Language of document : ECLI:EU:C:2014:2415

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

P. CRUZ VILLALÓN

van 4 december 2014 (1)

Zaak C‑516/13

Dimensione Direct Sales srl,

Michele Labianca

tegen

Knoll International SpA

[verzoek van het Bundesgerichtshof (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Auteursrecht – Richtlijn 2001/29/EG – Distributierecht – Artikel 4, lid 1 – Begrip ‚distributie onder het publiek’, door verkoop of anderszins, van het origineel van een werk of een kopie daarvan – Aanbod tot sluiting van een overeenkomst – Website waarop reproducties van beschermde meubelen te koop worden aangeboden zonder toestemming van de houder van het exclusieve distributierecht – Invitatio ad offerendum – Reclame”





1.        Het Hof heeft in de onderhavige zaak drie prejudiciële vragen ontvangen over de uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij(2). Deze bepaling verleent houders van een auteursrecht een exclusief recht op de distributie van het origineel of van kopieën van hun beschermde werken. De feiten die aan het hoofdgeding ten grondslag liggen, wijken af van die van de tot op heden behandelde zaken, met name in de arresten Peek & Cloppenburg(3) en Donner(4), en bieden het Hof de gelegenheid zich opnieuw te buigen over de omvang en de strekking van het distributierecht in de zin van deze bepaling en de contouren van dit begrip te verfijnen.

I –    Toepasselijke bepalingen

A –    Unierecht

2.        Punt 28 van de considerans van richtlijn 2001/29 luidt als volgt:

„De bescherming van het auteursrecht uit hoofde van deze richtlijn omvat het uitsluitende recht zeggenschap over de distributie van het werk uit te oefenen, wanneer dit in een tastbare zaak is belichaamd. De eerste verkoop in de Gemeenschap van het origineel van een werk of van kopieën daarvan door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot uitputting van het recht zeggenschap over de wederverkoop van die zaak binnen de Gemeenschap uit te oefenen. Er treedt geen uitputting van dit recht op ten aanzien van het origineel of kopieën die door de rechthebbende of met diens toestemming buiten de Gemeenschap worden verkocht. Het verhuurrecht en het uitleenrecht voor de auteurs zijn vastgelegd in richtlijn 92/100/EEG. Het in deze richtlijn vastgelegde distributierecht laat de bepalingen betreffende het verhuurrecht en het uitleenrecht in hoofdstuk 1 van richtlijn 92/100/EEG onverlet.”

3.        Artikel 4 van richtlijn 2001/29, waarin het exclusieve distributierecht is geregeld, luidt als volgt:

„1.      De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, toe te staan of te verbieden.

2.      Het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is in de Gemeenschap alleen dan uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van dat materiaal in de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.”

B –    Duits recht

4.        § 15 van de Duitse wet betreffende het auteursrecht en naburige rechten (Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte – Urheberrechtsgesetz)(5) luidt als volgt:

„(1)      De auteur heeft het exclusieve recht om zijn werk in materiële vorm te exploiteren. Dit recht behelst met name:

1.      het reproductierecht (§ 16),

2.      het distributierecht (§ 17)

3.      het expositierecht (§ 18).

[...]”

5.        Het distributierecht wordt in § 17, lid 1, UrhG als volgt gedefinieerd:

„Het distributierecht is het recht om het origineel of kopieën van het werk aan te bieden aan het publiek of in de handel te brengen.”

II – Feiten van het hoofdgeding

6.        Knoll International SpA(6) is een vennootschap naar Italiaans recht, die behoort tot de internationale groep Knoll. De moedermaatschappij, Knoll Inc.(7), is gevestigd in Pennsylvania (Verenigde Staten). De groep Knoll produceert en verkoopt wereldwijd meubels, met name van de ontwerpers Marcel Breuer en Ludwig Mies van der Rohe. Deze meubels zijn als werken van toegepaste kunst auteursrechtelijk beschermd. Knoll International bezit als houdster van het auteursrecht de exclusieve exploitatierechten van de door Marcel Breuer ontworpen meubelen en is gemachtigd op te treden tot handhaving van de auteursrechten van Knoll op de door Ludwig Mies van de Rohe ontworpen meubelen.

