ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer uitgebreid)
25 september 1997 (1)
Beroep tot nietigverklaring Staatssteun EGKS-Verdrag Vijfde
staalsteuncode Nieuwe installatie Communautaire kaderregeling inzake
steun ten behoeve van milieu
In zaak T-150/95,
UK Steel Association, voorheen British Iron and Steel Producers Association
(BISPA), vereniging naar Engels recht, gevestigd te Londen, vertegenwoordigd
door J. Boyce en P. Ravan, Solicitors, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg
ten kantore van Wagener & Rukavina, Boulevard de la Foire 10a,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door N. Khan en
P. Nemitz, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie
gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische
dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
ondersteund door
Groothertogdom Luxemburg, vertegenwoordigd door G. Schmit, eerste
regeringsadviseur bij het Ministerie van Economische zaken, als gemachtigde,
bijgestaan door B. van de Walle de Ghelcke en K. Platteau, advocaten te
Brussel, Rue Brederode 13A, Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg
bij het Ministerie van Economische zaken, Boulevard Royal 19-21,
en
Arbed SA, vennootschap naar Luxemburgs recht, gevestigd te Luxemburg,
vertegenwoordigd door A. Vandencasteele, advocaat te Brussel, domicilie
gekozen hebbende te Luxemburg bij P. Ehmann, lid van de juridische dienst van
Arbed, Avenue de la Liberté 19,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van de beslissing vervat in
bekendmaking 94/C 400/02 van de Commissie, overeenkomstig artikel 6, lid 4,
van beschikking nr. 3855/91/EGKS, aan de andere Lid-Staten en andere
belanghebbenden betreffende de steun welke Luxemburg voornemens is te verlenen
aan ProfilArbed SA (Arbed) [steunmaatregelen van de staten C 25/94 (ex N
11/94), PB 1994, C 400, blz. 10], waarin de steun die het Groothertogdom
Luxemburg voornemens is te verlenen aan ProfilArbed SA, wordt geacht in
overeenstemming te zijn met artikel 3 van beschikking nr. 3855/91/EGKS en dus
verenigbaar met de gemeenschappelijke markt,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer uitgebreid),
samengesteld als volgt: R. García-Valdecasas, kamerpresident, V. Tiili,
J. Azizi, R. M. Moura Ramos en M. Jaeger, rechters,
griffier: A. Mair, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 11 maart 1997,
het navolgende
Arrest
Toepasselijke bepalingen
- 1.
- Artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag bepaalt:
Als zijnde onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal
worden afgeschaft en zijn verboden binnen de Gemeenschap overeenkomstig de
bepalingen van dit Verdrag:
(...)
c) door de staten verleende subsidies of hulp, of door deze opgelegde
bijzondere lasten, in welke vorm ook;
(...)
- 2.
- Op grond van artikel 95, eerste alinea, EGKS-Verdrag heeft de Commissie met
instemming van de Raad en na raadpleging van het Raadgevend comité, bij
eenstemmigheid beschikking nr. 257/80/EGKS van 1 februari 1980 gegeven, tot
instelling van communautaire bepalingen voor specifieke steunmaatregelen ten
behoeve van de ijzer- en staalindustrie (PB 1980, L 29, blz. 5), gewoonlijk
eerste staalsteuncode genoemd. Volgens de tweede alinea van deel I van de
considerans ervan, is het verbod van het verlenen van subsidies of hulp door
de staten als bedoeld in het EGKS-Verdrag, uitsluitend gericht op maatregelen
die de instrumenten zijn van een zuiver nationaal ijzer- en staalbeleid en
geldt het niet voor steunmaatregelen die bedoeld zijn om een communautaire
ijzer- en staalpolitiek in te voeren, zoals het herstructureringsbeleid van
de ijzer- en staalindustrie, dat het doel was van beschikking nr. 257/80/EGKS.
- 3.
- Nadien is de eerste staalsteuncode vervangen door opeenvolgende codes die
telkens de voor staatssteun ten behoeve van de ijzer- en staalindustrie
geldende regeling hebben vastgesteld, en de criteria hebben bepaald inzake de
verenigbaarheid van een steunmaatregel. Deze codes hebben voorts
gepreciseerd, dat de steun ten behoeve van de ijzer- en staalindustrie, door
een Lid-Staat gefinancierd in welke vorm ook, als communautaire steun kan
worden beschouwd en bijgevolg kan worden geacht verenigbaar te zijn met de
goede werking van de gemeenschappelijke markt wanneer die steun aan de
bepalingen van de betrokken code voldoet.
- 4.
- In 1991 zijn bij beschikking nr. 3855/91/EGKS van de Commissie van 27 november
1991 tot invoering van communautaire regels voor de steun aan de ijzer- en
staalindustrie (PB 1991, L 362, blz. 57), nieuwe bepalingen vastgesteld met
betrekking tot staatssteun aan de betrokken industrie (hierna: vijfde
staalsteuncode of vijfde code). De vijfde code gold ten tijde van de
vaststelling van de bestreden beschikking, en was van toepassing tot en met
31 december 1996. Hij is per 1 januari 1997 vervangen door beschikking
nr. 2496/96/EGKS van de Commissie van 18 december 1996 houdende communautaire
regels voor steun aan de ijzer- en staalindustrie (PB 1996, L 338, blz. 42),
de zesde staalsteuncode.
- 5.
- Voor de onderhavige zaak zijn van belang de navolgende bepalingen van de
vijfde code:
de vierde alinea van deel I van de preambule, volgens welke de bij deze
code vastgestelde regels:
(...) vooral tot doel (hebben) de ijzer- en staalindustrie de
mogelijkheid van steunverlening voor onderzoek en ontwikkeling en voor
de aanpassing van de installaties aan de nieuwe
milieubeschermingsnormen niet te onthouden (...).
de tweede alinea van deel II van de preambule, die luidt als volgt:
Om, voor zover het Verdrag dit toelaat, de ijzer- en staalindustrie
dezelfde mogelijkheden als de andere sectoren te bieden om steun voor
onderzoek en ontwikkeling te ontvangen, zal de verenigbaarheid van de
geplande steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt worden
getoetst aan de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor
onderzoek en ontwikkeling. Daar de bepalingen welke betrekking hebben
op steun voor milieubeschermende voorzieningen geheel overeenkomen met
die van de kaderregeling inzake staatssteun voor milieubeschermende
maatregelen, is in deze eerste geen wijziging gebracht. Indien de bij
deze beide algemene kaderregelingen ingestelde regelgeving inzake
overheidssteun gedurende de geldigheidsduur van deze beschikking
inhoudelijk wordt gewijzigd, zal een voorstel tot aanpassing worden
ingediend.
artikel 3, dat luidt als volgt:
1. Steun ter vergemakkelijking van de aanpassing aan nieuwe
wettelijke normen van milieubescherming van installaties die ten minste
twee jaar vóór de invoering van deze normen in bedrijf waren, kan
verenigbaar worden geacht met de gemeenschappelijke markt.
2. Het bedrag van de uit hoofde van dit artikel toegekende steun mag
niet meer bedragen dan 15 % aan nettosubsidie-equivalent van de
investeringskosten die rechtstreeks verbonden zijn aan de betrokken
milieubeschermingsmaatregel. Ingeval de investering gepaard gaat met
een vergroting van de produktiecapaciteit van de betrokken installatie,
wordt met de waarde van deze investeringen slechts naar evenredigheid
van de aanvankelijke capaciteit rekening gehouden.
- 6.
- Gelet op de vooruitgang van de werkzaamheden van de Raad inzake het
milieubeleid en bij gebreke van een communautaire regeling terzake in de
bepalingen van het EEG-Verdrag inzake steunmaatregelen van de staten, heeft
de Commissie in 1974 besloten een mededeling vast te stellen betreffende een
communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu.
Deze mededeling had ten doel, de Lid-Staten op de hoogte te stellen van de
algemene criteria volgens welke de Commissie de artikelen 92 en volgende
EEG-Verdrag zou toepassen op de bestaande of voorgenomen steunmaatregelen die
volgens de Lid-Staten om redenen van milieubescherming noodzakelijk zijn
(hierna: communautaire kaderregeling of EG-kaderregeling).
- 7.
- De EG-kaderregeling die ten tijde van de vaststelling van de vijfde
staalsteuncode van toepassing was op de steunmaatregelen ten behoeve van het
milieu, was vastgesteld in mededeling SG (80) D/8287 van de Commissie van
7 juli 1980 (hierna: EG-kaderregeling van 1980) en verlengd bij mededeling
SG (87) D/3795 van de Commissie van 23 maart 1987 (hierna: EG-kaderregeling
van 1987). In laatstbedoelde mededeling werden de criteria gepreciseerd
waaraan moet zijn voldaan opdat steun ten behoeve van het milieu op EG-gebied
verenigbaar met de gemeenschappelijke markt zou kunnen worden verklaard. Deze
criteria waren neergelegd in punt 3 van de mededeling van 23 maart 1987, en
luidden als volgt:
3.2.1 De verleende steun mag ten hoogste 15 % van de investering
bedragen. Het steunbedrag zal worden berekend als een
netto-subsidie equivalent overeenkomstig de door de Commissie
gehanteerde waarderingsmethoden als beschreven in haar Mededeling
aan de Lid-Staten inzake regionale steunregelingen.
3.2.2 Alle ondernemingen wier installaties reeds tenminste twee jaar vóór het
van kracht worden van de betrokken normen in bedrijf zijn gesteld, komen
voor steun in aanmerking.
3.2.3 Investeringen waarmee wordt beoogd aan de normen te voldoen kunnen
bestaan uit het aanbrengen van extra voorzieningen teneinde
verontreiniging en hinder te verminderen of te doen verdwijnen, of uit
de aanpassing van produktieprocessen met hetzelfde doel. In het laatste
geval komen eventueel tot een verhoging van de bestaande
produktiecapaciteit leidende investeringsgedeeltes niet in aanmerking
voor steun.
