Language of document : ECLI:EU:T:2014:254

Zaak T‑406/09

Donau Chemie AG

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt voor calciumcarbide en magnesium bestemd voor de staal- en gasindustrie in de EER, met uitzondering van Ierland, Spanje, Portugal en het Verenigd Koninkrijk – Beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 81 EG – Vaststelling van de prijzen en verdeling van de markt – Geldboeten – Artikel 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 – Richtsnoeren voor de berekening van het bedrag van geldboeten van 2006 – Verzachtende omstandigheden – Medewerking tijdens de administratieve procedure – Motiveringsplicht – Gelijke behandeling – Evenredigheid – Vermogen om te betalen”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 14 mei 2014

1.      Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Ontbrekende of ontoereikende motivering – Ander middel dan het middel betreffende de materiële wettigheid

(Art. 253 EG)

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang

(Art. 81 EG en 253 EG)

3.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht – Rechtsgevolg – Onderwerping aan de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten – Daarvan uitgesloten – Verplichting om het beginsel van gelijke behandeling te eerbiedigen

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

4.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Beoordeling – Uitvoering van de inbreuk – Concrete weerslag op de markt – Afzonderlijke criteria

(Art. 81 EG; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 22)

5.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Wijziging van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten – Verplichting voor de Commissie om zich aan haar vroegere beschikkingspraktijk te houden – Geen

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededelingen 98/C 9/03 en 2006/C 210/02 van de Commissie)

6.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Beoordeling – Beoordeling van geval tot geval – Inaanmerkingneming van criteria die niet uitdrukkelijk worden vermeld in de door de Commissie vastgestelde richtsnoeren

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

7.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Beoordeling – Doel van de gedraging belangrijker dan de gevolgen ervan

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

8.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte en duur van de inbreuk – Inbreuk begaan door verschillende ondernemingen – Zwaarte individueel te beoordelen

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3)

9.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Gewicht van de deelneming van elke onderneming – Onderscheid

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

10.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Onderneming die een louter passieve rol vervulde of slechts meeloopster was – Beoordelingscriteria

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

11.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Onderneming die onder druk lid is geworden van een kartel – Geen invloed – Geen verzachtende omstandigheid

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3)

12.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Inaanmerkingneming van het geringe vermogen om te betalen van een onderneming – Begrip – Onderneming van geringere omvang dan andere deelnemers aan de mededingingsregeling – Daarvan uitgesloten

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

13.    Mededinging – Geldboeten – Oplegging – Noodzaak dat de onderneming profijt heeft getrokken uit de inbreuk – Geen – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Ontbreken van winst – Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

14.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Medewerking van de beschuldigde onderneming buiten de werkingssfeer van de mededeling inzake medewerking – Beoordelingscriteria – Inaanmerkingneming van het feit dat de betrokken onderneming de feiten niet heeft betwist – Grenzen

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 29)

15.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Vaststelling van een programma van aanpassing aan de mededingingsregels – Inaanmerkingneming niet dwingend vereist

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23; mededelingen 98/C 9/03 en 2006/C 210/02 van de Commissie)

16.    Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Opzet of onachtzaamheid – Begrip

(Art. 81 EG)

17.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Slechte financiële toestand van de betrokken sector – Daarvan uitgesloten

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

18.    Gerechtelijke procedure – Overlegging van bewijsstukken – Termijn – Tardieve bewijsaanbiedingen – Voorwaarden

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 48, lid 1)

19.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Vermindering van de geldboete in ruil voor de medewerking van de beschuldigde onderneming – Voorwaarden – Onderneming die aan meerdere onderdelen van een inbreuk heeft deelgenomen en slechts bewijsmateriaal heeft verstrekt voor een van die onderdelen – Inaanmerkingneming van de deelneming van deze onderneming aan de andere onderdelen van de inbreuk – Ontoelaatbaarheid

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2002/C 45/03 van de Commissie)