7.        Dimensione Direct Sales srl(8), de eerste verzoekster in het hoofdgeding, is een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Italiaans recht. De tweede verzoeker in het hoofdgeding is de directeur van die vennootschap, Michele Labianca. Dimensione Direct Sales levert in Europa designmeubelen via rechtstreekse verkoop en biedt op haar website www.dimensione-bauhaus.com meubelen aan. Deze website is onder meer in de Duitse taal beschikbaar. Dimensione Direct Sales heeft daarnaast in 2005 en 2006 in Duitsland reclame gemaakt voor de door haar aangeboden meubelen in verschillende dagbladen en tijdschriften, alsook in een reclamefolder voorzien van de volgende tekst: „U koopt uw meubelen al in Italië, maar betaalt pas bij afhalen of levering door een vervoerder aan wie u kunt betalen (desgewenst verzorgen wij dit).”

8.        Knoll International heeft op grond van het auteursrecht een vordering ingesteld bij het Landgericht Hamburg, strekkende in de eerste plaats tot een verbod aan de verzoekers in het hoofdgeding om in Duitsland meubelen aan te bieden die overeenstemmen met de door Marcel Breuer en Ludwig Mies van der Rohe ontworpen meubelen en die niet van Knoll International of Knoll afkomstig zijn. Knoll International heeft daarnaast gevorderd verzoekers in het hoofdgeding te gelasten informatie te verstrekken, vast te stellen dat zij verplicht zijn schadevergoeding te betalen en te bepalen dat de uitspraak wordt bekendgemaakt.

9.        Het Landgericht Hamburg heeft de vorderingen van Knoll International toegewezen. Deze beslissing is in hoger beroep bevestigd door het Hanseatische Oberlandesgericht (Duitsland). Het beroep in „Revision” van verzoekers in het hoofdgeding is vervolgens ontvankelijk verklaard door de verwijzende rechter.

III – Prejudiciële vragen en procesverloop voor het Hof

10.      Het Bundesgerichtshof (Duitsland) is van mening dat de beslechting van het geschil afhangt van de uitlegging door het Hof van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29, en heeft zodoende het Hof de drie volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„1)      Omvat het distributierecht bedoeld in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG het recht om het origineel of kopieën van het werk aan het publiek te koop aan te bieden?

Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord:

2)      Omvat het recht om het origineel of kopieën van het werk aan het publiek te koop aan te bieden niet enkel aanbiedingen tot sluiting van een overeenkomst, maar ook reclame?

3)      Wordt het distributierecht ook geschonden wanneer op grond van het aanbod geen koop van het origineel of van kopieën van het werk tot stand komt?”

11.      In de verwijzingsbeslissing heeft het Bundesgerichtshof uiteengezet waarom het van mening is dat deze drie vragen bevestigend moeten worden beantwoord. Het brengt in herinnering dat richtlijn 2001/29 onder meer gericht is op het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van het auteursrecht en een passende vergoeding, zodat artikel 4, lid 1, in ruime zin moet worden uitgelegd.

12.      Het Bundesgerichtshof is van mening dat het exclusieve recht om „elke vorm van distributie” onder het publiek, „door verkoop of anderszins”, van het origineel of kopieën van een werk toe te staan of te verbieden eveneens het te koop aanbieden van reproducties omvat, dat wil zeggen niet uitsluitend een aanbod tot sluiting van een overeenkomst maar eveneens reclame, zelfs indien er geen koop van een origineel werk of van een reproductie daarvan tot stand komt. Aanbieden zou zodoende in economische zin moeten worden uitgelegd en zou niet samenvallen met het juridische begrip „aanbod tot sluiting van een overeenkomst”, zodat reclame die uitnodigt tot de aankoop van een kopie van een werk op zichzelf een aanbod aan het publiek vormt waarop het distributierecht in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 van toepassing is.

13.      De verwijzende rechter is van mening dat het arrest Peek & Cloppenburg(9) zich niet verzet tegen deze uitleg van het distributierecht. Hoewel het Hof in het genoemde arrest heeft geoordeeld dat er uitsluitend sprake is van „distributie onder het publiek” wanneer er eigendomsoverdracht plaatsvindt, moet de motivering daarvan niet worden uitgelegd in de zin dat het distributierecht van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 niet van toepassing is op handelingen die een dergelijke overdracht voorbereiden. Een aanbod tot koop van een origineel of kopie van een werk hangt samen met de eigendomsoverdracht van die zaak in de zin dat de overdracht het doel vormt van het aanbod.

