Language of document : ECLI:EU:C:2022:402

ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

19 mei 2022 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Migrerende werknemers – Sociale zekerheid – Toepasselijke wetgeving – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 14, punt 2, onder a), i) en ii) – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 11, lid 5 – Artikel 13, lid 1, onder a) en b) – Begrip ,thuisbasis’ – Vliegend personeel – Werknemers die hun werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee of meer lidstaten uitoefenen – Aanknopingscriteria”

In zaak C‑33/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Corte suprema di cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Italië) bij beslissing van 21 december 2020, ingekomen bij het Hof op 18 januari 2021, in de procedure

Istituto nazionale per l’assicurazione contro gli infortuni sul lavoro (INAIL),

Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS)

tegen

Ryanair DAC,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: J. Passer, kamerpresident, F. Biltgen (rapporteur) en M. L. Arastey Sahún, rechters,

advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        het Istituto nazionale per l’assicurazione contro gli infortuni sul lavoro (INAIL), vertegenwoordigd door L. Frasconà en G. Catalano, avvocati,

–        het Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS), vertegenwoordigd door A. Sgroi, L. Maritato, E. De Rose en C. D’Aloisio, avvocati,

–        Ryanair DAC, vertegenwoordigd door S. Piras, avvocato, E. Vahida, avocat, S. Rating, abogado en Rechtsanwalt, I.‑G. Metaxas-Maranghidis, dikigoros, en S. Bargellini, avvocata,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Rocchitta, avvocato dello Stato,

–        Ierland, vertegenwoordigd door M. Browne, bijgestaan door E. Egan McGrath, Barrister-at-Law, J. Quaney en T. Joyce als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin en D. Recchia als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 14, punt 2, onder a), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 631/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 (PB 2004, L 100, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van gedingen tussen respectievelijk het Istituto nazionale per l’assicurazione contro gli infortuni sul lavoro (INAIL) (nationaal instituut voor arbeidsongevallenverzekering, Italië) en het Instituto nazionale della previdenza sociale (INPS) (nationaal instituut voor sociale zekerheid, Italië), enerzijds, en Ryanair DAC, gevestigd in Ierland, anderzijds, over de weigering van Ryanair DAC om bij deze instellingen verzekeringen af te sluiten voor het aan de luchthaven van Orio al Serio (Bergamo, Italië) verbonden rondreizende personeel.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Verordening nr. 1408/71

3        Verordening nr. 1408/71 is ingetrokken en vervangen met ingang van 1 mei 2010. De hoofdgedingen betreffen het feit dat er tussen juni 2006 en februari 2010 geen socialezekerheidsbijdragen werden betaald en dat er tussen januari 2008 en januari 2013 geen verzekeringspremies werden betaald, en kunnen dus binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen. Deze verordening bevatte een titel II, met als opschrift „Vaststelling van de toe te passen wetgeving”, met daarin de artikelen 13 tot en met 17.

4        Artikel 13 van die verordening, met als opschrift „Algemene regels”, bepaalde:

„1.      Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.

2.      Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:

a)      is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;

[...]”

5        Artikel 14 van die verordening, met als opschrift „Bijzondere regels voor personen in loondienst, met uitzondering van zeelieden”, luidde:

„Ten aanzien van de toepassing van de in artikel 13, lid 2, onder a), neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen en bijzonderheden:

[...]

2)      Op degene die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, wordt de toepasselijke wetgeving als volgt vastgesteld:

a)      op degene die behoort tot het rijdend, varend of vliegend personeel van een onderneming welke voor rekening van anderen of voor eigen rekening internationaal vervoer van personen of goederen per spoor, over de weg, door de lucht of over de binnenwateren verricht en op het grondgebied van een lidstaat haar zetel heeft, is de wetgeving van laatstbedoelde staat van toepassing. Niettemin:

i)      is op degene die werkzaam is bij een filiaal of een vaste vertegenwoordiging welke die onderneming heeft op het grondgebied van een andere lidstaat dan die, op het grondgebied waarvan zij haar zetel heeft, de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zich dat filiaal of die vaste vertegenwoordiging bevindt, van toepassing;

ii)      is op degene die in hoofdzaak werkzaam is op het grondgebied van de lidstaat waar hij woont, de wetgeving van die staat van toepassing, zelfs indien de onderneming waarbij hij werkzaam is, noch haar zetel, noch een filiaal, noch een vaste vertegenwoordiging op dit grondgebied heeft”.

6        Artikel 17 van die verordening, met als opschrift „Uitzonderingen op de artikelen 13 tot en met 16”, bepaalde het volgende:

„Twee of meer lidstaten, de bevoegde autoriteiten van deze staten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen kunnen in onderlinge overeenstemming, in het belang van bepaalde personen of groepen personen, uitzonderingen op de artikelen 13 tot en met 16 vaststellen.”

7        Artikel 80 van verordening nr. 1408/71, met als opschrift „Samenstelling en werkwijze”, dat was opgenomen in titel IV van deze verordening, „Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers”, bepaalde in lid 1:

„De Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers, hierna ,Administratieve Commissie’ genoemd, welke bij de [Europese] Commissie is ingesteld, is samengesteld uit een regeringsvertegenwoordiger van elk der lidstaten, die eventueel door technische adviseurs wordt bijgestaan. Een vertegenwoordiger van de Commissie neemt met raadgevende stem deel aan de vergaderingen van de Administratieve Commissie.”