20.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Houding van de onderneming tijdens de administratieve procedure – Houding die de vaststelling van de inbreuk door de Commissie moet vergemakkelijken

(Art. 81 EG; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 29)

21.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Afschrikkende werking van de geldboete – Specifieke verhoging voor de ondernemingen die een bijzonder hoge omzet hebben – Beoordelingsvrijheid van de Commissie

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2002/C 45/03 van de Commissie, punt 30)

22.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel – Verplichting om een geldboete op te leggen die strikt evenredig is aan de door de onderneming op de betrokken markten gemaakte winst – Geen

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2002/C 45/03 van de Commissie)

23.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Maximumbedrag – Geldboete opgelegd aan een kleine of middelgrote onderneming – Geldboete die zeer dicht bij het maximum van 10 % van de totale omzet van de onderneming ligt – Percentage dat hoger is dan het op andere leden van het kartel toegepaste percentage – Schending van het beginsel van gelijke behandeling door dat feit alleen – Geen

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3)

24.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Maximumbedrag – Omzet die in aanmerking moet worden genomen – Eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling en van het evenredigheidsbeginsel – Toekenning van een vermindering van de geldboete wegens de bijzondere kenmerken van een onderneming met name gelet op het risico van onevenredigheid van de geldboete – Richtsnoeren vastgesteld door de Commissie – Mogelijkheid voor de Commissie om daarvan af te wijken – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van de Unierechter

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 37)

25.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Verplichting om rekening te houden met de deficitaire financiële situatie van de betrokken onderneming – Geen – Reëel vermogen om te betalen van de onderneming in een bijzondere sociale en economische context – Inaanmerkingneming – Voorwaarden

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 35)

26.    Mededinging – Geldboeten – Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten – Rechtskarakter – Gedragsregel die een zelfbeperking van de beoordelingsbevoegdheid van de Commissie impliceert – Mogelijkheid voor de Commissie om daarvan af te wijken – Voorwaarden

(Mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 28)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 29, 30, 120)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 58‑60, 222, 306‑310)

4.      Wanneer de Commissie in het kader van een procedure op grond van artikel 81 EG het bedrag van de aan een onderneming op te leggen geldboete beoordeelt, bestaat er wel degelijk een verschil tussen het criterium van de uitvoering van de inbreuk en dat van de concrete weerslag van de inbreuk op de markt. Bij een inbreuk die bestaat in verdeling van markten, vaststelling van quota, verdeling van de klanten, vaststelling van de prijzen en uitwisseling van gevoelige handelsinformatie, moet worden geoordeeld dat aan het eerste criterium is voldaan wanneer is aangetoond dat de deelnemers aan een mededingingsregeling hun afspraken in hun commerciële praktijk zijn nagekomen, dat wil zeggen wanneer de leden van het kartel maatregelen hebben getroffen om de overeengekomen prijzen toe te passen, bijvoorbeeld door deze bij de klanten aan te kondigen, door hun medewerkers op te dragen deze als onderhandelingsbasis te gebruiken en door toe te zien op de toepassing daarvan door hun concurrenten en door hun eigen verkoopdiensten.

Voor het criterium dat de inbreuk een concrete weerslag moet hebben gehad op de markt, moet worden geantwoord op de vraag of de uitgevoerde inbreuk daadwerkelijke invloed heeft gehad op de mededinging op de betrokken markt. De uitvoering van de inbreuk is weliswaar een relevante factor die, gelet op de bijzondere omstandigheden van het concrete geval, kan volstaan voor de slotsom dat de betrokken inbreuk een concrete weerslag heeft gehad op de markt, doch dit neemt niet weg dat uitvoering van een overeenkomst niet noodzakelijk impliceert dat deze daadwerkelijke gevolgen sorteert. Het criterium van uitvoering van de inbreuk verschilt dus wel degelijk van het criterium van concrete weerslag van de inbreuk op markt en er is geen vermoeden dat wanneer is voldaan aan het eerste criterium, ook automatisch is voldaan aan het tweede.