3.2.4 De gebruikelijke vervangingsinvesteringen en bedrijfskosten komen
geheel ten laste van de ondernemingen.
- 8.
- Op 10 maart 1994 werd een nieuwe communautaire kaderregeling inzake
staatssteun ten behoeve van het milieu (94/C 72/03) bekendgemaakt in het
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (PB 1994, C 72, blz. 3; hierna:
EG-kaderregeling van 1994). Deze nieuwe kaderregeling omschrijft de
criteria die gelden voor steun in alle door het EG-Verdrag bestreken sectoren,
en stelt in punt 2.2 de uitgangspunten vast voor de beoordeling door de
Commissie, in het licht van artikel 92 EG-Verdrag, van staatssteun ten behoeve
van het milieu voor bepaalde doeleinden. Daarbij is de ten tijde van de
vaststelling van de vijfde staalsteuncode bestaande EG-kaderregeling van 1987
onder meer aldus gewijzigd, dat onder bepaalde omstandigheden de ondernemingen
die besluiten meer dan twee jaar oude installaties te vervangen door nieuwe
die aan de nieuwe milieunormen voldoen, steun kunnen krijgen en wel voor dat
gedeelte van de investeringskosten dat de aanpassingskosten van de bestaande
installaties niet overschrijdt (zie punt 3.2.3.A, derde alinea, van de
EG-kaderregeling van 1994).
- 9.
- Op 14 maart 1995 diende de Commissie bij de Raad een voorstel tot aanpassing
van de vijfde staalsteuncode in. Het gaat om een mededeling van de Commissie
met het opschrift: Verzoek om instemming van de Raad en raadpleging van het
Comité van de EGKS, overeenkomstig de bepalingen van artikel 95 van het
EGKS-Verdrag, betreffende een ontwerp-beschikking van de Commissie inzake de
aanpassing van artikel 3 van beschikking nr. 3855/91/EGKS van de Commissie
(vijfde steuncode voor ijzer en staal) [doc. SEC (95) 315 def.].
- 10.
- In punt 5 van dit voorstel is uiteengezet, dat de nieuwe EG-kaderregeling van
1994, die in de plaats is gekomen van de oude kaderregeling van 1987 welke van
kracht was op het ogenblik waarop beschikking 3855/91/EGKS werd vastgesteld
en waarnaar in de steuncode werd verwezen, op ten minste vijf belangrijke
punten verschilt van de vroegere kaderregeling en, bijgevolg, van de steuncode
voor ijzer en staal. Deze vijf aspecten zijn in punt 5 van het voorstel
opgesomd. In verband met een daarvan is er in punt 5, sub b, op gewezen, dat
overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt, normaliter weliswaar
geen steun mag worden verleend voor de kosten die worden gemaakt om nieuwe
installaties te laten voldoen aan verplichte normen, maar dat in de nieuwe
EG-kaderregeling (punt 3.2.3.A voorlaatste alinea) uitdrukkelijk is bepaald,
dat ondernemingen die er de voorkeur aan geven meer dan twee jaar oude
installaties te vervangen door nieuwe die aan de nieuwe normen voldoen, in
plaats van de bestaande gewoon aan te passen, voor steun in aanmerking kunnen
komen en wel voor dat gedeelte van de investeringskosten dat de
aanpassingskosten van de bestaande installaties niet overschrijdt.
- 11.
- Punt 6 van dit voorstel besluit als volgt:
Daarom is het, om beter te voldoen aan de voorwaarden zoals vervat in de
overwegingen van de steuncode ijzer en staal, en met name het in de preambule
van deze code genoemde beginsel in acht te nemen volgens hetwelk de bedrijven
in de ijzer- en staalindustrie dezelfde mogelijkheden als de andere sectoren
moet worden geboden om de steun in kwestie te ontvangen, noodzakelijk en
gepast dat de Commissie besluit artikel 3 van de steuncode aan te passen
volgens de bepalingen zoals die in bijgaande ontwerp-beschikking zijn vervat.
- 12.
- Artikel 1 van de bij het voorstel van de Commissie gevoegde ontwerp-beschikking luidt als volgt:
Artikel 1
De tekst van artikel 3 van beschikking 3855/91/EGKS wordt vervangen door de
volgende tekst:
.Steun ten behoeve van de milieubescherming
1. Steun ten behoeve van de milieubescherming kan worden beschouwd als
verenigbaar met de gemeenschappelijke markt, mits hierbij de regels in
acht worden genomen welke zijn vervat in de huidige communautaire
kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu.
- 13.
- Dit voorstel van de Commissie heeft niet de instemming van de Raad verkregen.
Aan het beroep ten grondslag liggende feiten
- 14.
- Bij brief van 29 december 1993 stelde het Groothertogdom Luxemburg de
Commissie overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de vijfde staalsteuncode in
kennis van een steunvoornemen ten gunste van de onderneming ProfilArbed SA,
in het kader van de bouw van een nieuwe staalfabriek te Esch-Schifflange
(Luxemburg).
- 15.
- Bij brief van 5 april 1994 deelde het Groothertogdom Luxemburg in antwoord op
het verzoek van de Commissie aanvullende inlichtingen mee betreffende het
betrokken steunvoornemen.
- 16.
- Op 1 juni 1994 leidde de Commissie ingevolge artikel 6, lid 4, van de vijfde
staalsteuncode een procedure in met betrekking tot dit steunvoornemen
(mededeling 94/C 212/07 van de Commissie, PB 1994, C 212, blz. 7). Na de
inleiding van deze procedure ontving de Commissie een aantal opmerkingen en
deed zij de opmerkingen die zij had ontvangen van verzoekster, toen nog
British Iron and Steel Producers Association (BISPA) genaamd, van British
Steel plc en van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, toekomen aan de Luxemburgse regering teneinde haar in de gelegenheid
te stellen haar mening kenbaar te maken.
- 17.
- Bij brief van 17 november 1994 deed het Groothertogdom Luxemburg de Commissie
zijn commentaar toekomen op de opmerkingen van BISPA, British Steel en het
Verenigd Koninkrijk.
- 18.
- Bij brief van 19 december 1994 deelde het Groothertogdom Luxemburg de
Commissie mee, dat het bereid was de steun te beperken tot 15 % van de voor
steun in aanmerking komende investering, overeenkomstig het bepaalde in de
EG-kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu.
- 19.
- Op 31 december 1994 stelde de Commissie de beslissing vast die is weergegeven
in bekendmaking 94/C 400/02, overeenkomstig artikel 6, lid 4, van beschikking
nr. 3855/91/EGKS van 27 november 1991, meegedeeld aan de andere Lid-Staten en
andere belanghebbenden betreffende de steun welke Luxemburg voornemens is te
verlenen aan ProfilArbed SA (Arbed) [steunmaatregelen van de staten C 25/94
(ex N 11/94), PB 1994, C 400, blz. 10; hierna: bestreden beschikking]. Bij
deze beschikking beëindigde de Commissie, zonder bezwaar te maken, de
procedure die op 1 juni 1994 was ingeleid ten aanzien van deze
steunmaatregelen in verband met de bescherming van het milieu. De Commissie
verklaarde, dat de steunmaatregelen in overeenstemming zijn met artikel 3 van
de vijfde staalsteuncode en bijgevolg verenigbaar zijn met de
gemeenschappelijke markt.
- 20.
- Op grond van de bestreden beslissing mag steun van ten hoogste 91 950 000 LFR
worden betaald aan de Luxemburgse staalonderneming ProfilArbed SA (Arbed),
volledige dochtermaatschappij van Arbed SA, naamloze vennootschap naar
Luxemburgs recht. Die steun komt overeen met 15 % van 613 000 000 LFR die Arbed
heeft besloten te investeren in de bescherming van het milieu in het kader van
de bouw van een nieuwe elektrostaalfabriek te Esch-Schifflange. De nieuwe
staalfabriek zal de bestaande LDAC-staalfabrieken vervangen, die niet voldoen
aan de nieuwe Luxemburgse bepalingen inzake milieubescherming.
- 21.
- Verzoekster, ten tijde van de instelling van het beroep BISPA genaamd, thans
UK Steel Association, is een te Londen gevestigde vereniging van Britse
ondernemingen die in de Gemeenschap ijzer- en staalproducten als omschreven
in bijlage I bij het EGKS-Verdrag produceren en leveren.
- 22.
- Het nummer van het Publicatieblad waarin de bestreden beschikking is
bekendgemaakt, is gedagtekend 31 december 1994, maar was eerst op 27 mei 1995
in het Bureau voor Officiële Publicaties der Europese Gemeenschappen
verkrijgbaar.
Procesverloop en conclusies van partijen
- 23.
- Verzoekster heeft bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht
op 19 juli 1995, het onderhavige beroep ingesteld.
- 24.
- Bij op 21 december 1995 neergelegde verzoeken, hebben het Groothertogdom
Luxemburg en Arbed SA, moedermaatschappij van de ontvanger van de bestreden
steun, verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van verweerster.
- 25.
- Bij beschikkingen van de president van de Vijfde kamer (uitgebreid) van
1 maart 1996, zijn het Groothertogdom Luxemburg en Arbed SA toegelaten tot
interventie aan de zijde van verweerster.
- 26.
- De memories in interventie van interveniënten en de opmerkingen van de
partijen in het hoofdgeding over deze memories zijn op respectievelijk 9 april
en 3 juni 1996 neergelegd.
- 27.
- Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer
uitgebreid) besloten krachtens artikel 64 van het Reglement voor de
procesvoering bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang, de
Commissie om een schriftelijk antwoord op een vraag te verzoeken, en voorts,
de mondelinge behandeling te openen.
