of misbruik van bevoegdheid is gemaakt, dan wel of deze wetgever de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid niet kennelijk heeft overschreden. Aan de rechtmatigheid van een op dit gebied vastgestelde maatregel kan immers slechts worden afgedaan wanneer de maatregel kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het door deze wetgever nagestreefde doel [arrest van 30 april 2019, Italië/Raad (Vangstquota voor mediterrane zwaardvis), C‑611/17, EU:C:2019:332, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

51      Uit geen van de ter onderbouwing van de eerste grief effectief aangevoerde argumenten blijkt echter dat de bestreden technische maatregelen kennelijk ongeschikt zijn.

52      Hoe dan ook kan uit artikel 6, lid 2, van de basisverordening, waarin volgens het Koninkrijk der Nederlanden het beginsel tot uiting komt dat de Uniewetgever zich bij de besluitvorming moet baseren op de beste wetenschappelijke adviezen, niet worden afgeleid dat de Uniewetgever deze adviezen bij de vaststelling van instandhoudingsmaatregelen dient op te volgen. De Uniewetgever moet deze maatregelen juist nemen na afweging van de verschillende betrokken belangen tegen de achtergrond van alle relevante gegevens, waartoe meer behoort dan alleen deze adviezen.

53      Artikel 6, lid 2, van de basisverordening bevat immers enkel een verplichting om bij het vaststellen van instandhoudingsmaatregelen „rekening te houden” met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, maar belet de Uniewetgever niet om dergelijke instandhoudingsmaatregelen vast te stellen zelfs wanneer er geen overtuigende wetenschappelijke, technische en economische adviezen zijn (zie in die zin arrest van 11 januari 2017, Spanje/Raad, C‑128/15, EU:C:2017:3, punt 49).

54      De discretionaire bevoegdheid van de Uniewetgever bij zijn beoordeling van ingewikkelde economische situaties die onder het GVB vallen, betreft bovendien niet enkel het bepalen van de aard en de draagwijdte van de vast te stellen voorschriften, maar tot op zekere hoogte ook het bepalen van de basisgegevens (zie in die zin arrest van 11 januari 2017, Spanje/Raad, C‑128/15, EU:C:2017:3, punt 46).

55      Zoals de Raad en het Parlement opmerken, zijn in het onderhavige geval in de wetenschappelijke ICES- en WTECV-adviezen uit 2006 en 2018 weliswaar bepaalde voordelen van de pulskorvisserij ten opzichte van de boomkorvisserij vastgesteld, maar werd er in deze adviezen ook op gewezen dat een aantal resterende risico’s van deze eerste visserijmethode nog niet volledig is beoordeeld.

56      Met betrekking tot de tweede grief van het eerste en het derde middel, die betrekking heeft op een ontoereikende motivering van verordening 2019/1241, aangezien de Uniewetgever onvoldoende zou hebben uiteengezet waarom hij bij de vaststelling van de bestreden bepalingen is afgeweken van de wetenschappelijke ICES- en WTECV-adviezen, blijkt uit vaste rechtspraak dat de omvang van de in artikel 296, lid 2, VWEU vastgelegde motiveringsplicht afhangt van de aard van de betrokken handeling en dat in het geval van handelingen van algemene strekking ter motivering kan worden volstaan met de vermelding van zowel het geheel der omstandigheden die tot de vaststelling van de handeling hebben geleid, als de algemene doelstellingen van de handeling. In deze context heeft het Hof met name gepreciseerd dat het te ver zou gaan om voor elke technische keuze een specifieke motivering te verlangen indien de essentie van het door de instelling nagestreefde doel uit de omstreden handeling blijkt (arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna, C‑221/09, EU:C:2011:153, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

57      In het onderhavige geval voldoet verordening 2019/1241 aan de aldus geformuleerde vereisten. Artikel 3, lid 2, van deze verordening bepaalt immers dat een van de doelstellingen waaraan de bestreden technische maatregelen moeten bijdragen, erin bestaat „ervoor [te] zorgen dat, onder andere door de juiste stimuleringsmaatregelen te nemen, de ongunstige milieueffecten van de visserij op de mariene habitats tot een minimum worden beperkt”. Voorts wordt in dezelfde verordening het geheel der omstandigheden uiteengezet dat tot de vaststelling van de bestreden technische maatregelen heeft geleid, waarbij in overweging 13 wordt benadrukt dat „[i]n het licht van het advies van het [WTECV] [...] bepaalde gemeenschappelijke regels houdende beperkingen op het gebruik van gesleept vistuig [...] [moeten] worden vastgesteld ter voorkoming van slechte praktijken die leiden tot niet-selectieve visserij”, en in overweging 30 dat „[h]et gebruik van innovatief vistuig [...] niet [mag] worden toegestaan indien uit een wetenschappelijke beoordeling blijkt dat het gebruik ervan aanzienlijke negatieve effecten zou hebben op kwetsbare habitats en niet-doelsoorten”.