(cf. punten 69, 70)

5.      De Commissie mag weliswaar niet afwijken van de regels die zij zichzelf heeft opgelegd, tenzij zij daarvoor gronden geeft die verenigbaar zijn met het beginsel van gelijke behandeling, maar zij is wel vrij om deze regels te wijzigen of te vervangen. In een geval dat binnen de werkingssfeer van de nieuwe regels valt, kan aan de Commissie niet worden verweten dat zij voor het bepalen van de zwaarte van de inbreuk geen toepassing heeft gegeven aan een criterium waarin deze nieuwe regels niet voorzien, om de enkele reden dat de oude regels daarin wel voorzagen.

(cf. punten 74, 87, 150‑152, 175)

6.      De zwaarte van inbreuken op het mededingingsrecht van de Unie moet worden vastgesteld met inachtneming van een groot aantal factoren, zoals de bijzondere omstandigheden van de zaak, de context ervan en de afschrikkende werking van de geldboeten, zonder dat een dwingende of uitputtende lijst van verplicht in aanmerking te nemen criteria is opgesteld. Het feit dat de Commissie in de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd, haar benadering met betrekking tot de beoordeling van de zwaarte van een inbreuk heeft gepreciseerd, verzet zich er niet tegen dat zij die zwaarte globaal beoordeelt aan de hand van alle relevante omstandigheden van het concrete geval, waaronder factoren die in de richtsnoeren niet uitdrukkelijk worden genoemd.

Het feit dat in de richtsnoeren niet uitdrukkelijk wordt voorgeschreven dat voor het bepalen van de zwaarte van de inbreuk met het oog op de vaststelling van het basisbedrag voor de geldboete de concrete weerslag van de inbreuk op de markt moet worden onderzocht, belet de Commissie niet dit toch te onderzoeken. Het volstaat echter niet dat een verzoeker ter ondersteuning van de betwisting van het bedrag van de geldboete die hem wegens schending van de mededingingsregels is opgelegd, aanvoert dat de Commissie ter beoordeling van de zwaarte van de inbreuk ook de een of andere factor had moeten onderzoeken die in die richtsnoeren niet wordt genoemd. Hij moet ook aantonen hoe dat onderzoek het oordeel van Commissie over de zwaarte van de inbreuk zou hebben gewijzigd en een grond voor het opleggen van een lagere geldboete zou hebben opgeleverd.

(cf. punten 76‑78)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 81)

8.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 92, 138)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 93, 95, 115, 117, 127)

10.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 108, 143, 144)

11.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 110)

12.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 112)

13.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 145)

14.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 154)

15.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 162, 166, 169)

16.    Om ervan te kunnen uitgaan dat een inbreuk op de mededingingsregels van de Unie opzettelijk en niet uit onachtzaamheid is gepleegd, is het niet noodzakelijk dat de betrokken onderneming zich ervan bewust was dat zij inbreuk maakte op de mededingingsregels; het is voldoende dat zij niet onkundig kon zijn van de omstandigheid dat haar gedrag ertoe strekte de mededinging op de gemeenschappelijke markt te verstoren. Hieruit volgt dat het voor de vaststelling van een inbreuk op die regels niet noodzakelijk is dat de verantwoordelijken van een onderneming de juiste inhoud van die regels kennen, een kennis die kan worden opgedaan in het kader van een sensibiliserings- en conformeringsprogramma. Integendeel, ook ingeval dergelijke kennis ontbreekt, kan worden vastgesteld dat een inbreuk op die regels niet uit onachtzaamheid, maar opzettelijk is begaan.