- 28.
- De Commissie heeft op 19 september 1996 aan het verzoek van het Gerecht voldaan
en te kennen gegeven, dat de Raad nog niet met het voorstel tot aanpassing van
de vijfde code had ingestemd, maar dat zij niettemin aan laatstgenoemde ter
vervanging van de vijfde code een nieuw ontwerp had voorgelegd voor
communautaire regels voor de steun aan de ijzer- en staalindustrie (zesde
code), waarvan een afschrift in bijlage bij haar antwoord was gevoegd. Zij
merkte op, dat de tekst van artikel 3 van het ontwerp voor een zesde code in
wezen overeenkwam met die van artikel 3 van het aanpassingsvoorstel. Het
ontwerp voorzag in een automatische toepassing van de EG-kaderregeling van
1994 op de steun aan de ijzer- en staalindustrie.
- 29.
- De Raad heeft het voorstel niet ongewijzigd goedgekeurd. De definitieve tekst
van de zesde staalsteuncode, waarmee de Raad bij eenstemmigheid zijn
instemming heeft betuigd, en die is vastgesteld bij beschikking
nr. 2496/96/EGKS van de Commissie van 18 december 1996 (PB 1996, L 338,
blz. 42), voorziet niet in de automatische toepassing op EGKS-gebied van de
bepaling in de EG-kaderregeling inzake steun aan de ijzer- en staalindustrie,
doch stelt de criteria vast voor de toepassing van deze kaderregeling op
EGKS-gebied.
- 30.
- Ter terechtzitting van 11 maart 1997 zijn partijen gehoord in hun pleidooien
en in hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht.
- 31.
- Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
de bestreden beschikking nietig te verklaren;
verweerster te verwijzen in de kosten.
- 32.
- De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:
het beroep te verwerpen;
verzoekster te verwijzen in de kosten.
- 33.
- Het Groothertogdom Luxemburg concludeert dat het het Gerecht behage:
het beroep te verwerpen;
verzoekster te verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van
interveniënt.
- 34.
- Arbed concludeert dat het het Gerecht behage:
het beroep te verwerpen;
verweerster (sic) te verwijzen in de kosten van haar interventie.
- 35.
- De president van de Vijfde kamer (uitgebreid) van het Gerecht heeft op 25 maart
1997 de mondelinge behandeling gesloten verklaard.
Het onderdeel Oordeel van de Commissie in de bestreden beschikking
- 36.
- In de eerste plaats brengt de Commissie in de eerste alinea van het onderdeel
Oordeel van de Commissie van de bestreden beschikking de formulering van
artikel 3, lid 1, van de vijfde staalsteuncode in herinnering. In de tweede
plaats merkt zij in de tweede alinea op, dat de voorgenomen steun bestemd is
voor de vervanging van oude installaties door nieuwe die voldoen aan de nieuwe
Luxemburgse milieunormen. In de bestreden beschikking wordt erop gewezen, dat
indien de bestaande installaties zouden worden gehandhaafd, de voor de
aanpassing daarvan noodzakelijke investeringen aanzienlijk hoger zouden zijn
geweest.
- 37.
- In de derde alinea neemt de Commissie als uitgangspunt, dat in deel II van de
preambule van de staalsteuncode het principe is vastgelegd dat aan de ijzer-
en staalindustrie dezelfde mogelijkheden moeten worden geboden als aan andere
sectoren om steun voor de bescherming van het milieu te ontvangen, wat
volgens haar inhoudt, dat dezelfde bepalingen van het gemeenschapsrecht
inzake steun voor milieubescherming algemeen moeten worden toegepast,
ongeacht de onderneming en ongeacht of deze al dan niet tot de staalsector
behoort; in de laatste volzin van deze alinea verbindt zij hieraan de
conclusie, dat, behalve wanneer uitdrukkelijk anders is vermeld, dezelfde
interpretatie ten grondslag moet liggen aan de toepassing van steunregelingen
voor de bescherming van het milieu.
- 38.
- Vervolgens herinnert de Commissie in de vierde alinea van dit onderdeel van de
bestreden beslissing eraan, dat op grond van de communautaire kaderregeling
inzake staatssteun ten behoeve van het milieu steun mag worden verleend aan
ondernemingen die er de voorkeur aan geven meer dan twee jaar oude
installaties te vervangen door nieuwe installaties die aan de nieuwe normen
voldoen (...). In de volgende alinea wijst zij erop, dat het (...) zeer wel
mogelijk [lijkt] om dit algemene beginsel van de kaderregeling uit te breiden
tot de staalsteuncode, aangezien dit niet in strijd is met het bepaalde in
artikel 3 [van die code].
- 39.
- Vervolgens gaat de Commissie in de zesde alinea na, of de voorgenomen steun
voldoet aan alle in de EG-kaderregeling gestelde voorwaarden, en stelt zij
vast dat dit het geval is, ook wat betreft de inachtneming van het maximum van
15 % bruto van de investeringskosten (zevende alinea).
- 40.
- De bestreden beslissing besluit in de negende en de tiende alinea met de
volgende woorden: De Commissie is van oordeel dat artikel 3, lid 1, van de
staalsteuncode geen beletsel vormt om steun als verenigbaar met de
gemeenschappelijke markt te beschouwen wanneer deze met inachtneming van het
maximum van 15 % bruto wordt verleend aan ondernemingen die, in plaats van
bestaande installaties die ten minste twee jaar vóór de invoering van nieuwe
milieunormen in bedrijf waren aan te passen aan deze nieuwe normen, besluiten
om deze te vervangen door nieuwe installaties die aan de nieuwe bepalingen
voldoen, mits deze steun niet meer bedraagt dan hetgeen zou worden toegekend
voor de aanpassing van de oude installatie; op grond van het voorgaande is de
Commissie van mening dat de onderhavige steunmaatregel in overeenstemming is
met artikel 3 [van de vijfde staalsteuncode] en bijgevolg verenigbaar kan
worden geacht met de gemeenschappelijke markt. Derhalve heeft de Commissie
besloten tot beëindiging van de procedure die was ingeleid ten aanzien van
steun aan de onderneming ProfilArbed voor de bescherming van het milieu,
zonder bezwaar te maken.
Ten gronde
Enig middel: schending van het EGKS-Verdrag of van enige uitvoeringsregeling
daarvan, in het bijzonder van artikel 3, lid 1, van de vijfde staalsteuncode
- 41.
- Verzoekster voert tot staving van haar beroep één middel aan, namelijk
schending van het EGKS-Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan, in
het bijzonder van artikel 3, lid 1, van de vijfde staalsteuncode. Verzoekster
stelt in wezen, dat de toegestane steun bestemd is voor de bouw van nieuwe
installaties die voldoen aan de nieuwe milieunormen, en niet voor de
aanpassing van de bestaande installaties aan die normen.
- 42.
- Gelet op de verschillende argumenten van partijen, moet afzonderlijk en vooraf
worden ingegaan op de vraag, of de bouw van een nieuwe elektro-oven te Esch-Schifflange ter vervanging van de oude LDAC-oven moet worden beschouwd als een
aanpassing van oude installaties aan nieuwe normen, dan wel als de bouw van een
nieuwe installatie.
De vraag of de bouw van een nieuwe elektro-oven ter vervanging van de oude
LDAC-oven moet worden beschouwd als de aanpassing van oude installaties aan
nieuwe normen, dan wel als de bouw van een nieuwe installatie
Argumenten van partijen
- 43.
- Interveniënten stellen in hun memories in interventie, dat het in casu niet
gaat om de bouw van een nieuwe fabriek die voldoet aan de nieuwe milieunormen,
doch wel om de aanpassing van reeds bestaande oude installaties aan die
normen. Bijgevolg zou de betrokken steun voldoen aan de criteria van
artikel 3, lid 1, van de vijfde staalsteuncode, zodat hij verenigbaar zou zijn
met de gemeenschappelijke markt.
- 44.
- Het Groothertogdom Luxemburg verklaart, dat de betrokken installaties de
vloeibare fase van het productiecentrum Esch-Schifflange vertegenwoordigen;
de vloeibare fase is een geïntegreerd productie-instrument dat bestaat uit een
gietoven, een staalfabriek en twee continugieterijen, waarvan de laatste twee
onderdelen niet onafhankelijk van elkaar kunnen functioneren. De bestreden
steun zou bestemd zijn voor de vervanging van de staalfabriek oorspronkelijk
een LDAC-staalfabriek door een elektrostaalfabriek. Het enige onderdeel van
de vloeibare fase dat is vervangen, is de staalfabriek, een installatie die
niet afzonderlijk kan worden beschouwd en die slechts één van de onderdelen is
van een geïntegreerd complex voor de vervaardiging van halffabrikaten van
staal. Ondanks de vervanging van de staalfabriek zou derhalve het complex als
zodanig nog steeds bestaan en alleen zijn gemoderniseerd.
- 45.
- Arbed betoogt tevens, dat de bouw van een nieuwe elektro-oven in het
staalindustriecomplex van Esch-Schifflange niet gelijkstaat met de bouw vaneen nieuwe fabriek, doch als een modernisering van dit complex moet worden
beschouwd.
- 46.
- Verzoekster betwist dit argument en wijst erop, dat het door beide
interveniënten maar niet door de Commissie is aangevoerd. Verzoekster betoogt
in wezen, dat het Groothertogdom Luxemburg dit argument reeds voor de
Commissie heeft aangevoerd na de kennisgeving van het steunvoornemen, maar dat
de Commissie het in de bestreden beschikking van de hand heeft gewezen.
- 47.
