Language of document : ECLI:EU:C:2022:536

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

7 juli 2022 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 85/374/EEG – Aansprakelijkheid voor producten met gebreken – Artikel 3, lid 1 – Begrip ‚producent’ – Eenieder die zich als producent presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product aan te brengen, of hiertoe toestemming heeft verleend”

In zaak C‑264/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Korkein oikeus (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Finland) bij beslissing van 22 april 2021, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, in de procedure

Keskinäinen Vakuutusyhtiö Fennia

tegen

Koninklijke Philips NV,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: I. Jarukaitis, kamerpresident, M. Ilešič en Z. Csehi (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: T. Ćapeta,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Koninklijke Philips NV, vertegenwoordigd door T. Seikkula en M. Welin, asianajajat,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Leppo als gemachtigde,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door S. Šindelková, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door U. Bartl, M. Hellmann en J. Möller als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Gattinara en M. Huttunen als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB 1985, L 210, blz. 29), zoals gewijzigd bij richtlijn 1999/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 1999 (PB 1999, L 141, blz. 20).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Keskinäinen Vakuutusyhtiö Fennia (hierna: „Fennia”), een verzekeringsmaatschappij, en Koninklijke Philips NV over de vergoeding van schade als gevolg van een brand die is veroorzaakt door een koffiemachine.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De vierde en de vijfde overweging van de considerans van richtlijn 85/374 luiden:

„Overwegende dat de bescherming van de consument vereist dat alle deelnemers aan het productieproces aansprakelijk zijn, indien het eindproduct, een onderdeel of de door hen geleverde grondstof gebreken vertoont; dat om dezelfde reden aansprakelijk moeten zijn diegenen die producten in de Gemeenschap invoeren, die zich als producent presenteren door op het product hun naam, hun merk of een ander onderscheidingsteken aan te brengen of die een product leveren waarvan niet kan worden vastgesteld wie de producent is;

Overwegende dat, wanneer verscheidene personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, de bescherming van de consument vereist dat de gelaedeerde zich op ongeacht wie van hen voor de volle omvang van de schade kan verhalen;”

4        Artikel 1 van deze richtlijn luidt:

„De producent is aansprakelijk voor de schade, veroorzaakt door een gebrek in zijn product.”

5        Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„Onder ‚producent’ wordt verstaan de fabrikant van een eindproduct, de producent van een grondstof of de fabrikant van een onderdeel, alsmede eenieder die zich als producent presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product aan te brengen.”

6        Artikel 5 van diezelfde richtlijn luidt:

„Indien uit hoofde van deze richtlijn verscheidene personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, is elk hunner hoofdelijk aansprakelijk, onverminderd de bepalingen van het nationale recht inzake regres.”

 Fins recht

7        Artikel 5 van de tuotevastuulaki (694/1990) [wet inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (694/1990)], in de versie die van toepassing is op de feiten van het hoofdgeding, waarbij artikel 3 van richtlijn 85/374 in de Finse rechtsorde is omgezet, bepaalt in lid 1 dat de verplichting tot vergoeding in de eerste plaats rust op degene die het gebrekkige product heeft geproduceerd, en in de tweede plaats op degene die het product dat de schade heeft veroorzaakt als zijn eigen product in de handel heeft gebracht, indien zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product is aangebracht.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8        Fennia heeft een consument vergoed voor door brand veroorzaakte schade ten bedrage van 58 879,10 EUR uit hoofde van de woonverzekeringspolis. De dag vóór de brand had de consument bij een handelaar een nieuwe koffiemachine van het merk Philips Saeco Xsmall HD8743/11 gekocht. Uit een ongevallenrapport van de brandweer bleek dat de betrokken koffiemachine de oorzaak was van de brand die uitbrak.

9        Deze koffiemachine werd in Roemenië vervaardigd door Saeco International Group SpA, een dochteronderneming van Koninklijke Philips. Op deze koffiemachine en op de verpakking ervan waren de tekens Philips en Saeco, die door Koninklijke Philips ingeschreven merken zijn, aangebracht. Verder was die koffiemachine voorzien van een CE‑markering met daarop de volgende elementen: het teken Saeco, een Italiaans adres en de vermelding „vervaardigd in Roemenië”. Philips Oy, de Finse dochteronderneming van Koninklijke Philips, verkoopt in Finland huishoudelijke apparaten van het merk Philips, waaronder de betrokken koffiemachine.

