Language of document : ECLI:EU:C:2012:739

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

22 november 2012 (*)

„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 1346/2000 – Insolventieprocedures – Begrip ‚beëindiging van de procedure’ – Mogelijkheid voor rechter bij wie secundaire insolventieprocedure aanhangig is om insolventie van schuldenaar te beoordelen – Mogelijkheid om liquidatieprocedure te openen als secundaire insolventieprocedure wanneer hoofdprocedure sauvegarde‑procedure is”

In zaak C‑116/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Rejonowy Poznań‑Stare Miasto w Poznaniu (Polen) bij beslissing van 21 februari 2011, ingekomen bij het Hof op 7 maart 2011, in de procedure

Bank Handlowy w Warszawie SA,

PPHU „ADAX”/Ryszard Adamiak

tegen

Christianapol sp. z o.o.,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, A. Borg Barthet, J.‑J. Kasel, M. Safjan en M. Berger (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 maart 2012,

gelet op de opmerkingen van:

–        Bank Handlowy w Warszawie SA, vertegenwoordigd door Z. Skórczyński, juridisch adviseur,

–        Christianapol sp. z o.o., vertegenwoordigd door M. Barłowski, juridisch adviseur, bijgestaan door P. Saigne en M. Le Berre, adwokaci,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Szpunar, M. Arciszewski en B. Czech als gemachtigden,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Centeno Huerta als gemachtigde,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues, B. Beaupère-Manokha en N. Rouam als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin en A. Stobiecka-Kuik als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 mei 2012,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 4, leden 1 en 2, sub j, en 27 van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 788/2008 van de Raad van 24 juli 2008 (PB L 213, blz. 1; hierna: „verordening”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure tot opening in Polen, op verzoek van Bank Handlowy w Warszawie SA (hierna: „Bank Handlowy”) en PPHU „ADAX”/Ryszard Adamiak (hierna: „Adamiak”), van een insolventieprocedure tegen Christianapol sp. z o.o. (hierna: „Christianapol”), een vennootschap naar Pools recht waartegen reeds eerder in Frankrijk een procédure de sauvegarde (Franse saneringsprocedure; hierna: „sauvegarde‑procedure”) was geopend.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De punten 2, 12, 19, 20 en 23 van de considerans van de verordening bepalen respectievelijk:

„(2)      Voor de goede werking van de interne markt zijn efficiënte en doeltreffende grensoverschrijdende insolventieprocedures nodig. Ter verwezenlijking van dat doel dient deze verordening te worden vastgesteld. Dit doel valt onder de samenwerking in burgerlijke zaken in de zin van artikel 65 van het Verdrag.

[...]

(12)      Deze verordening maakt het mogelijk de hoofdinsolventieprocedure te openen in de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar is gelegen. Die procedure heeft een universele strekking en beoogt alle goederen van de schuldenaar te omvatten. Ter bescherming van de diversiteit van de belangen, maakt deze verordening het mogelijk dat parallel met de hoofdinsolventieprocedure secundaire procedures worden geopend. Een secundaire procedure kan worden geopend in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft. De gevolgen van die secundaire procedure blijven beperkt tot de goederen van de schuldenaar die zich in de lidstaat in kwestie bevinden. Dwingende regels voor de coördinatie met de hoofdprocedure garanderen de noodzakelijke eenheid binnen de Gemeenschap.

[...]

(19)      Een secundaire insolventieprocedure kan diverse doelen dienen, naast de bescherming van plaatselijke belangen. De boedel van de schuldenaar kan bijvoorbeeld te gecompliceerd zijn om als één geheel te worden beheerd, of de verschillen in de rechtsstelsels kunnen zo groot zijn dat er moeilijkheden zouden rijzen bij uitbreiding van de rechtsgevolgen van het recht van de lidstaat waar de procedure wordt geopend tot de andere lidstaten waar zich goederen bevinden. Om die reden mag de curator van de hoofdprocedure een secundaire procedure aanvragen wanneer dat voor een efficiënt beheer van de boedel nodig is.

(20)      De hoofdinsolventieprocedure en secundaire procedures kunnen alleen tot een efficiënte afwikkeling van de boedel bijdragen wanneer de gelijktijdig aanhangige procedures gecoördineerd worden. [...] Het overwicht van de hoofdprocedure moet verzekerd zijn doordat de curator van de hoofdprocedure in gelijktijdig aanhangige secundaire procedures kan ingrijpen, bijvoorbeeld door een herstelplan of akkoord voor te stellen of om schorsing van de afwikkeling van de boedel in de secundaire procedure te verzoeken.

[...]