14.      De verwijzende rechter brengt overigens in herinnering dat het Hof in het arrest Donner(10) heeft geoordeeld dat een handelaar die zijn reclame richt op leden van het publiek in een bepaalde lidstaat en voor hen een specifieke wijze van levering en betaling creëert of beschikbaar stelt, of dit aan een derde toestaat, zodat deze leden van het publiek kopieën van in die lidstaat auteursrechtelijk beschermde werken kunnen laten leveren, in de lidstaat waar de levering plaatsvindt „distributie onder het publiek” verricht in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29.

15.      De verzoekers en verweerders in het hoofdgeding, de Spaanse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend en zijn gehoord ter zitting van 11 september 2014.

IV – Prejudiciële vragen

A –    Opmerkingen van partijen

16.      Verzoekers in het hoofdgeding voeren aan dat, in omstandigheden zoals die in het hoofdgeding, het eenvoudigweg aanbieden van beschermde meubelen geen distributie is in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29, noch „door verkoop”, noch „anderszins”. Het Hof heeft in het arrest Donner(11) reclame weliswaar in zijn overweging betrokken, doch slechts als aanwijzing voor de wens van de handelaar om zich te richten tot de leden van het publiek in de lidstaat waarin de distributiehandeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

17.      De gedachte dat het begrip distributie in ruime zin moet worden uitgelegd teneinde de rechthebbenden te beschermen en met name hun afzetkanalen niet te verstoren, zou ongegrond zijn wanneer een aanbod niet leidt tot koop. In een dergelijk geval lijdt de rechthebbende geen enkele schade en kan dus geen aanspraak maken op schadevergoeding. Daarnaast zou het niet nodig zijn om het begrip distributie zodanig op te rekken dat ook reclame verboden is, aangezien richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten(12) in artikel 9, lid 1, onder a), uitdrukkelijk bepaalt dat de bevoegde rechterlijke instanties de mogelijkheid hebben een voorlopig bevel uit te vaardigen dat bedoeld is om een dreigende inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen. Voorbereidingshandelingen kunnen zodoende op deze grond worden verboden voordat het tot een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht komt, zonder dat het nodig is om deze handelingen te beschouwen als zelf inbreuk te maken op deze rechten.

18.      Knoll International is van mening dat, gezien de omstandigheden van het hoofdgeding, de verwijzende rechter met de gestelde vragen in wezen tracht vast te stellen of de reclame van Dimensione Direct Sales verboden kan worden wegens inbreuk op haar exclusieve distributierecht in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29. Knoll International is echter van mening dat deze vragen berusten op een onjuiste uitleg van de strekking van het distributierecht in de zin van deze bepaling, die gegrond zou zijn op de uitleg van het Hof in het arrest Peek & Cloppenburg(13) en die te eng zou zijn.

19.      Het Hof zou in feite geoordeeld hebben dat de houder van het auteursrecht op grond van het exclusieve distributierecht slechts een recht van toezicht op de eigendomsoverdracht van het origineel of een kopie van een werk van toegepaste kunst heeft, met uitsluiting van ieder ander recht. Deze uitleg zou echter de zin en het doel van richtlijn 2001/29 miskennen.

20.      Knoll International is van mening dat de in het verzoek om een prejudiciële beslissing opgeworpen vraag in essentie luidt of artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 in overeenstemming met het internationale recht beschouwd moet worden als een regel die een geharmoniseerde minimum- of juist een maximumbescherming biedt.

21.      De onderneming is wat dit betreft van mening dat het verdrag van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom inzake het auteursrecht, gesloten te Genève op 20 december 1996 en namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2000/278/EG van de Raad van 16 maart 2000(14), niet zo mag worden uitgelegd dat het inbreuk maakt op de door nationale wetgevingen gewaarborgde rechten, in casu op alle denkbare bekende en onbekende rechten om een werk op materiële en immateriële wijze te exploiteren, die § 17, lid 1, UrhG toekent aan de houder van het auteursrecht. Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 zou derhalve bij een conforme uitlegging met het WCT geen beperkend effect kunnen hebben op de rechten van auteurs van werken van toegepaste kunst die in de lidstaten reeds golden voorafgaand aan de vaststelling van de richtlijn.