8        Artikel 84 bis van die verordening, met als opschrift „Betrekkingen tussen de organen en de onder deze verordening vallende personen”, dat was opgenomen in titel VI, „Diverse bepalingen”, bepaalde in lid 3:

„Als zich moeilijkheden voordoen bij de uitleg en de toepassing van deze verordening die de rechten van de hieronder vallende personen in gevaar kunnen brengen, neemt het orgaan van de bevoegde staat of van de staat waar de betrokkene woont, contact op met het orgaan/de organen van de betrokken lidsta(a)t(en). Als binnen een redelijke termijn geen oplossing wordt gevonden, kunnen de betrokken autoriteiten de Administratieve Commissie inschakelen.”

 Verordening nr. 883/2004

9        Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB L 200, blz. 1) heeft met ingang van 1 mei 2010, de toepassingsdatum ervan, verordening nr. 1408/71 ingetrokken en vervangen. Vóór deze datum is verordening nr. 883/2004 gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB 2009, L 284, blz. 43) (hierna: „verordening nr. 883/2004 zoals gewijzigd in 2009”). Zij is ook gewijzigd bij verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 (PB 2012, L 149, blz. 4) (hierna: „verordening nr. 883/2004 zoals gewijzigd in 2012”), die op 28 juni 2012 in werking is getreden. De twee versies van verordening nr. 883/2004 zijn van toepassing op de onderhavige zaak voor zover deze betrekking heeft op de weigering om voor het tijdvak van 25 januari 2008 tot en met 25 januari 2013 verzekeringspremies te betalen.

10      Overweging 18 ter van verordening nr. 883/2004 zoals gewijzigd in 2012 luidt als volgt:

„In bijlage III bij verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart [(PB 1991, L 373, blz. 4)], wordt het begrip ,thuisbasis’ voor leden van het cockpit- en het cabinepersoneel gedefinieerd als de locatie die door de exploitant aan het bemanningslid is aangewezen en waar het bemanningslid in de regel een dienstperiode of een reeks dienstperioden aanvangt en beëindigt, en waar, onder normale omstandigheden, de exploitant niet verantwoordelijk is voor de accommodatie van het bemanningslid in kwestie. Om de toepassing van titel II van deze verordening op leden van het cockpit- en het cabinepersoneel te faciliteren, is het gerechtvaardigd het begrip thuisbasis als het criterium te hanteren voor de vaststelling van de op leden van het cockpit- en het cabinepersoneel toepasselijke wetgeving. De op leden van het cockpit- en het cabinepersoneel toepasselijke wetgeving dient echter stabiel te blijven en het ,thuisbasis-beginsel’ mag er niet toe leiden dat de toepasselijke wetgeving veelvuldig verandert als gevolg van de werkpatronen en de seizoenbehoeften van de sector.”

11      Titel II van beide versies van verordening nr. 883/2004, met als opschrift „Vaststelling van de toepasselijke wetgeving”, bevat de artikelen 11 tot en met 16. Het neemt de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71 over.

12      Artikel 11 van verordening nr. 883/2004 zoals gewijzigd in 2009 bevat vier leden, waarvan het eerste en het derde het volgende bepalen:

„1.      Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.

[...]

3.      Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:

a)      geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;

[...]”


13      Verordening nr. 465/2012 heeft aan dit artikel 11 een lid 5 toegevoegd, dat bepaalt dat „[w]erkzaamheden van een lid van het cockpit- of het cabinepersoneel dat met betrekking tot luchtpassagiers of luchtvrachtvervoer diensten verricht, worden beschouwd als werkzaamheden die worden verricht in de lidstaat waar het lid zijn thuisbasis heeft zoals omschreven in bijlage III bij verordening (EEG) nr. 3922/91”.

14      Onder het opschrift „Verrichten van werkzaamheden in twee of meer lidstaten” bepaalt artikel 13, lid 1, onder a), van de twee versies van verordening nr. 883/2004 in wezen dat op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, de wetgeving van de lidstaat waar hij woont van toepassing is, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht. In dit artikel 13, lid 1, onder b), wordt dan weer bepaald dat op deze persoon, indien hij niet een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in de lidstaat waar hij woont, de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt, van toepassing is.

15      Artikel 16, lid 1, van de twee versies van verordening nr. 883/2004 neemt in identieke bewoordingen de tekst van artikel 17 van verordening nr. 1408/71 over.

16      Artikel 71 en artikel 76, lid 6, van de twee versies van die verordening komen in wezen overeen met artikel 80 en artikel 84 bis, lid 3, van verordening nr. 1408/71.

17      Artikel 87, lid 8, van de twee versies van die verordening luidt als volgt:

„Indien een persoon op grond van deze verordening is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan die persoon op grond van titel II van verordening (EEG) nr. 1408/71 onderworpen is, blijft de betrokkene onderworpen aan deze wetgeving zolang de desbetreffende situatie voortduurt, maar in elk geval niet langer dan 10 jaar te rekenen vanaf de toepassingsdatum van deze verordening, tenzij hij een aanvraag indient om onderworpen te worden aan de wetgeving die op grond van deze verordening van toepassing is. Indien de aanvraag binnen een termijn van drie maanden vanaf de toepassingsdatum van deze verordening wordt ingediend bij het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van deze verordening van toepassing is, is deze wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de toepassingsdatum van deze verordening. Indien de aanvraag wordt ingediend nadat deze termijn verstreken is, is genoemde wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de eerste dag van de volgende maand.”