- Verzoekster stelt, dat dit argument ertoe strekt, de wettigheid van de
bestreden beschikking opnieuw ter discussie te stellen. Uit artikel 33
EGKS-Verdrag blijkt duidelijk, dat de grieven op grond waarvan een beschikking
kan worden betwist, zich moeten beperken tot die welke voor juridische en niet
voor economische toetsing vatbaar zijn (arrest Hof van 18 maart 1980, gevoegde
zaken 154/78, 205/78, 206/78, 226/78, 227/78, 228/78, 263/78, 264/78, 30/79,
31/79, 83/79 en 85/79, Ferriera Valsabbia e.a., Jurispr. 1980, blz. 907,
r.o. 11), en dat de Commissie bij de beoordeling van de feiten een
discretionaire bevoegdheid heeft. Bij gebreke van argumenten volgens welke de
Commissie misbruik van haar bevoegdheden zou hebben gemaakt of kennelijk zou
hebben gedwaald, kan het onderzoek door het Gerecht geen betrekking hebben op
een beoordeling van de toestand die voortvloeit uit economische feiten of
omstandigheden.
- 48.
- Verzoekster komt tot de slotsom, dat het betoog van interveniënten niet
relevant is voor de onderhavige zaak, en dus niet-ontvankelijk is.
- 49.
- Voorts wijst zij erop, dat uit de in bijlage bij haar opmerkingen inzake de
memories in interventie verstrekte preciseringen blijkt, dat de door Arbed
voorgenomen investeringen tot doel hadden het huidige productieproces, dat
gebaseerd is op de traditionele methode van vloeibaar staal, waarbij gebruik
wordt gemaakt van de oxystaal- of LDAC-fabriek, te vervangen door een
elektrisch productieproces, waardoor Arbed schroot als voornaamste grondstof
kan gebruiken in plaats van afhankelijk te zijn van ijzererts en tot cokes
verwerkbare steenkool, die van oudsher in de buurt van het
staalindustriecomplex van Esch-Schifflange werden gedolven en waarvan de
voorraden binnenkort zullen zijn uitgeput. Indien deze vervanging niet
plaatsvond, zouden als gevolg van de geografische ligging van Luxemburg de
productiekosten van Arbed stijgen, omdat deze ook de transportkosten van de
grondstoffen omvatten. De vervanging van de oude LDAC-staalfabriek door de
nieuwe elektrostaalfabriek, die het belangrijkste onderdeel van het nieuwe
productieproces vormt, kan niet worden beschouwd als de aanpassing van een
bestaand productieproces maar is een vervanging daarvan. Ten slotte merkt
verzoekster op, dat de bestaande LDAC-installaties eind 1997 definitief zullen
worden gesloten, zodra het productieproces volledig is vervangen, zoals blijkt
uit de verklaringen van Arbed in haar informatiebulletins, die verzoekster als
bijlage bij haar opmerkingen inzake de memories in interventie heeft gevoegd.
Beoordeling door het Gerecht
- 50.
- Gelet op de bijzondere omstandigheden van de onderhavige zaak en het nauwe
verband tussen het betoog van interveniënten over de vraag, of de in geding
zijnde steun al dan niet de aanpassing van bestaande installaties tot doel
had, en het enig middel dat verzoekster tot staving van haar beroep heeft
aangevoerd, namelijk schending van artikel 3, lid 1, van de vijfde
staalsteuncode, is het Gerecht van oordeel, dat het betoog van interveniënten
moet worden onderzocht, zonder dat op de ontvankelijkheid ervan behoeft te
worden beslist.
- 51.
- Volgens de bestreden beslissing heeft de in geding zijnde steun betrekking op
de vervanging van een oude installatie door een nieuwe, die voldoet aan de
nieuwe Luxemburgse milieunormen.
- 52.
- In de voorlaatste alinea van het onderdeel De onderhavige steunmaatregelen
van de bestreden beslissing, stelt de Commissie immers vast: Aangezien er
aanzienlijke investeringen moesten worden gedaan om de bestaande
LDAC-staalfabrieken in overeenstemming te brengen met de milieuvereisten en
teneinde te voorkomen dat een groot gedeelte van deze investeringen bij de
vervanging van de bestaande staalfabrieken verloren gaat, heeft Arbed besloten
het programma betreffende vervanging van haar staalbedrijven door nieuwe
installaties die beantwoorden aan de milieuvereisten, te versnellen. Met de
investeringen van Arbed in de nieuwe staalfabriek die verband houden met de
bescherming van het milieu, was namelijk een bedrag van 613 miljoen LFR
gemoeid.
- 53.
- Verderop, in de tweede alinea van het onderdeel Oordeel van de Commissie,
merkt de Commissie op: Uit het dossier blijkt dat Arbed heeft verkozen om de
oude installaties niet aan te passen aan de nieuwe bepalingen maar in plaats
daarvan over te gaan tot versnelde uitvoering van zijn programma tot
vervanging van de oude installaties door nieuwe die aan de nieuwe normen
voldoen. De elektrostaalfabriek, die aan de nieuwe normen voldoet, komt neer
op vervanging van de oude LDAC-staalfabriek die in de loop van de jaren zestig
en zeventig werd gebouwd. Indien de bestaande installaties zouden worden
gehandhaafd, zou Arbed investeringen hebben moeten doen voor een bedrag van
naar schatting 1,5 miljard LFR, waarvan 750 miljoen LFR voor primaire
ontstoffing met een nieuwe reinigingstoren voor de rookgassen van de converter
in het stadium vóór het droge elektrofilter (150 miljoen LFR) en met een nieuwe
rookgasketel (600 miljoen LFR), en 750 miljoen LFR voor secundaire ontstoffing
van de staalfabriek. Er blijkt dat de investeringskosten die bij de bouw van
de nieuwe installatie worden gemaakt in verband met de bescherming van het
milieu, niet hoger zijn dan die welke gemaakt hadden moeten worden bij
aanpassing van de oude installaties.
- 54.
- Bovendien blijkt uit de stukken, dat het Groothertogdom Luxemburg het
steunvoornemen in het kader van een investering ter versnelling van het
programma betreffende de vervanging van de bestaande staalfabrieken had
meegedeeld. Zo had het Luxemburgse Ministerie van Economische zaken op
29 december 1993 aan de Commissie een nota gericht, die bij schrijven van de
Permanente Vertegenwoordiging van het Groothertogdom Luxemburg van
30 december 1993 is doorgezonden en die het opschrift draagt Nota betreffende
de investeringen ten behoeve van de milieubescherming die ProfilArbed in het
kader van de installatie van een elektrostaalfabriek te Esch-Schifflange heeft
gedaan, waarin in de eerste alinea gesproken wordt van de bouw van een nieuwe
elektrostaalfabriek te Esch-Schifflange.
- 55.
- Deze voorstelling van zaken vindt bevestiging in een brief van het Luxemburgse
Ministerie van Economische zaken van 31 maart 1994, die bij schrijven van de
Permanente Vertegenwoordiging van het Groothertogdom Luxemburg van 5 april
1994 aan de Commissie is doorgezonden, en waarin het volgende is gepreciseerd
(laatste alinea van bladzijde 2): Gezien de aanzienlijke
investeringsuitgaven in verband met het in overeenstemming brengen van de
bestaande LDAC-staalfabrieken met de milieunormen en teneinde te voorkomen dat
een groot gedeelte van deze investeringen bij de vervanging van de bestaande
staalfabrieken in de komende jaren verloren gaat, heeft de onderneming
ProfilArbed tot een versnelde uitvoering besloten van het programma
betreffende de vervanging van haar staalbedrijven door installaties die
beantwoorden aan de huidige stand van de technologie, zowel inzake
staalverwerking als inzake milieubescherming.
- 56.
- Bovendien heeft Arbed ter terechtzitting verklaard, dat de nieuwe elektro-oven
weliswaar niet het gehele complex vormde maar wel het belangrijkste onderdeel
daarvan was.
- 57.
- In antwoord op een vraag van het Gerecht ter terechtzitting heeft het
Groothertogdom Luxemburg eveneens bevestigd, dat in het productieproces dat
met de bestaande oxystaal- of LDAC-installaties is ingevoerd, als grondstof
30 % à 40 % schroot kan worden gebruikt, maar dat bij het elektrische
productieproces dat het resultaat is van de investeringen waarop de steun
betrekking heeft, de grondstof voor 100 % uit schroot kan bestaan. Vastgesteld
moet dus worden, dat na de investeringen waarop de steun betrekking heeft, een
ander productieproces én andere grondstoffen worden gebruikt.
- 58.
- Voorts zij eraan herinnerd, dat verzoekster heeft verklaard, zonder door
interveniënten of door de Commissie te worden weersproken, dat de bestaande
LDAC-installaties eind 1997 definitief zullen worden gesloten. Derhalve zal
vanaf die datum een einde zijn gekomen aan de vervanging van de bestaande
installaties waarvoor de investeringen waarop de steun betrekking heeft, zijn
gedaan.
- 59.
- Gelet op het voorgaande is het Gerecht van oordeel, dat het belang van de
vervangen onderdelen, de omvang van de in het productieproces waargenomen
wijziging alsmede de fundamentele wijziging in de samenstelling van de
grondstoffen als gevolg van de gedane investeringen waarop de steun betrekking
heeft, verder gaan dan een aanpassing van een bestaande installatie. Bijgevolg
kon de Commissie in de bestreden beschikking op goede gronden concluderen, dat
de investeringen waarop de steun betrekking heeft, geen aanpassing van oude
installaties aan nieuwe bepalingen waren, maar wel de vervanging van oude
installaties door nieuwe die voldoen aan de nieuwe milieunormen.
- 60.
- Mitsdien is dit argument van de interveniënten ongegrond.
Schending van artikel 3, lid 1, van de vijfde staalsteuncode
Argumenten van partijen
- 61.