22.      Knoll International stelt zodoende voor om op de prejudiciële vragen te antwoorden dat het distributierecht van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 het recht omvat om aan het publiek het origineel of een kopie van een werk te koop aan te bieden, waarbij dit recht niet slechts aanbiedingen tot sluiting van een overeenkomst maar ook reclame omvat en dat er zelfs inbreuk op kan worden gemaakt indien het aanbod niet tot koop leidt. Knoll International is van mening dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 zich hoe dan ook niet verzet tegen nationale regelgeving die de auteur dit recht verleent.

23.      De Spaanse regering stelt een bevestigend antwoord voor op de drie aan het Hof voorgelegde vragen.

24.      Allereerst onderstreept de Spaanse regering, verwijzend naar het arrest Donner(15), dat er geen sprake kan zijn van distributie zonder koopovereenkomst en levering van het voorwerp van de verkoop aan de koper. De Spaanse regering benadrukt evenwel dat voor een verkoop een aanbod tot sluiting van een overeenkomst aan het publiek onmisbaar is, en is derhalve van mening dat het distributierecht van toepassing moet zijn op aanbiedingen tot sluiting van een overeenkomst als een onmisbaar voorbereidend element van iedere koopovereenkomst.

25.      Vervolgens is de Spaanse regering van mening dat het distributierecht niet alleen aanbiedingen tot sluiting van een overeenkomst maar ook reclame omvat, voor zover deze gezien het doel ervan past in de keten van voorbereidingshandelingen voor de verkoop van een product en de verkoop zonder die reclame niet had kunnen plaatsvinden.

26.      Tot slot stelt de Spaanse regering dat er inbreuk kan worden gemaakt op het exclusieve distributierecht zonder dat er daadwerkelijk een verkoop plaatsvindt, indien het aanbod wordt gedaan in het kader van een verkoop- en distributiekanaal dat speciaal is bestemd voor de koop van de litigieuze beschermde objecten, hetgeen een gedraging veronderstelt die zich richt op een bepaalde doelgroep.

27.      De Commissie heeft haar standpunt tussen de schriftelijke en mondelinge behandeling gewijzigd.

28.      In haar schriftelijke opmerkingen heeft de Commissie hoofdzakelijk aangevoerd dat bij de huidige stand van de rechtspraak van het Hof zoals deze blijkt uit de arresten Peek & Cloppenburg(16) en Donner(17), een distributiehandeling in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 een verkoop of andere eigendomsoverdracht veronderstelt. Deze restrictieve uitleg van het begrip distributie, die handelingen voorafgaand aan het sluiten van een koopovereenkomst uitsluit van het toepassingsgebied van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29, is volgens de Commissie niet in strijd met het doel van deze richtlijn, namelijk het waarborgen van een hoog niveau van bescherming, en zou wel degelijk een waarborg voor rechtszekerheid vormen, aangezien een verkoop of andere vorm van eigendomsoverdracht op grond van objectieve criteria kan worden vastgesteld.

29.      Gedurende de mondelinge behandeling heeft de Commissie echter aangegeven dat uitsluiting van ieder aanbod van het begrip distributie kan leiden tot een lacune in de bescherming van de houders van auteursrechten, in de zin dat deze laatsten pas bij constatering van een daadwerkelijke verkoop gebruik zouden kunnen maken van de door richtlijn 2004/48 aangereikte rechtsmiddelen. De Commissie is zodoende van mening dat het begrip distributie kan worden uitgelegd in de zin dat het van toepassing is op bepaalde aanbiedingen tot sluiting van een overeenkomst, mits die uitbreiding enerzijds zorgvuldig is afgebakend en de criteria ter bepaling van de aanbiedingen die vallen onder het distributierecht nauwkeurig en op uniforme wijze door het Hof worden gedefinieerd, en anderzijds de uitlegging van het eerste en het tweede lid van artikel 4, van richtlijn 2001/29 van elkaar worden losgekoppeld. Met andere woorden: hoewel een eenvoudig aanbod eventueel beschouwd kan worden als vallende onder het eerste lid, ongeacht of de verkoop of andere eigendomsoverdracht ook daadwerkelijk plaatsvindt, kan het echter niet worden beschouwd als leidend tot uitputting van het distributierecht in de zin van het tweede lid.