(23)      Deze verordening moet voor haar werkingssfeer uniforme conflictregels vaststellen die, voor zover zij van toepassing zijn, in de plaats treden van de nationale voorschriften op het gebied van het internationale privaatrecht. Tenzij anders is bepaald, moet het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend van toepassing zijn (lex concursus). Deze conflictregels moeten voor zowel de hoofdprocedure als de territoriale procedures gelden. De lex concursus is bepalend voor alle rechtsgevolgen van de insolventieprocedure, zowel procedureel als materieel, ten aanzien van de betrokken rechtssubjecten en rechtsbetrekkingen. Dit recht beheerst alle voorwaarden voor het openen, het verloop en het beëindigen van de insolventieprocedure.”

4        De verordening is volgens artikel 1, lid 1, ervan van toepassing „op collectieve procedures die, op de insolventie van de schuldenaar berustend, ertoe leiden dat deze schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of ten dele verliest en dat een curator wordt aangewezen”.

5        Volgens artikel 2, sub a, van de verordening moet onder „insolventieprocedure” worden verstaan „de collectieve procedures bedoeld in artikel 1, lid 1”. Volgens dezelfde bepaling worden „[d]eze procedures [...] opgesomd in bijlage A”.

6        De lijst van procedures in bijlage A bij de verordening bevat voor Frankrijk de sauvegarde-procedure.

7        Artikel 3 van de verordening bepaalt:

„1.      De rechters van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is, zijn bevoegd de insolventieprocedure te openen. Bij vennootschappen en rechtspersonen wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats van de statutaire zetel te zijn.

2.      Wanneer het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar op het grondgebied van een lidstaat gelegen is, zijn de rechters van een andere lidstaat slechts tot opening van een insolventieprocedure ten aanzien van deze schuldenaar bevoegd indien hij op het grondgebied van laatstgenoemde lidstaat een vestiging bezit. De gevolgen van deze procedure gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van die lidstaat bevinden.

3.      Wanneer krachtens lid 1 een insolventieprocedure wordt geopend, is iedere insolventieprocedure die vervolgens krachtens lid 2 wordt geopend een secundaire procedure. Deze procedure moet een liquidatieprocedure zijn.

[...]”

8        Artikel 4 van de verordening bepaalt:

„1.      Tenzij deze verordening iets anders bepaalt, worden de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure wordt geopend, hierna te noemen ‚lidstaat waar de procedure wordt geopend’.

2.      Het recht van de lidstaat waar de procedure wordt geopend, bepaalt onder welke voorwaarden deze procedure wordt geopend, verloopt en wordt beëindigd. Het bepaalt met name:

[...]

j)      de voorwaarden voor en de gevolgen van de beëindiging van de insolventieprocedure, met name door een akkoord;

[...]”

9        In artikel 16 van de verordening is het beginsel van erkenning van de insolventieprocedure als volgt neergelegd:

„1.      Elke beslissing tot opening van een insolventieprocedure, genomen door een krachtens artikel 3 bevoegde rechter van een lidstaat, wordt erkend in alle andere lidstaten zodra de beslissing rechtsgevolgen heeft in de lidstaat waar de procedure is geopend.

[...]”

10      Artikel 25 van de verordening verduidelijkt de werkingssfeer van dit beginsel als volgt:

„1.      De inzake het verloop en de beëindiging van een insolventieprocedure gegeven beslissingen van een rechter wiens beslissing tot opening van de procedure krachtens artikel 16 is erkend, alsmede een door die rechter bevestigd akkoord, worden eveneens zonder verdere formaliteiten erkend. [...]”

11      Artikel 26 van de verordening voorziet in een uitzondering op dit beginsel en biedt een lidstaat de mogelijkheid om te weigeren een in een andere lidstaat geopende insolventieprocedure te erkennen indien uit die erkenning „gevolgen zouden voortvloeien die kennelijk in strijd zijn met de openbare orde van die lidstaat, in het bijzonder met de grondbeginselen daarvan of met de grondwettelijk beschermde rechten en individuele vrijheden”.

12      Artikel 27 van de verordening bepaalt:

„Indien een procedure als bedoeld in artikel 3, lid 1, wordt geopend door een rechter van een lidstaat en in een andere lidstaat wordt erkend (hoofdprocedure) kan in die andere lidstaat, indien een rechter van die lidstaat krachtens artikel 3, lid 2, bevoegd zou zijn, een secundaire insolventieprocedure worden geopend, zonder dat de insolventie van de schuldenaar in die andere lidstaat behandeld hoeft te worden. Deze procedure moet een van de in bijlage B genoemde [liquidatieprocedures] zijn. De gevolgen van die procedure gelden alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van die andere lidstaat bevinden.”

13      Het verloop van de secundaire procedure is geregeld in de artikelen 28 tot en met 38 van de verordening. Met het oog op coördinatie tussen de hoofdprocedure en de secundaire procedure voorziet artikel 31, lid 1, in een samenwerkings- en kennisgevingsplicht tussen de curator van de hoofdprocedure en die van de secundaire procedure.