(cf. punt 171)

17.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 175)

18.    Het aanbieden van bewijsmateriaal na de dupliek blijft mogelijk wanneer de bewijsaanbieder vóór de sluiting van de schriftelijke behandeling niet over het betrokken bewijs kon beschikken, of wanneer de te laat overgelegde stukken van de tegenpartij rechtvaardigen dat het dossier wordt aangevuld om het beginsel van hoor en wederhoor te eerbiedigen. Omdat artikel 48, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een uitzondering op de regels inzake het bewijsaanbod vormt, verplicht het de partijen om het late tijdstip van hun bewijsaanbod te motiveren. Die verplichting houdt in dat de rechter bevoegd is om de gegrondheid van de motivering van het late tijdstip van het bewijsaanbod en, afhankelijk van het geval, de inhoud van dat aanbod te controleren, en dat hij dit aanbod kan afwijzen indien het verzoek niet rechtens genoegzaam is gemotiveerd. Dit geldt a fortiori voor een bewijsaanbod dat na de neerlegging van de dupliek wordt gedaan.

(cf. punt 212)

19.    Om te bepalen met hoeveel procent het bedrag van een voor schending van de mededingingsregels van de Unie op te leggen geldboete moet worden verminderd om een onderneming voor haar medewerking aan de procedure van vaststelling van die inbreuk te belonen, dient geen rekening te worden gehouden met het feit dat deze geldboete niet alleen wordt opgelegd voor de deelname van deze onderneming aan het onderdeel van de inbreuk waarvoor zij bewijsmateriaal van significante toegevoegde waarde heeft verstrekt, maar ook voor haar deelname aan een ander onderdeel van diezelfde inbreuk, waarvoor zij geen dergelijk materiaal heeft verstrekt.

(cf. punt 229)

20.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 233)

21.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 250)

22.    Wanneer de Commissie in het kader van een procedure op grond van artikel 81 EG het bedrag van de aan een onderneming op te leggen geldboete beoordeelt, vormt het profijt dat de betrokken onderneming uit de inbreuk heeft kunnen trekken en, meer algemeen, de winst die zij heeft gemaakt op de markten waarop de inbreuk betrekking had, weliswaar een van de elementen waarmee rekening kan worden gehouden voor de vaststelling van het bedrag van de geldboete, maar de Commissie, of de Unierechter bij de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht op het gebied van geldboeten, is niet verplicht ervoor te zorgen dat het bedrag van de geldboete rechtstreeks evenredig is met de winst die de betrokken onderneming op de betrokken markten heeft gemaakt, of deze niet overschrijdt.

(cf. punt 258)

23.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 259)

24.    Wanneer de Commissie in het kader van een procedure op grond van artikel 81 EG het bedrag van de aan een onderneming op te leggen geldboete beoordeelt, heeft het in artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 voor de geldboete bepaalde maximum van 10 % van de totale omzet van die onderneming tot doel, te voorkomen dat de door de Commissie opgelegde geldboeten onevenredig zijn aan de grootte van de betrokken onderneming. Dit maximum volstaat echter niet om te vermijden dat de geldboete die wordt opgelegd aan een onderneming die actief is in de handel in kostbare materialen met een kleine winstmarge, mogelijkerwijs onevenredig is.

(cf. punten 266‑269, 271, 309, 310)

25.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 285‑290, 299)

26.    De richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd, vormen een gedragsregel voor de te volgen praktijk waarvan het bestuur in een concreet geval niet mag afwijken zonder redenen te geven die verenigbaar zijn met het beginsel van gelijke behandeling. Bijgevolg kan niet worden uitgesloten dat de Commissie in een concreet geval verplicht is van haar eigen richtsnoeren af te wijken, op voorwaarde dat zij daarvoor redenen geeft die verenigbaar zijn met de algemene rechtsbeginselen die zij bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete moet eerbiedigen, waaronder met name het beginsel van gelijke behandeling. Overeenkomstig de hiërarchie der rechtsnormen kan een instelling van de Unie immers niet bij wege van een interne gedragsregel die zij zichzelf oplegt, volledig afzien van de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid die haar is verleend bij een bepaling zoals in het onderhavige geval artikel 23 van verordening nr. 1/2003.

(cf. punten 306, 307)