 Verordening nr. 574/72

18      Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 (PB 2005, L 117, blz. 1), bevatte een artikel 12 bis, met als opschrift „Regels inzake personen bedoeld in artikel 14, [punten] 2 en 3, in artikel 14 bis, [punten] 2, 3 en 4, en in artikel 14 quater van [verordening nr. 1408/71], die werkzaamheden in loondienst en/of anders dan in loondienst op het grondgebied van twee of meer lidstaten plegen uit te oefenen”, dat in lid 1 bis bepaalde:

„Indien degene die overeenkomstig artikel 14, [punt] 2, [onder] a), van [verordening nr. 1408/71] behoort tot het rijdend, varend of vliegend personeel van een onderneming welke internationaal vervoer verricht, onderworpen is aan de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zich, naar gelang van het geval, ofwel de zetel van de onderneming, ofwel het filiaal of de vaste vertegenwoordiging waar hij werkzaam is, bevindt, dan wel zijn woonplaats of de plaats waar hij in hoofdzaak werkzaam is, verstrekt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit hem een bewijs waarin wordt verklaard dat hij aan de wetgeving van deze lidstaat is onderworpen.”

 Verordening nr. 987/2009

19      Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 883/2004 (PB 2009, L 284, blz. 1) heeft per 1 mei 2010 verordening nr. 574/72, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 647/2005, ingetrokken en vervangen.

20      Artikel 5 van verordening nr. 987/2009 bepaalt:

„1.      De door het orgaan van een lidstaat voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening afgegeven documenten over iemands situatie en de bewijsstukken op grond waarvan de documenten zijn afgegeven, zijn voor de organen van de andere lidstaten bindend zolang de documenten of bewijsstukken niet door de lidstaat waar zij zijn afgegeven, zijn ingetrokken of ongeldig verklaard.

2.      Bij twijfel omtrent de geldigheid van het document of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, verzoekt het orgaan van de lidstaat dat het document ontvangt, het orgaan van afgifte om opheldering en eventueel om intrekking van het document. Het orgaan van afgifte heroverweegt de gronden voor de afgifte van het document en [trekt het in] indien noodzakelijk [...].

3.      Overeenkomstig lid 2, wordt, bij twijfel omtrent [de door de betrokkenen verstrekte informatie,] de geldigheid van het document of ondersteunend bewijs of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, voor zover dit mogelijk is, de noodzakelijke verificatie van deze informatie of dit document op verzoek van het bevoegde orgaan uitgevoerd door het orgaan van de woon- of verblijfplaats.

4.      Worden de betrokken organen het niet eens, dan kan door de bevoegde autoriteiten de zaak aan de Administratieve Commissie worden voorgelegd, zulks op zijn vroegst één maand na de datum waarop het orgaan dat het document heeft ontvangen zijn verzoek heeft ingediend. De Administratieve Commissie tracht binnen zes maanden na de datum waarop de zaak aan haar is voorgelegd, een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.”

21      Artikel 14, lid 8, van die verordening luidt:

„Voor de toepassing van artikel 13, leden 1 en 2, van [verordening nr. 883/2004] betekent een ,substantieel gedeelte van de werkzaamheden die in loondienst of anders dan in loondienst’ in een lidstaat worden verricht dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van deze werkzaamheden hoeft te gaan.

De beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, gebeurt mede op grond van de volgende indicatieve criteria:

a)      in geval van een werkzaamheid in loondienst, de arbeidstijd en/of de bezoldiging, en

b)      in geval van een werkzaamheid anders dan in loondienst, de omzet, de arbeidstijd, het aantal verleende diensten en/of het inkomen.

In het kader van een algemene beoordeling geldt een aandeel van minder dan 25 % voor de bovengenoemde criteria als indicatie dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.”

 Verordening nr. 44/2001

22      In afdeling 5 van hoofdstuk II van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), die bestaat uit de artikelen 18 tot en met 21 van deze verordening, zijn de bevoegdheidsregels inzake gedingen met betrekking tot individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst neergelegd.

23      Artikel 18, lid 1, van die verordening luidt als volgt:

„Voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5.”

24      Artikel 19 van die verordening bepaalt:

„De werkgever met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

1)      voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft, of

2)      in een andere lidstaat:

a)      voor het gerecht van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de laatste plaats waar hij gewoonlijk heeft gewerkt, of

b)      wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk werkt of heeft gewerkt, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt of bevond die de werknemer in dienst heeft genomen.”

 Italiaans recht

25      Regio decrecto legge, n. 1827 convertito con modificazioni dalla L. 6 aprile 1936, n. 1155 – Perfezionamento e coordinamento legislativo della previdenza sociale (koninklijk wetsbesluit nr. 1827, dat met wijzigingen is omgezet bij wet nr. 1155 van 6 april 1936 inzake verbetering en coördinatie van de socialezekerheidswetgeving), van 4 oktober 1935 (Gazzetta Ufficiale del Regno d’Italia nr. 147 van 26 juni 1936), bepaalt in artikel 37 dat de arbeidsongeschiktheids- en ouderdomsverzekeringen en verzekeringen voor tuberculose en onvrijwillige werkloosheid, behoudens de uitsluitingen in dit besluit, verplicht zijn voor alle personen tussen 15 en 65 jaar, ongeacht hun geslacht of nationaliteit, die in loondienst werken.

26      Decreto del Presidente della Repubblica, n. 1124 – Testo unico delle disposizioni per l’assicurazione obbligatoria contro gli infortuni sul lavoro e le malattie professionali (decreet nr. 1124 van de president van de republiek tot vaststelling van de geconsolideerde tekst aangaande de bepalingen inzake de verplichte verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten), van 30 juni 1965 (GURI nr. 257 van 13 oktober 1965), bepaalt in artikel 4 dat personen die permanent of tijdelijk betaalde manuele arbeid verrichten als werknemer en onder het gezag van anderen, ongeacht de vorm die de betaling aanneemt, of personen die zich in deze omstandigheden bevinden zonder fysiek aan het werk deel te nemen, en toezicht houden op het werk van anderen, onder deze verzekering vallen.