14      Artikel 33, lid 1, van de verordening biedt de mogelijkheid om de secundaire procedure te schorsen en luidt:

„De rechter die de secundaire procedure heeft geopend, schorst de liquidatieverrichtingen geheel of ten dele op verzoek van de curator van de hoofdprocedure, onverminderd de mogelijkheid om in dat geval van de curator van de hoofdprocedure alle passende maatregelen te verlangen ter waarborging van de belangen van de schuldeisers van de secundaire procedure en van bepaalde groepen schuldeisers. Het verzoek van de curator van de hoofdprocedure kan alleen worden afgewezen indien het kennelijk niet in het belang is van de schuldeisers van de hoofdprocedure. De schorsing van de liquidatie kan worden bevolen voor een periode van ten hoogste drie maanden; zij kan worden verlengd of vernieuwd voor perioden van dezelfde duur.”

15      Artikel 34, lid 1, van de verordening, betreffende de beëindiging van de secundaire procedure, luidt:

„Wanneer het recht dat van toepassing is op de secundaire procedure voorziet in de mogelijkheid deze procedure zonder liquidatie te beëindigen door middel van een herstelplan, een akkoord of een vergelijkbare maatregel, kan een dergelijke maatregel door de curator van de hoofdprocedure zelf worden voorgesteld.

De beëindiging van de secundaire procedure door middel van een maatregel als bedoeld in de eerste alinea, wordt pas definitief met de instemming van de curator van de hoofdprocedure of, bij ontstentenis van diens instemming, wanneer de voorgestelde maatregel de financiële belangen van de schuldeisers van de hoofdprocedure niet aantast.”

 Nationaal recht

16      Naar Frans recht is de sauvegarde-procedure voor ondernemingen geregeld in de artikelen L. 620‑1 en volgende van het wetboek van koophandel. Artikel L. 620‑1, zoals gewijzigd bij wet nr. 2005‑845 van 26 juli 2005 en van toepassing op het hoofdgeding, bepaalde:

„Er wordt een sauvegarde-procedure ingesteld op verzoek van een in artikel L. 620‑2 bedoelde schuldenaar die aantoont dat hij onoverwinnelijke moeilijkheden ondervindt die ertoe kunnen leiden dat hij zijn betalingen staakt. Deze procedure is bedoeld om de reorganisatie van de onderneming te vergemakkelijken teneinde de voortzetting van de economische activiteit, het behoud van de werkgelegenheid en de aanzuivering van de schulden mogelijk te maken.

De sauvegarde-procedure geeft aanleiding tot een plan dat wordt goedgekeurd bij vonnis na afloop van een observatieperiode [...].”

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten en prejudiciële vragen

17      Christianapol, met statutaire zetel te Łowyń (Polen), is een 100 %‑dochteronderneming van een Duitse vennootschap, die zelf voor 90 % in handen is van een Franse vennootschap.

18      Bij vonnis van 1 oktober 2008 heeft het Tribunal de commerce de Meaux (handelsrechtbank te Meaux, Frankrijk) tegen Christianapol een insolventieprocedure geopend. Deze rechtbank heeft haar bevoegdheid gebaseerd op de vaststelling dat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in Frankrijk is gelegen. De rechtbank heeft een sauvegarde-procedure geopend, op grond dat de schuldenaar zijn betalingen niet had gestaakt, maar hij ze zou staken wanneer een snelle financiële herstructurering zou uitblijven.

19      Op 21 april en 26 juni 2009 heeft Bank Handlowy, gevestigd te Warschau (Polen), als schuldeiser van Christianapol de verwijzende rechter verzocht om tegen deze vennootschap een secundaire insolventieprocedure te openen op grond van artikel 27 van de verordening. Subsidiair, voor het geval het vonnis van het Tribunal de commerce de Meaux van 1 oktober 2008 overeenkomstig artikel 26 van deze verordening in strijd met de openbare orde zou worden bevonden, heeft zij verzocht om opening van een liquidatieprocedure naar Pools recht.

20      Op 20 juli 2009 heeft het Tribunal de commerce de Meaux een herstelplan van Christianapol bekrachtigd, dat voorzag in een over tien jaar gespreide betaling van de schulden en de overdracht verbood van de te Łowyń gevestigde onderneming en bepaalde goederen van de schuldenaar. De Franse rechter heeft de eerder aangewezen gerechtelijke vereffenaars tot het einde van de procedure tot verificatie van de schuldvorderingen en van de indiening van het eindverslag over hun werkzaamheden gehandhaafd. Verder heeft hij in zijn vonnis een commissaris voor de uitvoering van het plan benoemd.