58      Zoals het Parlement bovendien in zijn dupliek heeft opgemerkt, werden zijn amendementen op het in punt 9 van dit arrest genoemde voorstel voor een verordening waarin visserij met een elektrische pulskor onder bepaalde voorwaarden werd toegestaan, door welke amendementen een principieel verbod op deze visserijmethode tot stand kwam, in essentie ermee gemotiveerd dat die methode niet selectief was en het evenwicht van het mariene ecosysteem kon aantasten, welke aspecten eveneens werden vermeld in de verschillende wetenschappelijke adviezen die in het onderhavige geval zijn uitgebracht.

59      Met betrekking tot de derde grief van het eerste en het derde middel, die betrekking heeft op schending van het voorzorgsbeginsel, moet eraan worden herinnerd dat volgens artikel 2, lid 2, van de basisverordening „[i]n het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid [...] de voorzorgsbenadering [wordt] toegepast op het visserijbeheer” en dat deze benadering overeenkomstig artikel 4, lid 1, punt 8, van deze verordening aldus moet worden opgevat dat „het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet als reden mag worden aangevoerd om beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun omgeving, uit te stellen of achterwege te laten”.

60      In dit verband moet worden opgemerkt dat de bestreden technische maatregelen in overeenstemming met artikel 2 van de basisverordening zijn vastgesteld in het licht van de gemengde conclusies van de wetenschappelijke ICES- en WTECV-adviezen en na afweging van de verschillende betrokken aspecten.

61      Uit niets kan worden opgemaakt dat de Uniewetgever met de vaststelling van de bestreden technische maatregelen een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

62      Hoewel de beschikbare wetenschappelijke en technische studies niet op alle punten hetzelfde oordeel bevatten over de mate waarin de visserij met een elektrische pulskor negatieve gevolgen heeft, wordt echter, anders dan het Koninkrijk der Nederlanden stelt, bovendien nergens vermeld dat een dergelijke visserijmethode helemaal geen negatieve gevolgen heeft voor het milieu. Derhalve kan de derde grief niet worden aanvaard.

63      Bijgevolg moeten het eerste en het derde middel van het beroep worden verworpen.

 Tweede middel: niet-nakoming van de verplichting om innovatie en technologische ontwikkeling te bevorderen

 Argumenten van partijen

64      Met zijn tweede middel betoogt het Koninkrijk der Nederlanden dat de bestreden bepalingen in strijd zijn met artikel 3, lid 3, VEU junctis artikel 11 en artikel 173, leden 1 en 3, VWEU en artikel 2, artikel 3, onder h), en artikel 6, lid 2, van de basisverordening alsmede met artikel 3, lid 1, van verordening 2019/1241, aangezien bij de vaststelling ervan niet is voldaan aan de verplichting om innovatie en technologische ontwikkeling te stimuleren.

65      Ter ondersteuning van dit middel stelt het Koninkrijk der Nederlanden dat de Uniewetgever krachtens artikel 173, leden 1 en 3, VWEU verplicht is om met het industriebeleid innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling te stimuleren. Tegen deze achtergrond bepaalt artikel 3, onder h), van de basisverordening dat het GVB consistent moet zijn met andere beleidsgebieden van de Unie, waaronder technologische ontwikkeling en innovatie. In artikel 34, lid 1, onder a), van deze verordening wordt met betrekking tot dit vereiste van consistentie gewezen op de noodzaak om duurzaamheid te bevorderen door het concurrentievermogen van de aquacultuursector te verbeteren en de ontwikkeling en innovatie van deze sector te steunen.

66      Volgens het Koninkrijk der Nederlanden vormt de visserij met een elektrische pulskor een innovatieve methode waarvan de onbetwistbare voordelen blijken uit het ICES-advies van 30 mei 2018, welk advies de Uniewetgever bij de vaststelling van de bestreden bepalingen ten onrechte heeft genegeerd.

67      Volgens de Raad en het Parlement, ondersteund door de Franse Republiek, moet het tweede middel worden verworpen.

68      Deze instellingen merken op dat uit artikel 173, leden 1 en 3, VWEU in de onderhavige zaak geen positieve verplichtingen voor de Uniewetgever voortvloeien. Zij voegen daaraan toe dat verschillende bepalingen van verordening 2019/1241, met name de artikelen 25 en 31 ervan, getuigen van de wil van de Uniewetgever om innovatie te stimuleren.