10      Fennia, die na schadevergoeding van de consument in diens rechten is gesubrogeerd, heeft tegen Koninklijke Philips een vordering tot schadevergoeding op basis van productaansprakelijkheid ingesteld. Koninklijke Philips heeft geconcludeerd tot verwerping van dit beroep op grond dat zij niet de producent van de betrokken koffiemachine was.

11      De käräjäoikeus (rechter in eerste aanleg, Finland) heeft geoordeeld dat Koninklijke Philips de betrokken koffiemachine die haar merk draagt in Finland in de handel heeft gebracht en aansprakelijk is voor de schade die door een gebrek van dit product is veroorzaakt.

12      De hovioikeus (rechter in tweede aanleg, Finland), waarbij Koninklijke Philips hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg, heeft geoordeeld dat niet is aangetoond dat Koninklijke Philips deze machine in Finland als haar eigen product in de handel heeft gebracht. De hovioikeus heeft geoordeeld dat Koninklijke Philips niet aansprakelijk is voor de door het product veroorzaakte schade en heeft het beroep verworpen.

13      De verwijzende rechter, de Korkein oikeus (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Finland) – waarbij Fennia beroep had ingesteld tegen de beslissing van de hovioikeus – heeft dit beroep toegestaan wat betreft de vraag of Koninklijke Philips krachtens de wet inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door een koffiemachine die haar merk draagt en die door haar dochteronderneming is vervaardigd.

14      De verwijzende rechter wenst te vernemen hoe de uitdrukking „eenieder die zich als producent presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product aan te brengen” in artikel 3, lid 1, van richtlijn 85/374 moet worden uitgelegd. In het bijzonder vraagt hij zich af of, naast het aanbrengen van het merk, bijkomende criteria zijn vereist opdat de merkhouder als producent van het betrokken product wordt beschouwd, dan wel of bepaalde elementen die de aansprakelijkheid uitsluiten in aanmerking kunnen worden genomen, zoals het feit dat uit de vermeldingen op dit product blijkt dat de producent een andere onderneming is dan de merkhouder. De verwijzende rechter is van mening dat de producent „de meest aangewezen persoon” is om soortgelijke door een product veroorzaakte schade te voorkomen.

15      In deze omstandigheden heeft de Korkein oikeus de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Vereist het begrip „producent”, in de zin van artikel 3, lid 1, van [richtlijn 85/374], dat een persoon die zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product heeft aangebracht dan wel heeft toegestaan dat dit wordt aangebracht, zich ook op een andere manier als producent van het product presenteert?

2)      Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, aan de hand van welke criteria moet dan worden vastgesteld of de persoon zich als producent van het product presenteert? Is het voor deze beoordeling van belang dat het product werd vervaardigd door een dochteronderneming van de merkhouder en door een andere dochteronderneming werd verkocht?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Ontvankelijkheid

16      Koninklijke Philips is in wezen van mening dat de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk zijn omdat zij niet relevant zijn voor de beslechting van het hoofdgeding, aangezien voor de schadevergoeding op basis van productaansprakelijkheid krachtens artikel 5, lid 1, van de wet inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken vereist is dat het product door de houder van het merk of van een ander onderscheidingsteken in de handel is gebracht. Dit in de handel brengen is in het kader van het hoofdgeding echter geenszins aangetoond.

17      In dit verband zij eraan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak, in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU, die op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof berust, de nationale rechter bij uitsluiting bevoegd is om de feiten van het hoofdgeding vast te stellen en te beoordelen, alsmede om het nationale recht uit te leggen en toe te passen. Het is tevens uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak als de relevantie te beoordelen van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 26 mei 2011, Stichting Natuur en Milieu e.a., C‑165/09 tot C‑167/09, EU:C:2011:348, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