21      Op 2 augustus 2009 heeft een andere schuldeiser, Adamiak, gevestigd te Łęczyca (Polen), eveneens verzocht om de opening van een liquidatieprocedure naar Pools recht.

22      Christianapol heeft aanvankelijk verzocht om afwijzing van het verzoek om opening in Polen van een secundaire insolventieprocedure op grond dat deze procedure in strijd is met het doel en de aard van de sauvegarde-procedure. Na de bekrachtiging van het herstelplan door de Franse rechter heeft zij betoogd dat niet hoefde te worden beslist over de procedure betreffende de opening van een secundaire insolventieprocedure, aangezien de hoofdprocedure was beëindigd. Zij heeft verklaard dat zij haar verplichtingen overeenkomstig het door de Franse rechter bekrachtigde plan nakomt. Dit betekent dat naar Pools recht er jegens haar geen opeisbare geldvorderingen bestaan, zodat er geen grond is om haar insolvent te verklaren.

23      De verwijzende rechter heeft het Tribunal de commerce de Meaux verzocht aan te geven of de aldaar geopende insolventieprocedure, die de hoofdprocedure in de zin van de verordening was, nog steeds aanhangig was. Het antwoord van de Franse rechter heeft niet de noodzakelijke duidelijkheid verschaft. Daarom heeft de verwijzende rechter een beroep gedaan op een expert.

24      Daarop heeft de Sąd Rejonowy Poznań‑Stare Miasto w Poznaniu de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moet artikel 4, lid 1 en lid 2, sub j, van [de verordening] aldus worden uitgelegd dat het daarin gebruikte begrip ‚beëindiging van de insolventieprocedure’ autonoom moet worden uitgelegd, onafhankelijk van de in de rechtsstelsels van de afzonderlijke lidstaten geldende regelingen, ofwel staat het uitsluitend aan het nationale recht van de lidstaat waar de procedure wordt geopend, om te beslissen op welk tijdstip de insolventieprocedure wordt beëindigd?

2)      Moet artikel 27 van [de verordening] aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter aan wie het verzoek om opening van de secundaire insolventieprocedure is voorgelegd, nooit de insolventie van de schuldenaar mag behandelen tegen wie in een andere lidstaat een hoofdinsolventieprocedure is geopend, ofwel aldus dat de nationale rechter in bepaalde gevallen het bestaan van de insolventie van de schuldenaar kan behandelen, met name wanneer de hoofdprocedure een saneringsprocedure is, waarin de rechter heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet insolvent is (Franse sauvegarde-procedure)?

3)      Kan op grond van de uitlegging van artikel 27 van [de verordening] een secundaire insolventieprocedure, waarvan de aard in artikel 3, lid 3, tweede volzin, van [deze] verordening wordt gepreciseerd, worden geopend in de lidstaat waar zich het gehele vermogen van de insolvente schuldenaar bevindt, wanneer de hoofdprocedure, die automatisch wordt erkend, de aard van een saneringsprocedure heeft (Franse sauvegarde-procedure), in die procedure een afbetalingsplan is aanvaard en goedgekeurd, dit plan door de schuldenaar wordt uitgevoerd en de rechter de verkoop van de goederen van de schuldenaar heeft verboden?”

 Verzoek om heropening van de mondelinge behandeling

25      De mondelinge behandeling is op 24 mei 2012 gesloten nadat de advocaat-generaal conclusie had genomen.

26      Bij brief van 29 juni 2012, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, heeft Christianapol het Hof verzocht om de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten.

27      Ter ondersteuning van dit verzoek heeft zij aangevoerd dat de conclusie van de advocaat-generaal een aantal vragen heeft doen rijzen betreffende de rol en de invloed van de curator van de hoofdinsolventieprocedure met betrekking tot de secundaire procedure, het punt of de sauvegarde‑procedure naar Frans recht een insolventieprocedure in de zin van de verordening is en de mogelijkheid voor de rechter bij wie een verzoek om opening van een secundaire procedure is ingediend, om de insolventie van de schuldenaar na te gaan.

28      Dienaangaande zij opgemerkt dat het Hof krachtens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling kan gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen (zie in die zin, met betrekking tot artikel 61 van het Reglement voor de procesvoering, in de vóór 1 november 2012 geldende versie, beschikking van 4 juli 2012, Feyerbacher, C‑62/11, punt 6 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      In casu is het Hof, de advocaat-generaal gehoord, van oordeel dat het over alle noodzakelijke gegevens beschikt om de gestelde vragen te kunnen beantwoorden, en dat over deze gegevens ten overstaan van het Hof is gediscussieerd.