 Hoofdgedingen en prejudiciële vraag

27      Naar aanleiding van een inspectie was het INPS van mening dat de 219 werknemers van Ryanair die aan de luchthaven van Orio al Serio te Bergamo waren verbonden, op Italiaans grondgebied werkzaamheden in loondienst verrichtten en krachtens het Italiaanse recht en artikel 13 van verordening nr. 1408/71 bij het INPS moesten worden verzekerd voor het tijdvak van juni 2006 tot en met februari 2010.

28      Het INAIL was ook van mening dat deze werknemers, op grond van het Italiaanse recht, voor het tijdvak van 25 januari 2008 tot en met 25 januari 2013 bij het INAIL moesten worden verzekerd voor de risico’s die verband hielden met werk dat op de grond werd verricht, aangezien zij volgens dit instituut waren verbonden aan de thuisbasis van Ryanair op de luchthaven van Orio al Serio.

29      Het INPS en het INAIL hebben dan ook van Ryanair betaling gevorderd van de socialezekerheidsbijdragen en de verzekeringspremies voor die tijdvakken (hierna: „betrokken tijdvakken”), hetgeen Ryanair voor de Italiaanse rechterlijke instanties heeft betwist.

30      De Tribunale di Bergamo (rechter in eerste aanleg Bergamo, Italië) en de Corte d’appello di Brescia (rechter in tweede aanleg Brescia, Italië) hebben de vorderingen van het INPS en het INAIL ongegrond verklaard, omdat zij van oordeel waren dat de werknemers van Ryanair voor deze tijdvakken onder de Ierse wetgeving vielen.

31      Deze rechters hebben toegestaan dat Ryanair tardief E101-formulieren overlegde, die door het bevoegde Ierse orgaan waren afgegeven en waaruit bleek dat de Ierse socialezekerheidswetgeving van toepassing was op de daarin bedoelde werknemers.

32      De appelrechter heeft bevestigd dat E101-formulieren volgens vaste rechtspraak van het Hof bindend zijn voor de nationale rechter en heeft daaruit afgeleid dat op de werknemers van Ryanair op wie de door Ryanair overgelegde formulieren betrekking hadden, tijdens de betrokken tijdvakken de Ierse socialezekerheidswetgeving van toepassing was. Na onderzoek van deze formulieren heeft deze rechter evenwel vastgesteld dat deze niet waren genummerd of begrijpelijk of overzichtelijk geklasseerd, dat er 321 certificaten waren, dus waarschijnlijk dubbele exemplaren, en dat deze geen betrekking hadden op alle 219 werknemers van Ryanair die tijdens de volledige betrokken tijdvakken aan de luchthaven van Orio al Serio waren verbonden. Hij heeft daaruit afgeleid dat voor de werknemers voor wie het bestaan van een E101-formulier niet was bewezen de toepasselijke socialezekerheidswetgeving krachtens verordening nr. 1408/71 moest worden vastgesteld.

33      Die rechter heeft in dit verband opgemerkt dat de 219 werknemers van Ryanair die aan de luchthaven van Orio al Serio waren verbonden, waren aangeworven op grond van een Ierse arbeidsovereenkomst, die in de praktijk werd beheerd door instructies uit Ierland, dat zij 45 minuten per dag op Italiaans grondgebied werkten en dat zij zich de rest van de dag aan boord van in Ierland geregistreerde vliegtuigen bevonden. Deze rechter was van oordeel dat Ryanair op Italiaans grondgebied geen filiaal of vaste vertegenwoordiging had en heeft daaruit afgeleid dat overeenkomstig verordening nr. 1408/71 de Italiaanse socialezekerheidswetgeving niet van toepassing was.

34      Wat betreft het tijdvak na dat waarin deze verordening van toepassing was, was de appelrechter van oordeel dat hij niet over de noodzakelijke feitelijke gegevens beschikte om de criteria van de verordeningen nr. 883/2004 en nr. 987/2009 toe te passen en dat het nieuwe aanknopingscriterium inzake de „thuisbasis” waarin is voorzien door verordening nr. 883/2004 zoals gewijzigd in 2012 hoe dan ook ratione temporis niet van toepassing was. Hij heeft daaruit afgeleid dat de Ierse socialezekerheidswetgeving gedurende dit tijdvak van toepassing was op diegenen van de 219 werknemers van Ryanair die niet waren gedekt door een E101-formulier.

35      Het INPS en het INAIL hebben cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Corte suprema di cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Italië).

36      Hoewel die rechter erkent dat de door Ryanair overgelegde E101-formulieren bindend zijn, is hij niettemin van mening dat het voor de beslechting van de hoofdgedingen noodzakelijk is om overeenkomstig verordening nr. 1408/71 de toepasselijke socialezekerheidswetgeving vast te stellen, aangezien de appelrechter op basis van zijn beoordeling van de feiten – die de verwijzende rechter niet ter discussie kan stellen – heeft geoordeeld dat de door Ryanair overgelegde E101-formulieren in werkelijkheid geen betrekking hadden op alle 219 aan de luchthaven van Orio al Serio verbonden werknemers van Ryanair voor de volledige betrokken tijdvakken

37      De verwijzende rechter vraagt zich meer bepaald af of deze wetgeving moet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder a), i), of overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 1408/71.

