Language of document :

Beroep ingesteld op 20 mei 2009 - UOP / Commissie

(Zaak T-198/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: UOP Ltd (Brimsdown, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: B. Hartnett, Barrister en O. Geiss, lawyer)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 2, lid 2, van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 betreffende de steunmaatregel die Frankrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de groep IFP [C 51/05 (ex NN 84/05)]1 nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 betreffende de steunmaatregel die Frankrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de groep Institut français du pétrole (IFP) [C 51/05 (ex NN 84/05)] [Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1330], voor zover daarbij de steun onder bepaalde voorwaarden verenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard in de zin van artikel 87, lid 3, sub c, EG. Verzoekster is een concurrent van de verkrijger van de staatssteun en zijn dochterondernemingen, Axens en Prosernat.

Verzoekster voert vier middelen aan tot staving van haar vordering.

Ten eerste betoogt zij dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste opvatting van het recht en van de feiten alsmede artikel 87, lid 3, EG en de kaderregeling van 1996 inzake onderzoek en ontwikkeling heeft geschonden, doordat zij de aard van de door IFP krachtens bijlage I bij deze kaderregeling van 1996 verrichte onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten verkeerd heeft gekwalificeerd en daardoor de gewogen maximale steunintensiteit verkeerd heeft bepaald. Verzoekster baseert haar middel op de volgende gronden: de activiteiten van Axens en Prosernat betreffende processen kunnen niet worden aangemerkt als onderzoek en ontwikkeling en de volledige preconcurrentiële ontwikkeling is door IFP verricht; IFP heeft ten minste het gedeelte van de preconcurrentiële ontwikkeling voor procestechnologie en voor katalysatoren, waarvoor het gebruik van proefinstallaties nodig is, en het gedeelte van de preconcurrentiële ontwikkeling dat binnen haar octrooiportefeuille valt, verricht.

Ten tweede betoogt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste opvatting van het recht en van de feiten alsmede artikel 87, lid 3, EG en de kaderregeling van 1996 inzake onderzoek en ontwikkeling heeft geschonden door geen rekening te houden met de aan Axens en Prosernat, de dochterondernemingen van IFP, toegekende exploitatiesteun. Verzoekster baseert haar middel op drie gronden en stelt dat: er is geen rekening gehouden met rechtstreekse voordelen voor Axens vanwege het voortgezette gebruik van de proefinstallaties en indirecte voordelen voor Axens die voortvloeien uit door IFP verstrekte subsidies voor opleiding en uit internationale samenwerking van IFP op onderzoeksgebied.

Ten derde stelt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste opvatting van het recht en van de feiten door tot de slotsom te komen dat de aan IFP en aan haar dochterondernemingen, Axens en Prosernat, toegekende steun een stimulerend effect heeft.

Ten vierde stelt zij dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste opvatting van het recht en van de feiten door geen toereikende motivering te geven en/of door niet al het haar ter beschikking gestelde bewijs in aanmerking te nemen.

____________

1 - PB 2009 L 53, blz. 13.