30      Derhalve dient het verzoek van Christianapol om heropening van de mondelinge behandeling te worden afgewezen.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Voorafgaande opmerkingen

31      Vooraf zij herinnerd aan de werkingssfeer van de verordening.

32      De verordening is krachtens artikel 1, lid 1, ervan van toepassing op collectieve procedures die, op de insolventie van de schuldenaar berustend, ertoe leiden dat deze schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of ten dele verliest en dat een curator wordt aangewezen. Artikel 2, sub a, van de verordening verstaat onder „insolventieprocedure” de in artikel 1, lid 1, van deze verordening bedoelde collectieve procedures en preciseert dat deze procedures worden opgesomd in bijlage A bij deze verordening.

33      Derhalve moet een procedure die is opgenomen in bijlage A bij de verordening, worden geacht binnen de werkingssfeer van de verordening te vallen. Deze opname heeft rechtstreekse werking en bindende kracht zoals bepalingen van een verordening.

34      Vaststaat dat de in het hoofdgeding door het Tribunal de commerce de Meaux geopende sauvegarde-procedure een van de voor Frankrijk in bijlage A bij de verordening opgenomen procedures is.

35      Uit deze opname, over de gegrondheid waarvan geen prejudiciële vraag is gesteld, volgt dat de Franse sauvegarde-procedure binnen de werkingssfeer van de verordening valt, en voorts dat het geval van een schuldenaar zoals Christianapol, tegen wie een dergelijke procedure is geopend, voor de toepassing van deze verordening moet worden aangemerkt als een geval van insolventie.

 Eerste vraag

36      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 2, sub j, van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „beëindiging van een insolventieprocedure” een autonome betekenis heeft die eigen is aan de verordening, dan wel of het aan het nationale recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend, staat om te beslissen op welk tijdstip deze procedure wordt beëindigd.

37      Volgens de verwijzende rechter is het antwoord op deze vraag van fundamenteel belang om te bepalen of de in Frankrijk tegen Christianapol geopende hoofdinsolventieprocedure nog steeds aanhangig is, en om zich te kunnen uitspreken over de verzoeken van Bank Handlowy en Adamiak om opening in Polen van een tweede hoofdinsolventieprocedure tegen dezelfde schuldenaar. De verwijzende rechter is van oordeel dat hij, indien de in Frankrijk geopende hoofdinsolventieprocedure is beëindigd, de verzoeken van Bank Handlowy en Adamiak, na toetsing aan zijn nationale recht van de staat van insolventie van Christianapol, kan toewijzen.

38      Bij deze overwegingen moeten de volgende opmerkingen worden gemaakt.

39      De verwijzende rechter heeft de in Frankrijk geopende insolventieprocedure terecht als hoofdprocedure aangemerkt. Deze insolventieprocedure is immers geopend krachtens artikel 3, lid 1, van de verordening.

40      Zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt, heeft deze procedure universele gevolgen doordat zij van toepassing is op de goederen van de schuldenaar in alle lidstaten. Zolang een hoofdinsolventieprocedure aanhangig is, kan geen andere hoofdprocedure worden geopend. Zoals is aangegeven in artikel 3, leden 2 en 3, van de verordening, kan iedere insolventieprocedure die tijdens deze periode wordt geopend enkel een secundaire procedure zijn, waarvan de gevolgen alleen ten aanzien van de goederen van de schuldenaar gelden die zich bevinden in de lidstaat waar deze procedure wordt geopend (zie in die zin arrest van 15 december 2011, Rastelli Davide e C., C‑191/10, Jurispr. blz. I-13209, punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      Krachtens artikel 16, lid 1, van de verordening wordt de in een lidstaat geopende hoofdinsolventieprocedure in alle lidstaten erkend zodra zij rechtsgevolgen heeft in de lidstaat waar zij is geopend. Deze regel houdt in dat de rechters van de andere lidstaten de beslissing tot opening van een insolventieprocedure erkennen, zonder dat zij de beoordeling van de eerste rechter inzake zijn bevoegdheid kunnen toetsen (zie in die zin arresten van 2 mei 2006, Eurofood IFSC, C‑341/04, Jurispr. blz. I‑3813, punten 39 en 42, en 21 januari 2010, MG Probud Gdynia, C‑444/07, Jurispr. blz. I‑417, punten 27 en 29). Artikel 25 van de verordening breidt deze erkenningsregel uit tot alle beslissingen inzake het verloop en de beëindiging van de procedure.

42      In het hoofdgeding is de hoofdinsolventieprocedure door het Tribunal de commerce de Meaux geopend op basis van met name de vaststelling dat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar, het enige in artikel 3, lid 1, van de verordening gehanteerde criterium voor internationale bevoegdheid, zich in Frankrijk bevond. Zoals de advocaat-generaal in punt 44 van haar conclusie heeft opgemerkt, valt deze vaststelling onder het beginsel van wederzijdse erkenning, dat bindend is voor de verwijzende rechter.