- Verzoekster verklaart, dat de stelling in de bestreden beschikking, dat op
grond van artikel 3, lid 1, van de vijfde staalsteuncode als steun ten behoeve
van de milieubescherming kan worden aangemerkt, steun die wordt gebruikt voor
de bouw van een nieuwe installatie, in strijd is met de duidelijke en
ondubbelzinnige formulering van dit artikel, dat uitsluitend ziet op de steun
ter vergemakkelijking van de aanpassing aan nieuwe wettelijke milieunormen van
installaties die ten minste twee jaar vóór de invoering van deze normen in bedrijf
waren.
- 62.
- Volgens verzoekster heeft de Commissie uit de tweede alinea van deel II van de
preambule van de vijfde code afgeleid, dat de bepalingen van de kaderregeling
die krachtens het EG-Verdrag op het gebied van staatssteun zijn vastgesteld,
automatisch op EGKS-gebied kunnen worden toegepast. Deze automatische
toepassing zou een schending van de vijfde code opleveren, omdat zij in strijd
is met artikel 3 en met de tekst van genoemde tweede alinea, waarin
uitdrukkelijk de indiening van een voorstel tot aanpassing wordt verlangd voor
het geval dat de EG-kaderregeling afwijkt van de vijfde code, zoals in casu het
geval is. Zij herinnert eraan, dat een dergelijk voorstel tot aanpassing van
de vijfde code na de vaststelling van de bestreden beslissing door de
Commissie is ingediend, en verklaart, dat de Commissie met de indiening van
dit voorstel tot aanpassing heeft erkend, dat aan de ruime uitlegging die zij
aan artikel 3, lid 1, van de vijfde code heeft gegeven, rechtens onjuist was.
- 63.
- Verzoekster voert voorts aan, dat de ruime uitlegging die de Commissie aan
artikel 3, lid 1, van de vijfde code heeft gegeven, in strijd is met de
bepalingen die gelden voor staatssteun op EGKS-gebied, en met de beginselen
die daaraan ten grondslag liggen.
- 64.
- Verzoekster herinnert eraan, dat de bepalingen inzake staatssteun van het
EGKS-Verdrag verschillen van de regels van het EG-Verdrag. Waar artikel 4,
sub c, EGKS-Verdrag bepaalt, dat alle door de staten verleende subsidies of
hulp, in welke vorm ook, verboden zijn, mag op grond van artikel 92 EG-Verdrag
onder de daarin vastgestelde voorwaarden overheidssteun worden verleend.
- 65.
- Gezien de ernstige problemen waarmee de EGKS-ondernemingen te kampen hadden,
heeft de Commissie volgens verzoekster volgens de zeer strikte procedure van
artikel 95 EGKS-Verdrag een uitzondering gemaakt op het algemene verbod van
steunmaatregelen op dit gebied in de vorm van de eerste staalsteuncode, die
later verschillende malen door een nieuwe versie is vervangen.
- 66.
- Verzoekster verbindt daaraan de conclusie, dat de staalsteuncode strikt en
uitsluitend onder verwijzing naar de tekst ervan moet worden uitgelegd, omdat
het een fundamenteel rechtsbeginsel is, dat de uitzonderingen op een in een
verdrag vervat beginsel strikt moeten worden uitgelegd.
- 67.
- De Commissie wijst om te beginnen erop, dat verzoekster niet betwist, dat de
steun in overeenstemming was met de EG-kaderregeling van 1994, en ook niet,
dat de kosten voor aanpassing van de installaties aan de nieuwe milieunormen
veel hoger zouden zijn geweest dan de uitgaven die nodig waren om de nieuwe
installaties aan deze normen te laten voldoen, zodat de maximale steun die op
basis van artikel 3, lid 1, van de vijfde code had kunnen worden goedgekeurd,
aanmerkelijk hoger zou zijn geweest dan de in de bestreden beslissing
goedgekeurde steun.
- 68.
- Met betrekking tot verzoeksters argument inzake de ruime uitlegging die de
Commissie aan artikel 3 van de vijfde staalsteuncode zou hebben gegeven,
antwoordt laatstgenoemde, dat zij geen te ruime uitlegging heeft gegeven, maar
integendeel rekening heeft gehouden met de ratio legis van de vijfde code en
met haar verplichtingen krachtens het EGKS-Verdrag.
- 69.
- De bestreden beslissing strookt volkomen met de letter en de geest van
artikel 3, lid 1, van de vijfde code en met deze code in zijn geheel beschouwd,
daar zij de meest efficiënte oplossing biedt om de productie van de
steunontvanger aan te passen aan de nieuwe milieunormen. Voor een goed begrip
van de bepalingen van artikel 3, lid 1, van de vijfde code moet volgens de
Commissie het doel van de code in een ruimer verband worden onderzocht, en moet
het toenemend belang van de milieuoverwegingen in de toepassing van het
communautair beleid juist worden ingeschat. Bij de vaststelling van de
bestreden beschikking heeft zij gehandeld overeenkomstig artikel 3, sub d,
EGKS-Verdrag, bepalende dat zij in het gemeenschappelijk belang moet wakenvoor het handhaven van omstandigheden, welke de ondernemingen aansporen tot
het vergroten en verbeteren van hun productiemogelijkheden en tot het
bevorderen van een rationeel beleid bij het ontginnen van de natuurlijke
hulpbronnen, waardoor een niet verantwoorde uitputting daarvan wordt
voorkomen. De Commissie verbindt daaraan de conclusie, dat het EGKS-Verdrag
zelf haar ertoe verplicht, in het gemeenschappelijk belang maatregelen ter
bescherming van het milieu te nemen.
- 70.
- De Europese Akte heeft de bevoegdheden van de Gemeenschap op het gebied van de
milieubescherming versterkt. Zo bepaalt artikel 130 R, lid 2, eerste alinea,
laatste volzin, EG-Verdrag: De eisen ter zake van milieubescherming moeten
in het bepalen en uitvoeren van Gemeenschapsbeleid op andere gebieden worden
geïntegreerd.
- 71.
- De ratio legis van artikel 3, lid 1, van de vijfde code loopt gelijk met de
overeenkomstige bepaling van de EG-kaderregeling van 1994. De verwijzing in
de preambule van de vijfde code naar de bepalingen die betrekking hebben op
steun voor milieubeschermende voorzieningen in de twee algemene
kaderregelingen inzake staatssteun [de EG- en de EGKS-kaderregeling, waarvan
laatstgenoemde is vastgesteld bij de vijfde code] bevestigt, dat de ijzer- en
staalindustrie en de andere sectoren op het gebied van steun ten behoeve van
het milieu gelijk moeten worden behandeld.
- 72.
- De beginselen waarop de regels van de vijfde code inzake steun ten behoeve van
het milieu gebaseerd zijn, en die ongewijzigd zijn gebleven, worden nog beter
uiteengezet in afdeling II van de preambule van de vierde code, dat luidt als
volgt: Het zou niet billijk zijn de communautaire ijzer- en staalindustrie
(...) de steun om [haar] installaties aan te passen aan de nieuwe
milieubeschermingsnormen te onthouden. Voor deze doeleinden bestemde steun
die het algemeen belang dient en voldoet aan de in deze beschikking gestelde
voorwaarden, dient aan de ijzer- en staalindustrie verleend te kunnen worden
op dezelfde wijze als analoge steun op grond van de artikelen 92 en 93 van het
EEG-Verdrag aan andere bedrijfstakken.
- 73.
- Volgens de Commissie kan steun worden verleend aan ondernemingen die er de
voorkeur aan geven meer dan twee jaar oude installaties te vervangen door
nieuwe installaties die aan de nieuwe normen voldoen, in plaats van de
bestaande installaties gewoon aan te passen, en wordt deze interpretatie
bevestigd door artikel 3, lid 2, van de vijfde code. Deze bepaling voorziet
immers in een maximum van 15 % aan nettosubsidie-equivalent van de
investeringskosten die rechtstreeks verbonden zijn aan de betrokken
milieubeschermingsmaatregel, en preciseert uitdrukkelijk, dat ingeval de
investering gepaard gaat met een vergroting van de productiecapaciteit van de
betrokken installatie, met de waarde van deze investeringen slechts naar
evenredigheid van de aanvankelijke capaciteit rekening wordt gehouden.
- 74.
- Verzoeksters argument, dat het door de Commissie bij de Raad ingediende
voorstel zou bevestigen, dat aan de aan artikel 3, lid 1, gegeven uitlegging
een gebrek kleeft, vindt volgens de Commissie geen steun in de feiten. Dat zij
in het verzoek om instemming heeft gewezen op de verschillen in formulering
tussen de vijfde code en de EG-kaderregeling, komt omdat haars inziens de
voorgestelde aanpassing een bevestiging is, die bijdraagt tot de transparantie
van de vijfde code, doch de inhoud noch de betekenis ervan wijzigt.
- 75.
- De Commissie heeft ook rekening gehouden met de specifieke voordelen die de
voorgenomen investeringen inhielden voor de milieubescherming, gezien de
strenge Luxemburgse normen, en met het feit dat het steunbedrag lager was dan
het geval zou zijn geweest bij aanpassing van de installaties. Het zou in
strijd zijn geweest met de geest van de vijfde code, een Lid-Staat te straffen
die strengere normen oplegt dan andere Lid-Staten.
- 76.
- Daar schending van het Verdrag een van de middelen tot nietigverklaring is
waarin artikel 33 EGKS-Verdrag voorziet, kan volgens de Commissie de
beoordeling van dit middel niet een onderzoek ten gronde inhouden van de
economische analyse waarop de bestreden beschikking berust, daar de middelen
waarmee een beschikking kan worden betwist, door artikel 33 uitdrukkelijk
worden beperkt tot die welke juridisch kunnen worden getoetst, en elke
beoordeling van economische aard uitgesloten is. De wettigheidstoetsing van
de beschikkingen op grond van artikel 95 en van de vijfde code dient zich te
beperken tot het onderzoek, of de Commissie heeft gedwaald bij de beoordeling
van de noodzaak van de toegestane steun voor de verwezenlijking van de
doelstellingen van het Verdrag.