69      De Franse Republiek voegt hieraan toe dat artikel 173 VWEU, waarop het Koninkrijk der Nederlanden zich beroept, slechts betrekking heeft op het concurrentievermogen van de industrie en niet op dat van andere economische sectoren.

 Beoordeling door het Hof

70      Voorafgaand wordt erop gewezen dat de litigieuze bepalingen van bijlage V bij verordening 2019/1241, zoals in punt 44 van dit arrest is uiteengezet, niet in strijd kunnen zijn met de bepalingen van die verordening, noch met de bepalingen van de basisverordening, die dezelfde rang hebben in de normenhiërarchie. Hieruit volgt dat het Koninkrijk der Nederlanden zich niet met succes kan baseren op artikel 2, artikel 3, onder h), en artikel 6, lid 2, van de basisverordening en evenmin op artikel 3, lid 1, van verordening 2019/1241.

71      Ten aanzien van de ter ondersteuning van dit middel aangevoerde bepalingen van primair recht moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat artikel 3, lid 3, eerste alinea, laatste volzin, VEU weliswaar bepaalt dat de Unie „de wetenschappelijke en technische vooruitgang [bevordert]”, maar dat uit deze doelstelling van de Unie niet kan worden afgeleid dat de wetgever verplicht is om elke nieuwe techniek op te nemen in een wetgevingshandeling – in het onderhavige geval verordening 2019/1241 – enkel omdat die techniek innovatief is.

72      In de tweede plaats bevat artikel 11 VWEU, waarin is bepaald dat de eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, geen verplichting om innovatie en technologische ontwikkeling te stimuleren. Dit artikel is dus irrelevant ter ondersteuning van het tweede middel.

73      In de derde plaats moet worden opgemerkt dat artikel 173 deel uitmaakt van titel XVII, met het opschrift „Industrie”, van het derde deel van het VWEU, betreffende het beleid en intern optreden van de Unie. Lid 1 van dit artikel bepaalt dat de Unie en de lidstaten er zorg voor dragen dat de omstandigheden nodig voor het concurrentievermogen van de industrie van de Unie, aanwezig zijn en preciseert dat hun optreden hiertoe onder meer erop gericht moet zijn een betere benutting van het industriële potentieel van het beleid inzake innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling te stimuleren. In lid 3 van dit artikel wordt benadrukt dat de Unie bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van lid 1 door middel van haar beleid en het optreden uit hoofde van andere bepalingen van de Verdragen.

74      Zoals zowel het Parlement en de Raad als de Franse Republiek hebben opgemerkt, wordt in artikel 3, onder h), van de basisverordening het vereiste van consistentie van het GVB met andere beleidsgebieden van de Unie weliswaar genoemd als een van de beginselen van goed bestuur waardoor het GVB wordt geleid, maar kan dat vereiste niet impliceren dat artikel 173, lid 3, VWEU moet worden beschouwd als een bron van autonome positieve verplichtingen op het gebied van het GVB.

75      In elk geval geeft hoofdstuk IV van verordening 2019/1241, met als opschrift „Wetenschappelijk onderzoek, rechtstreekse uitzetting en overbrenging”, blijk van de zorg van de Uniewetgever voor innovatie. Dit is met name op te maken uit artikel 25, lid 1, onder f), van deze verordening, dat uitdrukkelijk bepaalt dat de daarin vastgestelde technische maatregelen, waaronder de bestreden technische maatregelen vallen, niet van toepassing zijn op visserijactiviteiten die worden uitgevoerd ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek.

76      In die omstandigheden moet het tweede middel worden verworpen.

77      Aangezien geen van de door het Koninkrijk der Nederlanden ter ondersteuning van dit beroep aangevoerde middelen is aanvaard, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

78      Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk der Nederlanden in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van de Raad en het Parlement te worden verwezen in zijn eigen kosten en in de kosten van deze twee instellingen.

79      Overeenkomstig artikel 140, lid 1, van dit Reglement draagt de Franse Republiek haar eigen kosten.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Het Koninkrijk der Nederlanden wordt verwezen in zijn eigen kosten en in de kosten van de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement.

3)      De Franse Republiek draagt haar eigen kosten.

Bonichot

Bay Larsen

Toader

Safjan

 

Jääskinen


Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 april 2021.

De griffier

 

De president van de Eerste kamer

A. Calot Escobar

 

J.-C. Bonichot


*      Procestaal: Nederlands.