43      Indien de in Frankrijk tegen Christianapol geopende hoofdinsolventieprocedure moet worden geacht te zijn beëindigd, kan de verwijzende rechter derhalve slechts een tweede hoofdprocedure openen in Polen, voor zover kan worden aangetoond dat het centrum van de voornaamste belangen van Christianapol na de opening van de eerste hoofdprocedure in Frankrijk is verplaatst naar Polen.

44      Tegen de achtergrond van deze opmerkingen moet worden nagegaan hoe de betekenis van het begrip „beëindiging van een insolventieprocedure” moet worden bepaald.

45      Zoals het Hof in herinnering heeft gebracht, beoogt de verordening niet de invoering van een uniforme insolventieprocedure, maar wordt blijkens punt 2 van de considerans ervan beoogd een garantie bieden voor efficiënte en doeltreffende grensoverschrijdende insolventieprocedures (reeds aangehaald arrest Eurofood IFSC, punt 48). Daartoe bevat zij bepalingen inzake bevoegdheid, erkenning en op dit gebied toepasselijk recht.

46      Welk recht op insolventieprocedures van toepassing is, wordt in artikel 4 van de verordening geregeld; volgens lid 1 ervan is dit het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend. In artikel 4, lid 2, sub j, wordt gepreciseerd dat dit recht met name de voorwaarden voor en de gevolgen van de beëindiging van de insolventieprocedure bepaalt.

47      Artikel 4 van de verordening is derhalve een conflictregel. Deze kwalificatie wordt bevestigd door punt 23 van de considerans van de verordening, waarin is bepaald dat de uniforme conflictregels van de verordening in de plaats treden van de nationale voorschriften op het gebied van het internationale privaatrecht.

48      Zoals de advocaat-generaal in punt 32 van haar conclusie heeft opgemerkt, is het kenmerkend voor een conflictregel dat daarin niet een vraag van materieel recht zelf wordt beantwoord, maar alleen wordt vastgesteld krachtens welk recht het antwoord moet worden gegeven.

49      Weliswaar moeten de bepalingen van het Unierecht in geval van twijfel over de formulering ervan autonoom en uniform worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling, maar het Hof heeft geoordeeld dat dit beginsel alleen voor bepalingen geldt die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijzen (zie in die zin arrest van 20 oktober 2011, Interedil, C‑396/09, Jurispr. blz. I-9915, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50      Derhalve kunnen vraagstukken zoals de voorwaarden voor en de gevolgen van de beëindiging van de insolventieprocedure, waarvoor artikel 4, lid 2, sub j, van de verordening uitdrukkelijk naar het nationale recht verwijst, niet autonoom worden uitgelegd, maar moet hierover een beslissing worden genomen aan de hand van de als toepasselijk aangewezen lex concursus.

51      Aan deze analyse wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat het Hof in punt 54 van het reeds aangehaalde arrest Eurofood IFSC, waarop Christianapol en de Franse regering zich hebben beroepen, heeft geoordeeld dat bij de omschrijving van het begrip „beslissing tot opening van een insolventieprocedure” in de zin van artikel 16, lid 1, van de verordening moet worden uitgegaan van twee criteria die eigen zijn aan de verordening. Anders dan artikel 4 van de verordening bevat dit artikel 16, lid 1, immers geen expliciete verwijzing naar het nationale recht, maar een rechtstreeks toepasselijke regel in de vorm van een beginsel van erkenning van de eerste beslissing tot opening.

52      Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 2, sub j, van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat het aan het nationale recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend, staat om te beslissen op welk tijdstip deze procedure wordt beëindigd.

 Derde vraag

53      Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 27 van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat op grond van dat artikel een secundaire insolventieprocedure kan worden geopend in de lidstaat waar zich het gehele vermogen van de schuldenaar bevindt, wanneer met de hoofdprocedure een saneringsdoel wordt nagestreefd.

54      Vooraf zij opgemerkt dat het antwoord op deze vraag voor de beslechting van het hoofdgeding slechts relevant kan zijn indien de in Frankrijk geopende hoofdinsolventieprocedure nog aanhangig is, hetgeen door de verwijzende rechter dient te worden vastgesteld rekening houdend met het antwoord op de eerste vraag.

55      Door te bepalen dat indien in een lidstaat een hoofdinsolventieprocedure wordt geopend, een secundaire procedure kan worden geopend in een andere lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft, maakt artikel 27, eerste volzin, van de verordening geen onderscheid naar het doel van de hoofdprocedure.

56      Dezelfde algemene bewoordingen zijn terug te vinden in artikel 3, lid 3, van de verordening, waarin wordt bepaald dat, wanneer een hoofdprocedure is geopend, iedere insolventieprocedure die vervolgens wordt geopend door een rechter die zijn bevoegdheid baseert op de aanwezigheid van een vestiging van de schuldenaar, een secundaire procedure is.