18      Aangezien de verwijzende rechter bij uitsluiting bevoegd is om de feiten van het bij hem aanhangige geding vast te stellen en te beoordelen, dient het Hof zijn onderzoek in beginsel te beperken tot de elementen die de verwijzende rechter hem ter beoordeling heeft voorgelegd. Het mag zich enkel laten leiden door de feiten die de verwijzende rechter als vaststaand beschouwt, en kan niet gebonden zijn door hypotheses die door een van de partijen in het hoofdgeding zijn geformuleerd (arrest van 2 april 2020, Coty Germany, C‑567/18, EU:C:2020:267, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19      Het Hof is met name niet verplicht uitspraak te doen wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is (arrest van 26 mei 2011, Stichting Natuur en Milieu e.a., C‑165/09 tot C‑167/09, EU:C:2011:348, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

20      Dit is in casu echter niet het geval.

21      Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing en zoals in de punten 11 en 12 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, heeft de käräjäoikeus (rechter in eerste aanleg) geoordeeld dat Koninklijke Philips de koffiemachine onder haar merk in Finland in de handel had gebracht, terwijl de hovioikeus (rechter in tweede aanleg) heeft geoordeeld dat niet was aangetoond dat Koninklijke Philips deze machine in Finland als haar eigen product in de handel had gebracht. Aangezien er tussen de bevoegde rechterlijke instanties geen eensgezindheid bestaat wat betreft de beoordeling van de feiten naar nationaal recht en aangezien de verwijzende rechter van mening is dat de aansprakelijkheid van Koninklijke Philips voor het betrokken gebrekkige product niet kan worden uitgesloten, ligt het echter niet, althans niet duidelijk, voor de hand dat de opgeworpen vragen hypothetisch zijn met betrekking tot de door de nationale rechter in het kader van het hoofdgeding te verrichten beoordeling.

22      Bijgevolg moet het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk worden geacht.

 Ten gronde

 Eerste vraag

23      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van richtlijn 85/374 aldus moet worden uitgelegd dat het in deze bepaling bedoelde begrip „producent” vereist dat de persoon die zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product heeft aangebracht dan wel heeft toegestaan dat dit wordt aangebracht, zich ook op enige andere wijze als producent van het product presenteert.

24      Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context van die bepaling en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt [arrest van 17 december 2020, CLCV e.a. (Manipulatie-instrument in dieselmotoren), C‑693/18, EU:C:2020:1040, punt 94 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

25      Ten eerste zij erop gewezen dat volgens de bewoordingen van artikel 3, lid 1, van richtlijn 85/374 „onder ‚producent’ wordt verstaan de fabrikant van een eindproduct, de producent van een grondstof of de fabrikant van een onderdeel, alsmede eenieder die zich als producent presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product aan te brengen.”

26      Artikel 3, lid 1, van richtlijn 85/374 bevat dus in wezen een alternatief, waarvan alleen het eerste onderdeel betrekking heeft op de persoon die ten minste gedeeltelijk betrokken is bij het productieproces van het product. Het tweede alternatief duidt daarentegen een persoon aan die zich presenteert als producent door op het product zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken aan te brengen.

27      Uit de duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen van deze bepaling blijkt dus dat de deelneming in het productieproces van de persoon die zich als producent van het product presenteert niet noodzakelijk is om hem als „producent” in de zin van die bepaling aan te merken.

28      Verder blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat de kring van aansprakelijke personen jegens wie de gelaedeerde in het kader van de aansprakelijkheidsregeling van richtlijn 85/374 een vordering kan instellen, wordt afgebakend in de artikelen 1 en 3 daarvan, en dat de vaststelling van de kring van aansprakelijke personen in die artikelen als uitputtend moet worden beschouwd aangezien de richtlijn voor de punten die zij regelt een volledige harmonisatie nastreeft (arrest van 10 januari 2006, Skov en Bilka, C‑402/03, EU:C:2006:6, punten 32 en 33).

29      Bijgevolg kan deze afbakening van de kring van aansprakelijke personen niet afhankelijk worden gesteld van de vaststelling van bijkomende criteria die niet uit de bewoordingen van de artikelen 1 en 3 van richtlijn 85/374 voortvloeien.

30      Aangezien de definitie in artikel 3, lid 1, tweede alternatief, van richtlijn 85/374 geen enkel bijkomend criterium bevat, blijkt uit de bewoordingen van deze bepaling dat de hoedanigheid van „producent” in de zin van deze bepaling berust op het aanbrengen van onderscheidingstekens door de door hen aangewezen persoon of door een gemachtigde.