B –    Analyse

30.      Alvorens de door de verwijzende rechter gestelde vragen te beantwoorden wil ik drie inleidende opmerkingen maken.

31.      Ten eerste is van belang dat de vordering van Knoll International in het hoofdgeding er hoofdzakelijk op gericht is dat de verwijzende rechter aan Dimensione Direct Sales met toepassing van § 15, lid 1, punt 2, UrhG verbiedt om kopieën van beschermde meubelen te koop aan te bieden die noch van Knoll International, noch van Knoll afkomstig zijn, waarbij moet worden aangetekend dat de vordering niet erop is gebaseerd dat er daadwerkelijke en naar behoren vastgestelde verkopen hebben plaatsgevonden. De gevraagde maatregel zou er in essentie in bestaan, zonder dat dit echter door Knoll International of de verwijzende rechter uitdrukkelijk is aangegeven, dat Dimensione Direct Sales verboden wordt om haar website aan te wenden voor het te koop aanbieden van de litigieuze meubelen aan het publiek in Duitsland. Met andere woorden, het gaat erom Dimensione Direct Sales te verbieden de litigieuze meubelen op Duits grondgebied te verhandelen door middel van haar website of, in bredere zin, met behulp van eenvoudige reclame-uitingen.

32.      De onderhavige zaak wijkt dus in feitelijk opzicht af van de door partijen genoemde eerdere zaken betreffende de uitleg van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 die het Hof heeft behandeld. In de zaak die heeft geleid tot het arrest Peek & Cloppenburg(18) hadden de litigieuze feiten betrekking op het in het openbaar tentoonstellen van reproducties van beschermde meubelen en de mogelijkheid tot gebruik van die reproducties door het publiek, zonder dat er sprake was van verhandeling, dus van daadwerkelijke, naar behoren vastgestelde verkoop of intentie daartoe. In de zaken die hebben geleid tot de arresten Donner(19) en Blomqvist(20) was daarentegen juist wel sprake van een daadwerkelijk vastgestelde verkoop en/of levering of poging tot levering van de litigieuze waren. In het hoofdgeding daarentegen wordt gesteld dat Dimensione Direct Sales de intentie heeft om de litigieuze meubelen in de handel te brengen, maar is er geen daadwerkelijke verkoop of levering vastgesteld.

33.      De verwijzende rechter geeft vervolgens aan, zonder dat dit wordt bestreden, dat de litigieuze meubelen in Duitsland auteursrechtelijk zijn beschermd als werken van toegepaste kunst en dat kopieën van deze meubelen door Dimensione Direct Sales op haar website te koop worden aangeboden aan met name het Duitse publiek, zonder toestemming van de rechthebbenden op de betreffende werken, in casu Knoll International en/of Knoll.

34.      In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat de verwijzende rechter voor zover hij de taak heeft om de juistheid van de gestelde feiten vast te stellen, hij er volgens artikel 3, lid 2, van richtlijn 2004/48 eveneens voor moet waken dat de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die ter waarborging van de handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten nodig zijn, zodanig worden toegepast dat het legitieme handelsverkeer niet wordt belemmerd(21)en dat deze voorzieningen niet worden misbruikt. De verwijzende rechter dient met name te controleren of de litigieuze meubelen niet rechtmatig in de handel zijn gebracht door of met toestemming van de rechthebbenden en of het exclusieve distributierecht waarover zij beschikken niet is uitgeput in overeenstemming met artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29.

35.      Tot slot dient te worden opgemerkt dat de verwijzende rechter met de tweede prejudiciële vraag wil weten of „reclame” die voorafgaat aan aanbiedingen tot sluiting van een overeenkomst valt onder het distributierecht in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29. Hij verstrekt echter slechts zeer weinig informatie over de vermeende reclame-uitingen van Dimension Direct Sales of de reclame die anders wordt bedoeld, maar beperkt zich tot het aanhalen van advertenties in dagbladen en tijdschriften in 2005 en 2006.(22) De verwijzende rechter verschaft evenmin nauwkeurige uitleg over de redenen waarom hij van mening is dat een antwoord op deze vraag nodig is voor de beslechting van het bij hem aanhangige geschil en voor het vaststellen van de door Knoll gevraagde maatregelen, zoals deze zijn samengevat in punt 31 van de onderhavige conclusie.