57      Derhalve moeten deze bepalingen aldus worden gelezen dat op grond daarvan een secundaire procedure ook kan worden geopend wanneer met de hoofdprocedure, net als met de Franse sauvegarde-procedure, een saneringsdoel wordt nagestreefd.

58      De door Christianapol en de Franse regering verdedigde uitlegging dat de opening van een hoofdprocedure waarmee een saneringsdoel wordt nagestreefd een beletsel zou vormen voor de opening van een secundaire procedure, is niet alleen onverenigbaar met de bewoordingen van de betrokken bepalingen, maar is bovendien in tegenspraak met de plaats van secundaire procedures in het bij de verordening ingevoerde systeem. Dienaangaande zij benadrukt dat secundaire procedures weliswaar met name de bescherming van de lokale belangen beogen, maar, zoals punt 19 van de considerans van de verordening in herinnering brengt, zij kunnen ook andere doelstellingen nastreven. Daarom kunnen zij worden geopend op verzoek van de curator van de hoofdprocedure wanneer dat in het belang voor een efficiënt beheer van de boedel nodig blijkt.

59      Dit neemt niet weg dat, zoals de verwijzende rechter heeft benadrukt, de opening van een secundaire procedure, die volgens artikel 3, lid 3, van de verordening een liquidatieprocedure moet zijn, zou kunnen ingaan tegen de doelstelling van een hoofdprocedure die een saneringsprocedure is.

60      Dienaangaande zij opgemerkt dat de verordening een aantal dwingende coördinatieregels bevat die, zoals punt 12 van de considerans ervan vermeldt, de noodzakelijke eenheid binnen de Gemeenschap moeten verzekeren. In dit systeem heeft de hoofdprocedure, zoals gepreciseerd in punt 20 van de considerans van de verordening, een overwicht ten opzichte van de secundaire procedure.

61      De curator van de hoofdprocedure beschikt derhalve over bepaalde prerogatieven die hem in staat stellen de secundaire procedure zo te beïnvloeden dat zij het saneringsdoel van de hoofdprocedure niet in gevaar brengt. Krachtens artikel 33, lid 1, van de verordening kan hij verzoeken om schorsing van de liquidatieverrichtingen voor een periode die weliswaar is beperkt tot drie maanden, maar kan worden verlengd of vernieuwd voor perioden van dezelfde duur. Volgens artikel 34, lid 1, van deze verordening kan de curator van de hoofdprocedure voorstellen om de secundaire procedure te beëindigen door middel van een herstelplan, een akkoord of een vergelijkbare maatregel. Tijdens de in artikel 33, lid 1, van de verordening bedoelde schorsingsperiode is de curator van de hoofdprocedure, of de schuldenaar met zijn toestemming, krachtens artikel 34, lid 3, bij uitsluiting bevoegd om dit voor te stellen.

62      Krachtens het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking moet de tot opening van een secundaire procedure bevoegde rechter bij de toepassing van deze bepalingen rekening houden met de doelstellingen van de hoofdprocedure en de opzet van de verordening, die, zoals in de punten 45 en 60 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, beoogt een garantie te bieden voor efficiënte en doeltreffende grensoverschrijdende insolventieprocedures door een dwingende coördinatie van de hoofdprocedure en de secundaire procedures die de voorrang van de hoofdprocedure verzekert.

63      Derhalve moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 27 van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat op grond van dat artikel een secundaire insolventieprocedure kan worden geopend in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft, wanneer met de hoofdprocedure een saneringsdoel wordt nagestreefd. De tot opening van een secundaire procedure bevoegde rechter moet rekening houden met de doelstellingen van de hoofdprocedure en de opzet van de verordening, met inachtneming van het beginsel van loyale samenwerking.

 Tweede vraag

64      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 27 van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat de rechter aan wie een verzoek om opening van een secundaire insolventieprocedure is voorgelegd, niet de insolventie van de schuldenaar mag behandelen tegen wie in een andere lidstaat een hoofdprocedure is geopend, ook al wordt met deze hoofdprocedure een saneringsdoel nagestreefd.

65      Volgens artikel 27, eerste volzin, van de verordening kan, indien in een lidstaat een hoofdinsolventieprocedure wordt geopend, een secundaire procedure worden geopend in een andere lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft, „zonder dat de insolventie van de schuldenaar in die andere lidstaat behandeld hoeft te worden”.

66      Zoals de advocaat-generaal in punt 75 van haar conclusie heeft erkend, bevat de aldus gehanteerde formulering een zekere ambiguïteit met betrekking tot de vraag of de insolventie van de schuldenaar bij de opening van een secundaire procedure niet hoeft te worden behandeld, maar dit mogelijk blijft, dan wel niet mag worden behandeld.