- 77.
- Het Groothertogdom Luxemburg betoogt, dat artikel 3 van de vijfde code drie
voorwaarden stelt om steun verenigbaar te kunnen verklaren met de goede
werking van de gemeenschappelijke markt, te weten, dat de steun bedoeld is ter
vergemakkelijking van de aanpassing van bestaande installaties aan de nieuwe
milieunormen; dat de betrokken installaties ten minste twee jaar in bedrijf
zijn; dat de steun maximum 15 % netto bedraagt van het investeringsbedrag.
Volgens het Groothertogdom Luxemburg is in casu aan de drie voorwaarden
voldaan.
- 78.
- Aan de eerste voorwaarde dat de steun dient ter vergemakkelijking van de
aanpassing van bestaande installaties aan de nieuwe milieunormen is in casu
voldaan met de vaststelling van twee ministeriële besluiten waarin de aan
ProfilArbed opgelegde exploitatievoorwaarden zijn omschreven, en die
betrekking hebben op onder meer de uitstoot van stof en geluidsemissies.
- 79.
- Volgens het Groothertogdom Luxemburg is ook aan de tweede voorwaarde dat de
betrokken installaties ten minste twee jaar in bedrijf zijn voldaan. De
betrokken installaties zijn die van de vloeibare fase van het productiecentrum
van Esch-Schifflange dat, behalve de vloeibare fase, een schachtoven en twee
walsgroepen omvat, en voorts staat buiten kijf, dat het productiecentrum bij
de inwerkingtreding van de in geding zijnde nieuwe normen meer dan twee jaar
bestond.
- 80.
- Met betrekking tot de derde voorwaarde de beperking van de steun tot een
maximum van 15 % netto van de investering voert de Luxemburgse regering aan,
dat het steunbedrag, zoals door de Commissie goedgekeurd, ver onder het in
artikel 3, lid 2, van de vijfde code vermelde maximum ligt, daar het 15 % bruto
van de investeringen van ProfilArbed bedraagt, terwijl artikel 3 voorziet in
een maximum van 15 % netto, wat overeenkomt met 25 à 30 % bruto.
- 81.
- Volgens het Groothertogdom Luxemburg is de tekst van artikel 3 van de vijfde
code identiek aan die van de EG-kaderregeling van 1987, die op het tijdstip van
de vaststelling van de vijfde staalsteuncode van toepassing was. Deze
kaderregeling verwijst niet uitsluitend naar het begrip installaties, zoals
in de vijfde code wel het geval is, maar vermeldt eveneens het aanbrengen van
extra voorzieningen en de aanpassing van productieprocessen. De bepalingen van
de vijfde code moeten worden uitgelegd in het licht van de EG-kaderregeling,
daar de vijfde code gebaseerd is op het beginsel dat dezelfde mogelijkheden
moeten worden geboden om steun voor de bescherming van het milieu te
ontvangen, ongeacht de economische sectoren waartoe de betrokken
ondernemingen behoren. Hieruit zou volgen, dat ook een aanpassing van het
productieproces voor steun in aanmerking kan komen. In casu hebben de
investeringen van ProfilArbed juist geleid tot een aanpassing van het
productieproces.
- 82.
- Volgens Arbed is de enige vraag die rijst met betrekking tot de uitlegging van
artikel 3, lid 1, van de vijfde code, of er een beperking geldt inzake de
omvang van de modernisering van de installaties, die nodig is om te voldoen aan
de nieuwe normen van milieubescherming. Zolang de steun bijdraagt tot de
verwezenlijking van het door artikel 3 van de vijfde code nagestreefde doel,
verplicht volgens haar niets in deze bepaling de Commissie ertoe, rekening te
houden met de aard en de omvang van de modernisering.
- 83.
- Derhalve stelt Arbed, dat zelfs al wordt de vervanging van LDAC-staalovens
door elektro-ovens gezien als een vervanging van een bestaande installatie in
plaats van een aanpassing daarvan, de Commissie de vijfde code correct heeft
toegepast, waar zij zich op het standpunt plaatste, dat die vervanging onder
artikel 3, lid 1, van die code valt.
- 84.
- Arbed betwist ook de gestelde noodzaak voor een formele aanpassing van de
vijfde code om hem in overeenstemming te brengen met de ontwikkeling van de
regeling in het EG-Verdrag inzake steun ten behoeve van het milieu, daar ten
tijde van de vaststelling van de vijfde code, op grond van de communautaire
regels (EG) inzake milieubescherming reeds steun mocht worden verleend aan
ondernemingen om hun bestaande activiteiten aan te passen aan de nieuwe
milieunormen, en daarbij als enige voorwaarde werd gesteld, dat er reeds ten
minste twee jaar vóór de inwerkingtreding van de betrokken bepalingen een
verontreinigende activiteit plaatsvond, zoals reeds blijkt uit de
EG-kaderregeling van 1974 en door de EG-kaderregeling van 1987 is bevestigd.
- 85.
- Verzoeksters argument, dat artikel 3, lid 1, van de vijfde code strikt zou
moeten worden uitgelegd, houdt volgens Arbed geen rekening met de specifieke
aard van het EGKS-Verdrag en de beperkte strekking ervan. Wanneer artikel 4,
sub c, EGKS-Verdrag door de staten verleende subsidies of hulp, of door deze
opgelegde bijzondere lasten, in welke vorm ook, verbiedt, moet dit verbod,
gelet op de beperkte strekking van het Verdrag, aldus worden opgevat, dat het
verwijst naar steun voor productie en/of distributie en geen betrekking kan
hebben op steun ten behoeve van het milieu, aangezien het milieubeleid niet
onder het EGKS-Verdrag valt. Juist omdat het milieubeleid niet onder het
EGKS-Verdrag valt, kon de Commissie volgens Arbed op goede gronden op
artikel 95, eerste alinea, EGKS-Verdrag een beroep doen om artikel 3 van de
vijfde staalsteuncode vast te stellen, aangezien artikel 95, eerste alinea,
uitsluitend geldt voor de gevallen, niet in dit Verdrag voorzien. Indien de
door de staalsteuncodes vastgestelde regelgeving een uitzondering vormde op
artikel 4 EGKS-Verdrag, zoals verzoekster stelt, had de Commissie zich op
artikel 95, derde alinea, moeten beroepen.
- 86.
- Verzoekster wijst dit argument van Arbed van de hand. Dat de Commissie zich op
artikel 95, eerste alinea, EGKS-Verdrag heeft gebaseerd om een beslissing voor
te stellen waarbij wordt toegestaan aan ijzer- en staalondernemingen steun
voor milieudoeleinden uit te keren, komt omdat nergens in het EGKS-Verdrag
staatssteun aan staalproducerende ondernemingen is voorzien. Verzoekster
verbindt daaraan de conclusie, dat artikel 3, lid 1, van de vijfde code een
uitzondering vormt op artikel 4 EGKS-Verdrag en dus strikt moet worden
uitgelegd.
Beoordeling door het Gerecht
- 87.
- Onderzocht moet worden, of de aan de bestreden beschikking ten grondslag
liggende stelling, dat op grond van artikel 3, lid 1, van de vijfde
staalsteuncode steun kan worden verleend voor de vervanging van bestaande
installaties door nieuwe die aan de milieunormen voldoen, correct is in het
licht van de tekst van dit artikel, van de context waarvan het deel uitmaakt,
en van het doel ervan.
- 88.
- Wat in de eerste plaats de formulering van artikel 3, lid 1, betreft, moet
worden vastgesteld, dat zij slechts verwijst naar de aanpassing aan nieuwe
wettelijke normen (...) van installaties die ten minste twee jaar vóór de
invoering van deze normen in bedrijf waren. Een zuiver letterlijke uitlegging
van artikel 3, lid 1, sluit derhalve alle investeringen uit, die niet zijn
gedaan voor aanpassing van in bedrijf zijnde installaties, zoals de vervanging
daarvan door nieuwe installaties, zelfs indien zij aan de milieunormen
voldoen.
- 89.
- De Commissie heeft in de bestreden beslissing erkend, dat het in casu niet ging
om een aanpassing van bestaande installaties, doch om vervanging daarvan door
nieuwe installaties. De Commissie heeft niettemin gesteld, dat een uitlegging
van artikel 3, lid 1, in de context waarin deze bepaling moet worden gezien,
en in het licht van het doel ervan, tot de conclusie leidt, dat die
mogelijkheid in overeenstemming is met artikel 3, lid 1.
- 90.
- Derhalve moet worden nagegaan, of deze redenering gegrond is.
- 91.
- Uitgaande van het in deel II van de preambule van de vijfde code vastgelegde
beginsel, dat aan de ijzer- en staalindustrie dezelfde mogelijkheden moeten
worden geboden als aan andere sectoren om steun voor de bescherming van het
milieu te ontvangen, verklaart de bestreden beschikking in de derde alinea van
het onderdeel Oordeel van de Commissie, dat dezelfde bepalingen van het
gemeenschapsrecht inzake steun voor milieubescherming algemeen moeten worden
toegepast, ongeacht de onderneming en ongeacht of deze al dan niet tot de
staalsector behoort.
- 92.
- De bestreden beslissing brengt vervolgens in de vierde alinea van het
onderdeel Oordeel van de Commissie in herinnering, dat in de
EG-kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, die is
gepubliceerd in Publicatieblad nr. C 72 van 10 maart 1994, uitdrukkelijk is
bepaald, dat ondernemingen die er de voorkeur aan geven meer dan twee jaar oude
installaties te vervangen door nieuwe installaties die aan de nieuwe normen
voldoen, in aanmerking kunnen komen voor steun voor het gedeelte van de
investeringskosten dat de aanpassingskosten van de bestaande installaties
niet overschrijdt.