38      Hij merkt in dit verband op dat het Hof in zijn arresten van 14 september 2017, Nogueira e.a. (C‑168/16 en C‑169/16, EU:C:2017:688), en 2 april 2020, CRPNPAC en Vueling Airlines (C‑370/17 en C‑37/18, EU:C:2020:260, punten 54‑59), nuttige aanwijzingen heeft gegeven om te beoordelen of artikel 14, punt 2, onder a), i), van verordening nr. 1408/71 in casu van toepassing was.

39      De verwijzende rechter twijfelt daarentegen aan de uitlegging, met betrekking tot vliegend personeel, van het begrip „degene die in hoofdzaak werkzaam is op het grondgebied van de lidstaat waar hij woont” in de zin van artikel 14, punt 2, onder a), ii), van deze verordening. Hij vraagt zich inzonderheid af of dit begrip moet worden uitgelegd naar analogie van het begrip „plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt” in de zin van artikel 19, punt 2, onder a), van verordening nr. 44/2001, met name in het arrest van 14 september 2017, Nogueira e.a. (C‑168/16 en C‑169/16, EU:C:2017:688, punt 57), dat betrekking had op werknemers in dienst als leden van het boordpersoneel van een luchtvaartmaatschappij of ter beschikking van deze laatste gesteld en waarin het Hof heeft geoordeeld dat dit begrip ruim moest worden uitgelegd (zie naar analogie arrest van 12 september 2013, Schlecker, C‑64/12, EU:C:2013:551, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak) doordat het doelt op de plaats waar of van waaruit de werknemer feitelijk het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult.

40      In die omstandigheden heeft de Corte suprema di cassazione de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Kan het begrip ‚degene die in hoofdzaak werkzaam is op het grondgebied van de lidstaat waar hij woont’ als bedoeld in artikel 14, punt 2, onder a), ii), [van verordening nr. 1408/71], op grond van [hetgeen in het arrest van 14 september 2017, Nogueira e.a. (C‑168/16 en C‑169/16, EU:C:2017:688), wordt bepaald], worden uitgelegd naar analogie van het begrip ‚plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt’ als bedoeld in artikel 19, punt 2, onder a), van verordening nr. 44/2001 (met betrekking tot justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, de rechterlijke bevoegdheid en individuele arbeidsovereenkomsten), ook hier met betrekking tot de luchtvaartsector en het vliegend personeel [verordening nr. 3922/91]?”

 Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

41      Ryanair en Ierland betogen dat het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is. Volgens hen zijn de door Ryanair overgelegde E101-certificaten volgens vaste rechtspraak van het Hof bindend voor de nationale rechter, zodat noch de appelrechter noch de verwijzende rechter bevoegd is om overeenkomstig verordening nr. 1408/71 de socialezekerheidswetgeving vast te stellen die van toepassing is op de 219 werknemers van Ryanair die aan de luchthaven Orio al Serio zijn verbonden.

42      In dit verband zij eraan herinnerd dat het in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Wanneer de vragen betrekking hebben op de uitlegging van Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 12 oktober 2016, Ranks en Vasiļevičs, C‑166/15, EU:C:2016:762, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43      Volgens vaste rechtspraak rust een vermoeden van relevantie op de vragen betreffende de uitlegging van Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn verantwoordelijkheid geschetste feitelijke en wettelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechter om een prejudiciële beslissing wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord op de gestelde vragen te geven (arrest van 12 oktober 2016, Ranks en Vasiļevičs, C‑166/15, EU:C:2016:762, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      In casu blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat de appelrechter uitdrukkelijk heeft herinnerd aan de vaste rechtspraak van het Hof volgens welke E101-formulieren bindend zijn voor de nationale rechter, alvorens de E101-formulieren te onderzoeken die Ryanair voor hem had overgelegd en tot de conclusie te komen dat niet was aangetoond dat deze betrekking hadden op alle 219 aan de luchthaven Orio al Serio verbonden werknemers van Ryanair gedurende de volledige betrokken tijdvakken. De verwijzende rechter was dan ook van oordeel dat op grond van verordening nr. 1408/71 de socialezekerheidswetgeving moest worden vastgesteld die van toepassing was op de werknemers voor wie het bestaan van een E101-formulier niet was aangetoond.

45      De hoofdgedingen hebben dus betrekking op de vraag welke socialezekerheidswetgeving gedurende de betrokken tijdvakken van toepassing was op de werknemers van Ryanair die aan de luchthaven van Orio al Serio waren verbonden en op wie de door Ryanair overgelegde E101-formulieren geen betrekking hebben (hierna: „betrokken werknemers”).

46      Bijgevolg is het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk.

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

47      Vooraf zij vastgesteld dat de verwijzende rechter zijn vragen formeel weliswaar heeft beperkt tot de uitlegging van het begrip „degene die in hoofdzaak werkzaam is op het grondgebied van de lidstaat waar hij woont” van artikel 14, punt 2, onder a), ii), van verordening nr. 1408/71, maar dat deze omstandigheid het Hof niet belet om hem alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van de bij hem aanhangige zaak, ongeacht of deze rechter er in zijn vraag melding van heeft gemaakt.

