Language of document : ECLI:EU:T:2014:357

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

26 mei 2014

Zaak T‑288/13 P

AK

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Beoordelingsjaren 2001/2002, 2004, 2005 en 2008 – Te late opstelling van loopbaanontwikkelingsrapporten – Immateriële schade – Verlies van een kans op bevordering – Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 13 maart 2013, AK/Commissie (F‑91/10), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing:      De hogere voorziening wordt afgewezen. AK draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Opstelling – Termijnoverschrijding – Dienstfout die immateriële schade veroorzaakt – Voorwaarden – Ambtenaar die wegens invaliditeit is gepensioneerd – Omvang van de schade

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

2.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Omvang – Inaanmerkingneming van beoordelingsrapporten – Andere elementen die in aanmerking kunnen worden genomen

(Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 1)

3.      Hogere voorziening – Middelen – Ontoereikende motivering – Door het Gerecht voor ambtenarenzaken gehanteerde criteria voor de bepaling van het bedrag van de toegekende schadevergoeding – Toezicht door het Gerecht

1.      Om de immateriële schade te bepalen die een ambtenaar heeft geleden door het ontbreken van de betrokken loopbaanontwikkelingsrapporten, kon het Gerecht voor ambtenarenzaken, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, oordelen dat uit de toestand van onzekerheid en ongerustheid van die ambtenaar over zijn toekomstige loopbaan, na zijn pensionering wegens invaliditeit niet het bestaan van daadwerkelijke en zekere immateriële schade kon worden afgeleid, aangezien die toekomst vanaf die pensionering louter hypothetisch was. Na die pensionering speelden de loopbaanontwikkelingsrapporten immers geen enkele rol meer bij het carrièreverloop van de betrokkene en de schade waarvan vergoeding wordt gevraagd moet daadwerkelijk en zeker zijn.

(cf. punten 42 en 45)

Referentie:

Hof 21 februari 2008, Commissie/Girardot, C‑348/06 P, Jurispr. blz. I‑833, punt 54

Gerecht 31 januari 2007, C/Commissie, T‑166/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑9 en II‑A‑2‑49, punt 67 en aldaar aangehaalde rechtspraak

2.      Op grond van artikel 45, lid 1, van het Statuut geschiedt de bevordering van een ambtenaar uitsluitend bij selectie onder de ambtenaren die een diensttijd van ten minste twee jaar in hun rang hebben volbracht, op grond van een vergelijking van de verdiensten van de ambtenaren die voor bevordering in aanmerking komen. Bij die vergelijking dient het tot aanstelling bevoegd gezag rekening te houden met de beoordelingsrapporten van de ambtenaren, het gebruik, in de uitoefening van hun ambt, van andere talen dan de taal waarvoor zij overeenkomstig artikel 28, sub f, van een grondige kennis blijk hebben gegeven, en zo nodig met de door hen gedragen verantwoordelijkheden. Bij gebreke van loopbaanontwikkelingsrapporten staat niets eraan in de weg dat de ambtenaar voor het Gerecht voor ambtenarenzaken concrete elementen feitelijk en rechtens aandraagt om zijn kansen op bevordering aan te tonen. Voorts blijkt uit artikel 45, lid 1, van het Statuut dat bij de vergelijking van verdiensten niet alleen rekening wordt gehouden met de beoordelingsrapporten van de ambtenaren, maar eveneens en in het bijzonder met twee andere criteria.

(cf. punt 50)

3.      Wanneer het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft vastgesteld dat er schade is, is het bij uitsluiting bevoegd om binnen de grenzen van het petitum de wijze en de omvang van de vergoeding van deze schade te beoordelen, onder het voorbehoud, teneinde het Gerecht in staat te stellen zijn rechterlijk toezicht over de arresten van het Gerecht voor ambtenarenzaken uit te oefenen, dat deze voldoende zijn gemotiveerd, en dat zij, wat de raming van de schade betreft, vermelden met welke criteria bij de bepaling van het aanvaarde bedrag rekening is gehouden.

(cf. punt 57)

Referentie:

Gerecht 8 september 2009, ETF/Landgren, T‑404/06 P, Jurispr. blz. II‑2841, punt 241 en aldaar aangehaalde rechtspraak