- 93.
- In de vijfde alinea van het onderdeel Oordeel van de Commissie van de
bestreden beslissing heet het ten slotte, dat het zeer wel mogelijk lijkt om
dit algemene beginsel van de kaderregeling uit te breiden tot de
staalsteuncode, aangezien dit niet in strijd is met het bepaalde in artikel 3
van de vijfde staalsteuncode, en in de negende alinea wordt daaraan de
conclusie verbonden dat de betrokken steunmaatregel verenigbaar is met de
gemeenschappelijke markt.
- 94.
- Deze redenering kan niet worden aanvaard.
- 95.
- In de eerste plaats moet eraan worden herinnerd, dat de vijfde code regels
heeft ingevoerd op grond waarvan in limitatief opgesomde gevallen
steunverlening aan de ijzer- en staalindustrie is toegestaan, en in artikel 1,
lid 1, als beginsel heeft gesteld, dat deze steun alleen als communautaire
steun en derhalve als verenigbaar met de goede werking van de
gemeenschappelijke markt kan worden aangemerkt, indien hij voldoet aan het
bepaalde in de artikelen 2 tot en met 5. Derhalve moet de verenigbaarheid van
deze steun tegen de achtergrond van deze bepalingen worden beoordeeld.
- 96.
- In de tweede plaats merkt het Gerecht op, dat de vijfde staalsteuncode niet
voorziet in de automatische toepassing van de EG-kaderregeling op de ijzer-
en staalindustrie. Deze automatische toepassing kan niet worden afgeleid uit
het in de preambule van de vijfde code neergelegde beginsel, dat de ijzer- en
staalindustrie dezelfde mogelijkheden als de andere sectoren moet worden
geboden om steun voor de bescherming van het milieu te ontvangen. Immers, de
preambule van de vijfde staalsteuncode beperkt zich met betrekking tot de voor
steun ten behoeve van de milieubescherming geldende regeling tot de
vaststelling, dat de bij de twee kaderregelingen ingestelde regels ten tijde
van de vaststelling van de vijfde code identiek waren. De tweede alinea van
deel II van de preambule van de vijfde code bepaalt evenwel dat een voorstel
tot aanpassing daarvan aan de EG-kaderregeling moet worden ingediend, indien
de bij de twee algemene kaderregelingen ingestelde regelgeving gedurende de
geldigheidsduur van de vijfde staalsteuncode inhoudelijk wordt gewijzigd. De
EG-kaderregeling is dus niet automatisch van toepassing op de ijzer- en
staalindustrie.
- 97.
- In de derde plaats zij eraan herinnerd, dat de ten tijde van de vaststelling
van de vijfde staalsteuncode geldende EG-kaderregeling de EG-kaderregeling
is vastgesteld in 1980 en verlengd in 1987 in 1994 immers is gewijzigd. Deze
nieuwe kaderregeling bepaalt in de voorlaatste alinea van punt 3.2.3.A, dat
steun kan worden verleend voor investeringen ter vervanging van de bestaande
installaties door nieuwe. Deze mogelijkheid was niet uitdrukkelijk voorzien
in de EG-kaderregeling van 1987, die van kracht was toen de vijfde code werd
vastgesteld.
- 98.
- Het in de tweede alinea van deel II van de preambule van de vijfde code
bedoelde geval is dus werkelijkheid geworden, daar de bij de EG-kaderregeling
van 1987 ingestelde regelgeving gedurende de geldigheidsduur van de vijfde
code door de EG-kaderregeling van 1994 op wezenlijke punten is gewijzigd.
Derhalve kon voor de toepassing van het in de nieuwe EG-kaderregeling van 1994
neergelegde beginsel op het EGKS-gebied enkel een voorstel tot aanpassing van
de vijfde code aan deze nieuwe kaderregeling worden ingediend.
- 99.
- Een dergelijk voorstel tot aanpassing is inderdaad door de Commissie ingediend
op 14 maart 1995, na de vaststelling van de bestreden beschikking. Het
voorstel tot aanpassing was juist bestemd om artikel 3 van de vijfde code te
wijzigen. De Commissie gaf in punt 5 van dit voorstel aan, dat de nieuwe
EG-kaderregeling van 1994 inzake staatssteun ten behoeve van het milieu op ten
minste vijf belangrijke punten verschilde van de vroegere kaderregeling en,
bijgevolg, van de vijfde staalsteuncode voor ijzer en staal. Onder deze vijf
belangrijke punten vermeldde zij met zoveel woorden de mogelijkheid als
bedoeld in de nieuwe EG-kaderregeling van 1994 (voorlaatste alinea van
punt 3.2.3.A) om onder bepaalde voorwaarden steun te verlenen aan
ondernemingen die er de voorkeur aan geven meer dan twee jaar oude
installaties te vervangen door nieuwe die aan de nieuwe normen voldoen, in
plaats van de bestaande gewoon aan te passen. De indiening van het voorstel
bevestigt, zoals verzoekster terecht stelt, dat volgens de Commissie artikel 3
van de vijfde code moest worden aangepast om het in de EG-kaderregeling
vervatte beginsel te kunnen toepassen op EGKS-gebied, wat dus in tegenspraak
is met de uitlegging die de Commissie in de bestreden beslissing aan artikel 3,
lid 1, van de vijfde code heeft gegeven. Derhalve kan de Commissie niet
stellen, dat het voorstel tot aanpassing enkel tot doel had bij te dragen tot
de transparantie van de vijfde code, zonder echter de inhoud of de betekenis
ervan te wijzigen.
- 100.
- Ten overvloede zij eraan herinnerd, dat de zesde staalsteuncode, die is
vastgesteld bij beschikking nr. 2496/96/EGKS van de Commissie van 18 december
1996, evenmin voorziet in de automatische toepassing op EGKS-gebied van de
bepaling van de EG-kaderregeling van 1994 inzake staatssteun ten behoeve van
het milieu, doch criteria heeft vastgesteld voor de toepassing van deze
kaderregeling op EGKS-gebied.
- 101.
- Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld, dat artikel 3 van de vijfde
code niet de mogelijkheid biedt voor steunverlening aan ondernemingen die
besluiten bestaande installaties te vervangen door nieuwe die aan de nieuwe
milieunormen voldoen, in plaats van deze aan te passen. Onder die
omstandigheden moet de stelling in de bestreden beslissing, dat het mogelijk
is deze bepaling van de EG-kaderregeling uit te breiden tot de staalsteuncode
voor zover zij niet in strijd is met het bepaalde in artikel 3 van de vijfde
code, worden afgewezen, omdat zij in strijd is met de duidelijke tekst van dit
artikel.
- 102.
- Hieraan doet niet af, dat de betrokken nationale milieunormen strenger zijn
dan die in andere Lid-Staten, dat het bedrag van de toegestane steun ten minste
een derde lager is dan het bedrag dat eventueel had kunnen worden toegestaan,
en ook niet dat de steun niet meer bedraagt dan het maximum van 15 % van de
investeringskosten die rechtstreeks verband houden met de betrokken
milieubeschermingsmaatregel, daar deze overwegingen geen grond kunnen
opleveren voor steunverlening aan de ijzer- en staalindustrie buiten het kader
van de voorwaarden van artikel 3, lid 1, van de vijfde code.
- 103.
- Bijgevolg kan het argument van het Groothertogdom Luxemburg, dat de bestreden
steun voldoet aan de drie voorwaarden van artikel 3 van de vijfde
staalsteuncode, niet worden aanvaard, aangezien in casu niet is voldaan aan
de eerste voorwaarde, dat de steun moet dienen ter vergemakkelijking van de
aanpassing van bestaande installaties aan nieuwe milieunormen. In die
omstandigheden behoeven de argumenten van het Groothertogdom Luxemburg met
betrekking tot de twee andere voorwaarden niet meer te worden onderzocht.
- 104.
- Met betrekking tot het argument van interveniënten, dat een formele aanpassing
van de vijfde staalsteuncode niet noodzakelijk was, daar op grond van de
EG-kaderregeling van 1987, en zelfs die van 1974, steun kon worden toegestaan
voor vervanging van oude installaties door nieuwe die aan de nieuwe
milieunormen voldoen, zij om te beginnen opgemerkt, dat de verwijzing naar de
EG-kaderregeling van 1974 voor de onderhavige zaak niet relevant is, daar de
ten tijde van de vaststelling van de vijfde code geldende kaderregeling, waar
in de vijfde code naar wordt verwezen, de EG-kaderregeling van 1980 is, die in
1987 is verlengd. De vraag, of steun ter vervanging van bestaande installaties
door nieuwe die aan de nieuwe milieunormen voldoen, verenigbaar met de
gemeenschappelijke markt kan worden verklaard, moet dus worden onderzocht in
het licht van de vijfde code en de EG-kaderregeling van 1987.
- 105.
- Volgens de in 1980 vastgestelde en in 1987 verlengde EG-kaderregeling kunnen
investeringen waarmee wordt beoogd aan de normen te voldoen, (...) bestaan
uit het aanbrengen van extra voorzieningen ten einde verontreiniging en hinder
te verminderen of te doen verdwijnen, of uit de aanpassing van
produktieprocessen met hetzelfde doel. In het laatste geval komen eventueel
tot een verhoging van de bestaande produktiecapaciteit leidende
investeringsgedeeltes niet in aanmerking voor steun. (...) De gebruikelijke
vervangingsinvesteringen en bedrijfskosten komen geheel ten laste van de
ondernemingen (punten 3.2.3 en 3.2.4).
- 106.