48      Het staat in dit verband immers aan het Hof om uit alle door de verwijzende rechter verschafte gegevens, met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de elementen van het Unierecht te putten die, gelet op het voorwerp van het geschil, uitlegging behoeven (arrest van 8 juli 2021, Staatsanwaltschaft Köln en Bundesamt für Güterverkehr, C‑937/19, EU:C:2021:555, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      In casu blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de hoofdgedingen betrekking hebben op de vaststelling van de socialezekerheidswetgeving die gedurende de betrokken tijdvakken op de betrokken werknemers van toepassing was. Terwijl verordening nr. 1408/71 gedurende het volledige relevante tijdvak in het geding tussen het INPS en Ryanair, tussen juni 2006 en februari 2010, daadwerkelijk van kracht was, geldt dit niet voor het relevante tijdvak in het geding tussen het INAIL en Ryanair, namelijk van 25 januari 2008 tot en met 25 januari 2013. Verordening nr. 1408/71 is vanaf 1 mei 2010 immers ingetrokken bij en vervangen door verordening nr. 883/2004. Om de in casu toepasselijke socialezekerheidswetgeving vast te stellen, dient dus niet alleen te worden uitgegaan van verordening nr. 1408/71, waaraan de verwijzende rechter refereert, maar ook van de twee versies van verordening nr. 883/2004.

50      Bijgevolg dient de gestelde vraag aldus te worden begrepen dat daarmee in wezen wordt beoogd om overeenkomstig de relevante bepalingen van verordening nr. 1408/71 en van de twee versies van verordening nr. 883/2004 vast te stellen welke sociale zekerheidswetgeving van toepassing is op het vliegend personeel van een in een lidstaat gevestigde luchtvaartmaatschappij dat niet is gedekt door E101-formulieren, gedurende 45 minuten per dag werkt in een voor de bemanning bestemde ruimte, „crew room” genoemd, waarover deze luchtvaartmaatschappij beschikt op het grondgebied van een andere lidstaat waar dit vliegend personeel woont, en zich de rest van de arbeidstijd aan boord van de vliegtuigen van deze luchtvaartmaatschappij bevindt.

51      In de eerste plaats zij opgemerkt dat wat verordening nr. 1408/71 betreft uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat de verwijzende rechter zich afvraagt of de in de hoofdgedingen toepasselijke socialezekerheidswetgeving moet worden vastgesteld aan de hand van artikel 14, punt 2, onder a), i), van deze verordening of artikel 14, punt 2, onder a), ii), van deze verordening.

52      In herinnering zij gebracht dat deze bepalingen, die een uitzondering vormen op het in artikel 14, punt 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 vastgestelde beginsel dat op degene die behoort tot het rijdend, varend of vliegend personeel van een onderneming welke voor rekening van anderen of voor eigen rekening internationaal vervoer van personen of goederen per spoor, over de weg, door de lucht of over de binnenwateren verricht en op het grondgebied van een lidstaat haar zetel heeft, de wetgeving van laatstbedoelde staat van toepassing is, elkaar wederzijds uitsluiten. Artikel 14, punt 2, onder a), ii), van deze verordening dient immers alleen te worden toegepast indien de relevante socialezekerheidswetgeving niet kan worden vastgesteld overeenkomstig artikel 14, punt 2, onder a), i), van deze verordening.

53      Volgens artikel 14, punt 2, onder a), i), van verordening nr. 1408/71 is op degene die behoort tot het vliegend personeel van een luchtvaartmaatschappij die internationale vluchten verricht en werkzaam is bij een filiaal of een vaste vertegenwoordiging welke die maatschappij heeft op het grondgebied van een andere lidstaat dan die waar zij haar zetel heeft, de wetgeving van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan zich dat filiaal of die vaste vertegenwoordiging bevindt.

54      Deze bepaling kan slechts worden toegepast indien aan twee cumulatieve voorwaarden is voldaan: ten eerste moet de betrokken luchtvaartmaatschappij een filiaal of een vaste vertegenwoordiging hebben in een andere lidstaat dan die waar zij haar zetel heeft, en ten tweede moet de betrokken persoon werkzaam zijn bij deze entiteit (arrest van 2 april 2020, CRPNPAC en Vueling Airlines, C‑370/17 en C‑37/18, EU:C:2020:260, punt 55).

55      Aangaande de eerste voorwaarde heeft het Hof opgemerkt dat de begrippen „filiaal” en „vaste vertegenwoordiging” niet zijn omschreven in verordening nr. 1408/71, die daartoe evenmin verwijst naar het recht van de lidstaten, en derhalve autonoom moeten worden uitgelegd. Net als identieke of soortgelijke begrippen in andere Unierechtelijke bepalingen, moeten zij worden geacht te verwijzen naar een soort duurzame en permanente nevenvestiging die tot doel heeft een daadwerkelijke economische activiteit uit te oefenen en die daartoe over georganiseerde materiële en menselijke middelen, alsook over een bepaalde autonomie tegenover de hoofdvestiging beschikt (arrest van 2 april 2020, CRPNPAC en Vueling Airlines, C‑370/17 en C‑37/18, EU:C:2020:260, punt 56).

56      Aangaande de tweede voorwaarde heeft het Hof benadrukt dat de arbeidsverhouding van het vliegend personeel van een luchtvaartmaatschappij een significante band vertoont met de plaats van waaruit dit personeel zijn verplichtingen jegens zijn werkgever hoofdzakelijk vervult. Deze plaats komt overeen met die van waaruit dat personeel zijn transportopdrachten verricht, waarnaar de werknemer na zijn opdrachten terugkeert, waar hij instructies voor zijn opdrachten ontvangt en zijn werk organiseert, en waar zich de arbeidsinstrumenten bevinden, welke plaats kan samenvallen met de „thuisbasis” (arrest van 2 april 2020, CRPNPAC en Vueling Airlines, C‑370/17 en C‑37/18, EU:C:2020:260, punt 57). Bijgevolg heeft het Hof geoordeeld dat de plaats waar het vliegend personeel werkzaam was kon worden aangemerkt als een filiaal of een vaste vertegenwoordiging in de zin van artikel 14, punt 2, onder a), i), van verordening nr. 1408/71, aangezien deze plaats overeenkwam met de plaats van waaruit dit personeel zijn voornaamste verplichtingen jegens zijn werkgever vervulde (zie in die zin arrest van 2 april 2020, CRPNPAC en Vueling Airlines, C‑370/17 en C‑37/18, EU:C:2020:260, punt 58).