31      Wat ten tweede de context van artikel 3, lid 1, van richtlijn 85/374 en het daarmee nagestreefde doel betreft, blijkt uit de vierde en de vijfde overweging van de considerans van deze richtlijn en uit artikel 5 ervan dat de Uniewetgever het begrip „producent” ruim heeft willen uitleggen om de consument te beschermen.

32      Volgens de vierde overweging van de considerans van richtlijn 85/374 vereist de bescherming van de consument immers dat eenieder die zich als producent presenteert door op het product zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken aan te brengen, net als de werkelijke producent aansprakelijk is. Bovendien blijkt zowel uit artikel 5 als uit de vijfde overweging van de considerans van deze richtlijn dat de aansprakelijkheid van degene die zich als producent presenteert, zich op hetzelfde niveau bevindt als die van de werkelijke producent en dat de consument vrij kan kiezen om van elk van hen integrale schadevergoeding te vorderen aangezien zij hoofdelijk aansprakelijk zijn.

33      Artikel 3, lid 1, van richtlijn 85/374 heeft dus tot doel de last te verlichten die voortvloeit uit het feit dat moet worden bepaald wie de werkelijke producent van het betrokken gebrekkige product is. In dit verband blijkt uit de toelichting bij artikel 2 van het voorstel voor een richtlijn van de Commissie van 9 september 1976, dat de grondslag vormde voor richtlijn 85/374 en dat zonder inhoudelijke wijziging artikel 3 van deze richtlijn is geworden, dat de Uniewetgever van mening was dat de bescherming van de consument niet toereikend zou zijn indien de distributeur de consument zou kunnen „doorverwijzen” naar een voor de consument wellicht onbekende producent.

34      Door op het betrokken product zijn naam, merk of ander onderscheidingsteken aan te brengen, wekt de persoon die zich als producent presenteert de indruk dat hij betrokken is bij het productieproces of daarvoor de verantwoordelijkheid draagt. Het gebruik van deze vermeldingen komt voor deze persoon dus neer op het gebruik van zijn bekendheid om dit product aantrekkelijker te maken in de ogen van de consument, hetgeen rechtvaardigt dat hij als tegenprestatie aansprakelijk kan worden gesteld voor dat gebruik.

35      Bovendien is het, zoals de Tsjechische regering terecht opmerkt en anders dan de verwijzende rechter suggereert, niet relevant om te zoeken naar één enkele verantwoordelijke, „meest geschikte” persoon, tegenover wie de consument zijn rechten zou moeten doen gelden, aangezien, ten eerste, verschillende personen als producent kunnen worden beschouwd en, ten tweede, de consument zijn rechten tegen eenieder van hen kan doen gelden.

36      Bijgevolg kan niet worden verlangd dat de persoon die zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product heeft aangebracht dan wel heeft toegestaan dat dit wordt aangebracht, zich ook op enige andere wijze als de producent van het product presenteert om als „producent” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 85/374 te worden beschouwd.

37      Anders dan Koninklijke Philips stelt, moet dus worden vastgesteld dat in het hoofdgeding een verdeling van de aansprakelijkheid tussen haar en Saeco International Group geen gevolgen heeft voor de consument, die juist moet worden ontlast van de verplichting om de werkelijke producent te bepalen teneinde zijn schadevordering te kunnen inleiden.

38      Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 85/374 aldus moet worden uitgelegd dat het in deze bepaling bedoelde begrip „producent” niet vereist dat de persoon die zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product heeft aangebracht dan wel heeft toegestaan dat dit wordt aangebracht, zich ook op enige andere wijze als de producent van het product presenteert.

 Tweede vraag

39      Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

40      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, zoals gewijzigd bij richtlijn 1999/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 1999, moet aldus worden uitgelegd dat het in deze bepaling bedoelde begrip „producent” niet vereist dat de persoon die zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product heeft aangebracht dan wel heeft toegestaan dat dit wordt aangebracht, zich ook op enige andere wijze als de producent van het product presenteert.

ondertekeningen


*      Procestaal: Fins.