- Zoals blijkt uit zowel de bestreden beslissing als de brieven van de
Luxemburgse regering aan de Commissie, maken de investeringen waarop de steun
betrekking heeft, deel uit van een programma ter vervanging van de bestaande
installaties, waarvan de elektro-oven het belangrijkste element vormt. In die
omstandigheden moet worden vastgesteld, dat de investeringen waarop de steun
betrekking heeft, niet kunnen worden aangemerkt als een extra voorziening
teneinde verontreiniging en hinder te verminderen of te doen verdwijnen.
- 107.
- Wat betreft de aanpassing van het productieproces met hetzelfde doel, zij
eraan herinnerd dat, zoals in rechtsoverweging 59, supra, is geoordeeld, de
investeringen waarop de steun betrekking heeft, passen in het kader van de
vervanging van de bestaande LDAC-installaties door een nieuwe
elektrostaalfabriek en dat, hoewel in het met de oude installaties ontwikkelde
productieproces de grondstof tussen 30 % en 40 % uit schroot kon bestaan, bij
het elektrische productieproces, dat het resultaat is van de investeringen
waarop de steun betrekking heeft, de grondstof voor 100 % uit schroot kan
bestaan. Bovendien zullen de LDAC-installaties eind 1997 definitief worden
gesloten. Derhalve is het oxystaal- of LDAC-productieproces feitelijk
vervangen door een elektrisch productieproces. Bijgevolg moet worden
vastgesteld, dat de investeringen van Arbed niet zijn gedaan voor de
aanpassing van een productieproces maar voor de vervanging van dit proces door
een ander.
- 108.
- In ieder geval moet eraan worden herinnerd, dat volgens de EG-kaderregeling
van 1987 (punt 3.2.4), die ten tijde van de vaststelling van de vijfde
staalsteuncode van kracht was, de vervangingsinvesteringen geheel ten laste
van de ondernemingen komen.
- 109.
- Dit argument van interveniënten kan dus niet slagen.
- 110.
- Met betrekking tot de vraag of artikel 3, lid 1, van de vijfde code strikt moet
worden uitgelegd, is geoordeeld (r.o. 101, supra), dat ingevolge de duidelijke
tekst van dit artikel 3 geen steun kan worden verleend aan ondernemingen die
besluiten bestaande installaties niet aan te passen maar te vervangen door
nieuwe installaties die aan de nieuwe milieunormen voldoen. Het Gerecht is
derhalve van oordeel, dat de argumenten van verweerster en interveniënten niet
tot een andere uitlegging kunnen leiden.
- 111.
- Wat betreft het argument van Arbed inzake de rechtsgrondslag van de vijfde
staalsteuncode, moet in dit verband worden gepreciseerd, dat in artikel 95,
eerste alinea, EGKS-Verdrag weliswaar wordt verwezen naar de gevallen, niet
in dit Verdrag voorzien, doch dat daarin ook wordt bepaald, dat de in
dergelijke gevallen te treffen maatregelen in overeenstemming met artikel 5
van het Verdrag moeten zijn en noodzakelijk voor het verwerkelijken van een
der doelstellingen van de Gemeenschap zoals deze zijn omschreven in de
artikelen 2, 3 en 4 van het Verdrag. Derhalve kunnen op grond van artikel 95,
eerste alinea, geen maatregelen worden vastgesteld, die voorbijgaan aan de in
die artikelen beoogde doelstellingen. In deel I van de preambule van de vijfde
staalsteuncode wordt eveneens verduidelijkt, dat een beroep moet worden gedaan
op artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag, teneinde de Gemeenschap de
mogelijkheid te bieden de in de artikelen 2, 3 en 4 van dit Verdrag genoemde
doelstellingen te verwezenlijken. Derhalve moeten de vijfde code en de zorg
voor het milieu, als een van de doelstellingen waarvoor in de vijfde code een
plaats is ingeruimd, in het licht van de in deze artikelen omschreven
doelstellingen en beginselen worden uitgelegd.
- 112.
- Ook al kon, zoals Arbed stelt, de Commissie zich terecht baseren op artikel 95,
eerste alinea, EGKS-Verdrag, aangezien het milieubeleid niet onder het
EGKS-Verdrag valt, toch mag daaruit niet worden afgeleid, dat de vijfde code
geen uitzondering vormt op artikel 4 EGKS-Verdrag en dat hij niet strikt
behoeft te worden uitgelegd.
- 113.
- Bovendien wordt dit argument weersproken door de Commissie zelf met de
opmerking, dat het EGKS-Verdrag, inzonderheid artikel 3, sub d, haar
verplicht, maatregelen te treffen ter bescherming van het milieu in het
algemeen belang.
- 114.
- Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld, dat de regels die op
EGKS-gebied moeten worden toegepast ter verwezenlijking van dit doel, in de
vijfde staalsteuncode zijn vastgesteld met inachtneming van de in het Verdrag
genoemde doelstellingen en onder meer met het in artikel 4, sub c, van het
Verdrag neergelegde verbod om staatssteun, in welke vorm ook, te verlenen. De
vijfde code is een uitzondering op artikel 4 EGKS-Verdrag en moet dus strikt
worden uitgelegd.
- 115.
- Deze noodzaak van een strikte uitlegging wordt bevestigd door de formulering
van de preambule van de vierde en de vijfde code, waarin de Raad en de
Commissie duidelijk blijk hebben gegeven van hun voornemen, de staalsteuncodes
strikt en uitsluitend met verwijzing naar hun uitdrukkelijke tekst uit te
leggen. Zo bepaalde de vijfde alinea van deel I van de preambule van de vierde
staalsteuncode:
Er zij op gewezen dat zowel specifieke als niet specifieke steun, die de
Lid-Staten in welke vorm dan ook aan hun ijzer- en staalindustrie verlenen,
indien deze afwijken van de uitdrukkelijk genoemde steunnormen waarvoor
overeenkomstig deze beschikking formeel toestemming is verleend, op grond van
artikel 4, onder c), van het Verdrag verboden zijn.
- 116.
- Het argument dat de Commissie heeft ontleend aan deel II van de preambule van
de vierde staalsteuncode ten betoge, dat de ijzer- en staalindustrie en de
andere sectoren op het gebied van steun ten behoeve van het milieu gelijk
moeten worden behandeld, moet derhalve worden afgewezen, daar uit dit deel van
de preambule voortvloeit, dat in het kader van de vierde code het beginsel van
gelijke behandeling van de ijzer- en staalindustrie en de andere sectoren op
het gebied van steun in elk geval verlangt, dat de steun het algemeen belang
dient en aan de in deze [code] gestelde voorwaarden voldoet.
- 117.
- De tweede alinea van deel I van de preambule van de vijfde code is even
duidelijk geformuleerd en bevestigt de noodzaak van een strikte uitlegging:Met ingang van 1 januari 1986 heeft de Commissie bij beschikking
nr. 3484/85/EGKS (...) regels ingevoerd op grond waarvan in limitatief
opgesomde gevallen steunverlening aan de ijzer- en staalindustrie is
toegestaan.
- 118.
- De gegrondheid van deze uitlegging vindt ook nog steun in de vijfde alinea van
deel I van de preambule van de vijfde code, volgens welke deze stringente
regelgeving (...) de laatste jaren billijke mededingingsvoorwaarden in deze
sector mogelijk [heeft] gemaakt.
- 119.
- Gelet op de context en het doel van de vijfde staalsteuncode waarvan artikel 3,
lid 1, deel uitmaakt (zie arrest Hof van 28 maart 1996, zaak C-99/94,
Birkenbeul, Jurispr. 1996, blz. I-1791, r.o. 12), is het Gerecht derhalve van
oordeel, dat bij de uitlegging ervan zijn bewoordingen zeer nauwlettend in
acht moet worden genomen.
- 120.
- Mitsdien kunnen de argumenten van de Commissie en de interveniënten niet
afdoen aan de conclusie van het Gerecht, dat artikel 3 van de vijfde code niet
de mogelijkheid biedt, steun te verlenen aan ondernemingen die besluiten
bestaande installaties niet aan te passen maar ze te vervangen door nieuwe die
aan de nieuwe milieunormen voldoen.
- 121.
- Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd, dat de bestreden
beschikking in strijd is met artikel 3, lid 1, van de vijfde staalsteuncode en
nietig moet worden verklaard.
Kosten
- 122.
- Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in
het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is
gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, en verzoekster
heeft gevorderd dat de Commissie in de kosten wordt verwezen, dient
laatstgenoemde in de kosten te worden verwezen.
- 123.
- Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, dragen de Lid-Staten die in het
geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Volgens artikel 87, lid 4, derde
alinea, kan het Gerecht bepalen, dat een andere interveniënt dan de staten die
partij zijn bij de EER-Overeenkomst, de Lid-Staten, de instellingen, alsmede
de Toezichthoudende Autoriteit EVA hun eigen kosten dragen. Het Gerecht is van
oordeel, dat in de onderhavige omstandigheden Arbed, interveniënte, haar eigen
kosten moet dragen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer uitgebreid),
rechtdoende:
1) Verklaart nietig de beslissing vervat in bekendmaking 94/C 400/02 van de
Commissie, overeenkomstig artikel 6, lid 4, van beschikking
nr. 3855/91/EGKS, aan de andere Lid-Staten en andere belanghebbenden
betreffende de steun welke Luxemburg voornemens is te verlenen aan
ProfilArbed SA (Arbed) [steunmaatregelen van de staten C 25/94 (ex N
11/94)].
2) Verwijst de Commissie in de kosten.
3) Verstaat dat het Groothertogdom Luxemburg en Arbed SA hun eigen kosten
zullen dragen.
García-ValdecasasTiili
Azizi
Moura Ramos Jaeger
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 25 september 1997.
De griffier
De president van de Vijfde kamer
H. Jung
R. García-Valdecasas