57      Het Hof heeft zich dus gebaseerd op de rechtspraak inzake de vaststelling van het recht dat van toepassing is op individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 19, punt 2, onder a), van verordening nr. 44/2001, met name op het arrest van 14 september 2017, Nogueira e.a. (C‑168/16 en C‑169/16, EU:C:2017:688). In dit verband moet om de plaats aan te duiden van waaruit het vliegend personeel zijn voornaamste verplichtingen jegens zijn werkgever vervult, worden gebruikgemaakt van een reeks aanwijzingen waarbij rekening wordt gehouden met alle elementen die kenmerkend zijn voor de werkzaamheden van de werknemer en op basis waarvan met name kan worden vastgesteld in welke lidstaat zich de plaats bevindt van waaruit de werknemer zijn transportopdrachten verricht, waarnaar de werknemer na zijn opdrachten terugkeert, waar hij instructies voor zijn opdrachten ontvangt en zijn werk organiseert, en waar zich de arbeidsinstrumenten bevinden (zie in die zin arrest van 2 april 2020, CRPNPAC en Vueling Airlines, C‑370/17 en C‑37/18, EU:C:2020:260, punt 57).

58      In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat Ryanair gedurende de betrokken tijdvakken op de luchthaven van Orio al Serio beschikte over een voor de bemanning bestemde ruimte, die diende om de dienstwissel van haar personeel te beheren en te organiseren. Deze ruimte was uitgerust met telefoons, kopieertoestellen en rekken om de personeels- en vluchtdocumenten te bewaren, en werd door al het Ryanairpersoneel gebruikt voor hun werkzaamheden vóór en na elke shift (check in en check out om binnen en buiten te gaan met een badge, operationele briefing en finale debriefing) en om te communiceren met het personeel op de zetel van Ryanair in Dublin (Ierland). Het personeel dat tijdelijk ongeschikt was om te vliegen moest in deze ruimte zijn taken vervullen. De contactpersoon voor het aanwezige en voor het op de luchthaven beschikbare personeel, die de crews coördineerde, controleerde vanuit zijn post in deze ruimte het personeel dat op de luchthaven werkte en riep zo nodig het thuisgebleven reservepersoneel op. Ten slotte mocht het personeel van Ryanair niet op meer dan een uur van deze ruimte vandaan wonen.

59      Gelet op een en ander moet worden geoordeeld dat de voor de bemanning van Ryanair bestemde ruimte op de luchthaven van Orio al Serio, een filiaal of een vaste vertegenwoordiging vormt in de zin van artikel 14, punt 2, onder a), i), van verordening nr. 1408/71, waar de betrokken werknemers gedurende de betrokken tijdvakken werkzaam waren, zodat op de betrokken werknemers gedurende het deel van deze tijdvakken waarin die verordening van kracht was, overeenkomstig deze bepaling de Italiaanse socialezekerheidswetgeving van toepassing was.

60      Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat de toepasselijke socialezekerheidswetgeving kan worden vastgesteld op basis van artikel 14, punt 2, onder a), i), van verordening nr. 1408/71, zodat artikel 14, lid 2, onder a), ii), van deze verordening niet moet worden toegepast.

61      In de tweede plaats zij met betrekking tot verordening nr. 883/2004 benadrukt dat deze verordening zoals gewijzigd in 2009, anders dan verordening nr. 1408/71 geen specifieke collisieregels voor vliegend personeel vaststelde.

62      Daarentegen is in artikel 13, lid 1, onder a), van de twee versies van verordening nr. 883/2004 het beginsel neergelegd dat op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, de wetgeving van toepassing is van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht.

63      Artikel 14, lid 8, van verordening nr. 987/2009 verduidelijkt dat voor de toepassing van artikel 13, leden 1 en 2, van de twee versies van verordening nr. 883/2004 een „substantieel gedeelte” van de werkzaamheden die in loondienst of anders dan in loondienst in een lidstaat worden verricht betekent dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van deze werkzaamheden hoeft te gaan. De beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, gebeurt in geval van een werkzaamheid in loondienst mede op grond van de arbeidstijd en/of de bezoldiging. Een aandeel van minder dan 25 % voor deze criteria geldt als indicatie dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.

64      In casu bevat de verwijzingsbeslissing geen informatie over de bezoldiging van de betrokken werknemers. Wat hun arbeidstijd betreft, geeft de verwijzende rechter aan dat de betrokken werknemers tijdens de betrokken tijdvakken in Italië woonden, gedurende 45 minuten per dag op het grondgebied van deze lidstaat werkten, inzonderheid in de voor de bemanning bestemde ruimte op de luchthaven van Orio al Serio, en zich de rest van de arbeidstijd aan boord van de vliegtuigen van Ryanair bevonden. Onder voorbehoud van de vaststelling van de totale dagelijkse arbeidstijd van de betrokken werknemers, blijkt dus niet dat minstens 25 % van de arbeidstijd van deze werknemers werd verricht in de lidstaat waar zij wonen.

65      Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om op basis van de hierboven genoemde criteria na te gaan of de betrokken werknemers gedurende de betrokken tijdvakken al dan niet een substantieel deel van hun werkzaamheden hebben verricht in de lidstaat waar zij wonen, namelijk in Italië. Indien dit het geval is, dan moeten zij, overeenkomstig verordening nr. 883/2004 zoals gewijzigd in 2009, worden geacht om vanaf 1 mei 2010, de datum van inwerkingtreding van deze verordening, onder de Italiaanse socialezekerheidswetgeving te vallen.

