Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu (Polen) op 17november 2022 – Syndyk Masy Upadłości A/Dyrektor Izby Administracji Skarbowej we Wrocławiu

(Zaak C-709/22)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Syndyk Masy Upadłości A

Verwerende partij: Dyrektor Izby Administracji Skarbowej we Wrocławiu

Prejudiciële vragen

1.    Moeten de bepalingen van uitvoeringsbesluit (EU) 2019/310 van de Raad van 18 februari 2019 waarbij Polen wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 226 van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde1 , de bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde2 , met name de artikelen 395 en 273 ervan, en de beginselen van evenredigheid en neutraliteit aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale bepaling en een nationale praktijk waarbij in de omstandigheden van de onderhavige zaak een faillissementscurator de toestemming wordt geweigerd om geld dat op de btw-rekening van een belastingplichtige staat (mechanisme van gesplitste betaling) over te boeken naar een door deze belastingplichtige aangewezen bankrekening?

2.    Moet artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2007, C 303, blz. 1), met als opschrift „Recht op eigendom”, gelezen in samenhang met artikel 51, lid 1, en artikel 52, lid 1, daarvan, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale bepaling en een nationale praktijk waarbij in de omstandigheden van de onderhavige zaak een faillissementscurator de toestemming wordt geweigerd om geld dat op de btw-rekening van een belastingplichtige staat (mechanisme van gesplitste betaling) over te boeken, zodat dit geld, dat toebehoort aan een insolvente belastingplichtige, op die btw-rekening wordt bevroren en het de faillissementscurator onmogelijk wordt gemaakt om zijn taken in het kader van een lopende insolventieprocedure te vervullen?

3.    Moeten het beginsel van de rechtsstaat van artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (PB 2007, C 326, blz. 391) en het tot verwezenlijking daarvan strekkende beginsel van rechtszekerheid, het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3, van dat Verdrag) en het beginsel van behoorlijk bestuur (artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten), rekening houdend met de context en de doeleinden van besluit 2019/310 van de Raad en van de bepalingen van richtlijn 2006/112/EG, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale praktijk waarbij een faillissementscurator de toestemming wordt geweigerd om geld dat op de btw-rekening van een belastingplichtige staat (mechanisme van gesplitste betaling) over te boeken, waardoor de doeleinden van een insolventieprocedure die is geopend door een Poolse faillissementsrechter, die daartoe bevoegd is krachtens artikel 3, lid 1, van verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (herschikking)1 , niet verwezenlijkt kunnen worden, zodat een situatie ontstaat waarin de schatkist, als gevolg van de toepassing van een ontoereikende nationale maatregel, als schuldeiser wordt bevoordeeld ten koste van de overige schuldeisers?

____________

1 PB 2019, L 51, blz. 19.

1 PB 2006, L 347, blz. 1.

1 PB 2015, L 141, blz. 19.