67      Derhalve moet de formulering van artikel 27, eerste volzin, van de verordening worden uitgelegd tegen de achtergrond van de algemene systematiek en de doelstelling van de verordening waarin zij is opgenomen (zie in die zin arrest van 19 juni 1980, Roudolff, 803/79, Jurispr. blz. 2015, punt 7).

68      In dit verband zij eraan herinnerd dat, zoals is geoordeeld in punt 32 van het onderhavige arrest, de verordening slechts van toepassing is op procedures die op insolventie berusten. Aangaande de criteria aan de hand waarvan het bestaan van een dergelijke situatie concreet kan worden vastgesteld, verwijst de verordening, aangezien zij zelf geen definitie van het begrip insolventie geeft, naar het nationale recht. Derhalve is het voor de opening van een hoofdprocedure noodzakelijk dat de bevoegde rechter vooraf de staat van insolventie van de schuldenaar aan zijn nationale recht toetst.

69      Voorts wordt krachtens artikel 16, lid 1, van de verordening de in een lidstaat geopende hoofdinsolventieprocedure in alle lidstaten erkend zodra zij rechtsgevolgen heeft in de lidstaat waar zij is geopend.

70      Derhalve is, zoals de Spaanse en de Franse regering hebben betoogd, de beoordeling van de staat van insolventie van de schuldenaar door de tot opening van de hoofdprocedure bevoegde rechter bindend voor rechters aan wie eventueel een verzoek om opening van een secundaire procedure wordt voorgelegd.

71      Alleen door deze uitlegging kunnen de onvermijdelijke moeilijkheden uit de weg worden gegaan die, doordat een definitie van het begrip insolventie ontbreekt in de verordening, voortvloeien uit de toepassing door verschillende rechters van uiteenlopende nationale opvattingen van het begrip insolventie. Voorts moet insolventie, zoals de Franse regering heeft opgemerkt, globaal worden beoordeeld aan de hand van de algehele vermogenssituatie van de schuldenaar in alle lidstaten, en niet op zichzelf beschouwd waarbij alleen rekening wordt gehouden met vermogensbestanddelen die zich op een bepaald grondgebied bevinden.

72      De beoordelingsverschillen tussen de verschillende rechters zijn onverenigbaar met het doel van efficiënte en doeltreffende grensoverschrijdende insolventieprocedures dat de verordening nastreeft door de hoofdprocedure en de secundaire procedures te coördineren met eerbiediging van de voorrang van de hoofdprocedure. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat, zoals blijkt uit punt 58 van het onderhavige arrest, een secundaire procedure weliswaar kan worden aangevraagd door met name lokale schuldeisers, maar ook door de curator van de hoofdprocedure wanneer dat in het belang van een efficiënter beheer van de boedel van de schuldenaar nodig blijkt.

73      Benadrukt zij echter dat wanneer de rechter aan wie een verzoek om opening van een secundaire procedure is voorgelegd, de consequenties trekt uit de in het kader van het hoofdgeding vastgestelde insolventie, hij rekening moet houden met de doelstellingen van deze hoofdprocedure, de opzet van de verordening en de eraan ten grondslag liggende beginselen.

74      Op de tweede vraag moet derhalve worden geantwoord dat artikel 27 van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat de rechter aan wie een verzoek om opening van een secundaire insolventieprocedure is voorgelegd, niet de insolventie van de schuldenaar mag behandelen tegen wie in een andere lidstaat een hoofdprocedure is geopend, ook al wordt met deze hoofdprocedure een saneringsdoel nagestreefd.

 Kosten

75      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 4, lid 2, sub j, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 788/2008 van de Raad van 24 juli 2008, moet aldus worden uitgelegd dat het aan het nationale recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend, staat om te beslissen op welk tijdstip deze procedure wordt beëindigd.

2)      Artikel 27 van verordening nr. 1346/2000, zoals gewijzigd bij verordening nr. 788/2008, moet aldus worden uitgelegd dat op grond van dat artikel een secundaire insolventieprocedure kan worden geopend in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft, wanneer met de hoofdprocedure een saneringsdoel wordt nagestreefd. De tot opening van een secundaire procedure bevoegde rechter moet rekening houden met de doelstellingen van de hoofdprocedure en de opzet van de verordening, met inachtneming van het beginsel van loyale samenwerking.

3)      Artikel 27 van verordening nr. 1346/2000, zoals gewijzigd bij verordening nr. 788/2008, moet aldus worden uitgelegd dat de rechter aan wie een verzoek om opening van een secundaire insolventieprocedure is voorgelegd, niet de insolventie van de schuldenaar mag behandelen tegen wie in een andere lidstaat een hoofdprocedure is geopend, ook al wordt met deze hoofdprocedure een saneringsdoel nagestreefd.

ondertekeningen


* Procestaal: Pools.