66      Indien dit niet het geval is, zal artikel 13, lid 1, onder b), van de beide versies van verordening nr. 883/2004 moeten worden toegepast, dat bepaalt dat op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst verricht, indien hij niet een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in de lidstaat waar hij woont, de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of zijn werkgever zich bevindt van toepassing is, zodat op de betrokken werknemers vanaf 1 mei 2010 in beginsel de Ierse socialezekerheidswetgeving van toepassing was.

67      Opgemerkt zij evenwel dat in een dergelijk geval artikel 87, lid 8, van de twee versies van verordening nr. 883/2004 bepaalt dat wanneer de toepassing van deze verordening leidt tot de vaststelling van een socialezekerheidswetgeving die niet overeenkomt met die welke van toepassing is krachtens titel II van verordening nr. 1408/71, de betrokken werknemer onderworpen blijft aan de wetgeving waaraan hij krachtens verordening nr. 1408/71 onderworpen was, tenzij hij verzoekt dat de uit verordening nr. 883/2004 voortvloeiende wetgeving op hem wordt toegepast.

68      In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing niet dat de betrokken werknemers dergelijke aanvragen hebben gedaan, hetgeen de verwijzende rechter evenwel dient na te gaan. Indien geen aanvraag is ingediend, moeten de betrokken werknemers overeenkomstig artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 worden geacht na 1 mei 2010 nog steeds aan de Italiaanse socialezekerheidswetgeving te zijn onderworpen.

69      In de derde plaats zij opgemerkt dat verordening nr. 883/2004 zoals gewijzigd in 2012, in artikel 11, lid 5, een nieuwe collusieregel bevat volgens welke werkzaamheden van een lid van het cockpit- of het cabinepersoneel dat met betrekking tot luchtpassagiers of luchtvrachtvervoer diensten verricht, worden beschouwd als werkzaamheden die worden verricht in de lidstaat waar het lid zijn thuisbasis heeft zoals omschreven in bijlage III bij verordening nr. 3922/91.

70      Overeenkomstig die bijlage wordt de thuisbasis gedefinieerd als de locatie die door de exploitant aan het bemanningslid is aangewezen en waar het bemanningslid in de regel een dienstperiode of een reeks dienstperioden aanvangt en beëindigt, en waar, onder normale omstandigheden, de exploitant niet verantwoordelijk is voor de accommodatie van het bemanningslid in kwestie.

71      Gelet op de informatie van de verwijzende rechter over de voor de bemanning van Ryanair bestemde ruimte op de luchthaven van Orio al Serio, met name op de omstandigheid dat de betrokken werknemers daar hun dag aanvingen en beëindigden en op minder dan een uur daar vandaan moesten wonen, moet een dergelijke ruimte worden beschouwd als een „thuisbasis” in de zin van artikel 11, lid 5, van verordening nr. 883/2004 zoals gewijzigd in 2012. Bijgevolg waren de betrokken werknemers tussen 28 juni 2012 en 25 januari 2013, overeenkomstig verordening nr. 883/2004 zoals gewijzigd in 2012, onderworpen aan de Italiaanse socialezekerheidswetgeving.

72      Uit een en ander volgt dat de socialezekerheidswetgeving die gedurende de betrokken tijdvakken van toepassing was op de aan de luchthaven van Orio al Serio verbonden werknemers van Ryanair die niet door de door Ryanair overgelegde E101-formulieren zijn gedekt, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, de Italiaanse wetgeving is.

73      Bijgevolg dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 14, punt 2, onder a), i), van verordening nr. 1408/71, artikel 13, lid 1, onder a), en artikel 87, lid 8, van de twee versies van verordening nr. 883/2004, alsook artikel 11, lid 5, van verordening nr. 883/2004 zoals gewijzigd in 2012, aldus moeten worden uitgelegd dat de socialezekerheidswetgeving die van toepassing is op het vliegend personeel van een in een lidstaat gevestigde luchtvaartmaatschappij dat niet is gedekt door E101-formulieren, gedurende 45 minuten per dag werkt in een voor de bemanning bestemde ruimte, „crew room” genoemd, waarover deze luchtvaartmaatschappij beschikt op het grondgebied van een andere lidstaat, waar dit vliegend personeel woont, en zich de rest van de arbeidstijd aan boord van de vliegtuigen van deze luchtvaartmaatschappij bevindt, de wetgeving van laatstgenoemde lidstaat is.

 Kosten

74      Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 14, punt 2, onder a), i), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 631/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, artikel 13, lid 1, onder a), en artikel 87, lid 8, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009, en vervolgens bij verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012, alsook artikel 11, lid 5, van verordening nr. 883/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 465/2012, moeten aldus worden uitgelegd dat de socialezekerheidswetgeving die van toepassing is op het vliegend personeel van een in een lidstaat gevestigde luchtvaartmaatschappij dat niet is gedekt door E101-formulieren, gedurende 45 minuten per dag werkt in een voor de bemanning bestemde ruimte, „crew room” genoemd, waarover deze luchtvaartmaatschappij beschikt op het grondgebied van een andere lidstaat, waar dit vliegend personeel woont, en zich de rest van de arbeidstijd aan boord van de vliegtuigen van deze luchtvaartmaatschappij bevindt, de wetgeving van laatstgenoemde lidstaat is.

ondertekeningen


*      Procestaal: Italiaans.