Language of document :

Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 10 april 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătorie Oradea - Roemenië) – CV/DU

(Zaak C-85/18 PPU)1

[Prejudiciële verwijzing – Prejudiciële spoedprocedure – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid inzake ouderlijke verantwoordelijkheid – Gezagsrecht – Verordening (EG) nr. 2201/2003 – Artikelen 8, 10 en 13 – Begrip „gewone verblijfplaats” van het kind – Beslissing van een gerecht van een andere lidstaat met betrekking tot de verblijfplaats van het kind – Ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer – Bevoegdheid in gevallen van kinderontvoering]

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Judecătoria Oradea

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CV

Verwerende partij: DU

Dictum

Artikel 10 van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, en artikel 3 van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, moeten aldus worden uitgelegd dat in een zaak als die in het hoofdgeding, waarin een kind dat zijn gewone verblijfplaats had in een lidstaat, op ongeoorloofde wijze door een van zijn ouders is overgebracht naar een andere lidstaat, de rechterlijke instanties van die andere lidstaat, bij het ontbreken van enige indicatie dat de andere ouder zou hebben berust in de overbrenging dan wel niet de terugkeer van het kind zou hebben geëist, niet bevoegd zijn om te beslissen op een verzoek inzake het gezagsrecht of de vaststelling van een onderhoudsverplichting met betrekking tot dat kind.

____________

1 PB C 152 van 30.4.2018.