36.      Echter, volgens vaste rechtspraak van het Hof moet de nationale rechter wegens het vereiste om tot een voor hem nuttige uitlegging van het Unierecht te komen, een omschrijving geven van het feitelijke en rechtskader waarin de gestelde vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten uiteenzetten waarop die vragen zijn gebaseerd.(23) Het Hof heeft eveneens herhaaldelijk geoordeeld dat de rechtvaardiging van een verzoek om een prejudiciële beslissing niet ligt in het formuleren van adviezen betreffende algemene of hypothetische vraagstukken, maar in de behoefte aan werkelijke beslechting van een geschil dat betrekking heeft op het Unierecht.(24)

37.      Zodoende ben ik van mening dat, bij gebreke van een uitgebreide omschrijving van de feiten en van enige indicatie van de aard en de strekking van de maatregelen die de verwijzende rechter wil opleggen, het Hof geen specifiek nuttig antwoord kan geven(25) op de tweede vraag, zodat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

38.      Dit gezegd zijnde, waarbij ik wil aantekenen dat de eerste en de derde vraag gezamenlijk zal behandelen, begin ik met in herinnering te brengen dat het Hof in het arrest Peek & Cloppenburg(26) heeft vastgesteld dat noch artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29, noch een andere bepaling van die richtlijn een afdoende definitie bevat van het begrip distributie onder het publiek van een door auteursrechten beschermd werk(27). Het Hof heeft echter eveneens onderstreept dat dit begrip zo veel mogelijk(28) uitgelegd moet worden tegen de achtergrond van met name de bepalingen van het WCT, aangezien richtlijn 2001/29 gericht is op uitvoering van de verplichtingen van de Gemeenschap(29) op grond van dat verdrag en artikel 4 ervan tot doel heeft artikel 6 WCT om te zetten(30).

39.      Het Hof heeft onderstreept dat het WCT in artikel 6, lid 1, het begrip distributierecht dat toekomt aan auteurs van werken van letterkunde en kunst definieert als het uitsluitende recht om toestemming te verlenen voor het door verkoop of „andere overgang van eigendom”(31) voor het publiek beschikbaar stellen van het origineel en exemplaren van hun werken, en heeft geoordeeld dat het begrip distributie door verkoop of anderszins uitgelegd moet worden als „een vorm van distributie die een eigendomsoverdracht moet impliceren”(32).

40.      Voorts heeft het Hof in herinnering gebracht dat aan het begrip „distributie” in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 een autonome Unierechtelijke uitlegging dient te worden gegeven, die niet afhankelijk kan zijn van het recht dat van toepassing is op transacties waarbij distributie plaatsvindt.(33) Het voegde daaraan toe dat „distributie onder het publiek bestaat uit een reeks handelingen die in ieder geval gaat van de sluiting van een verkoopovereenkomst tot de uitvoering ervan door levering aan een lid van het publiek”.(34)

41.      In tegenstelling tot wat Dimensione Direct Sales aanvoert, kunnen de door het Hof gegeven definities die, zoals ik heb onderstreept, in hun eigen context moeten worden geplaatst(35), niet worden uitgelegd in de zin dat deze zich ertegen verzetten dat zonder daadwerkelijke verkoop een inbreuk op het exclusieve distributierecht kan worden vastgesteld, voor zover de op grond van het exclusieve distributierecht eventueel verboden handelingen beschouwd kunnen worden als plaatshebbend in een context die duidelijk gericht is op het sluiten van een dergelijke verkoop.

42.      Zoals advocaat-generaal Jääskinen in zijn conclusie in de zaak Donner(36) treffend heeft opgemerkt, moet „[h]et begrip distributie door verkoop [...] op zodanige wijze worden uitgelegd dat auteurs in de praktijk daadwerkelijke zeggenschap over het op de markt brengen van kopieën van hun werk hebben, en dit van de reproductie tot de uitputting van het auteursrecht op grond van artikel 4, lid 2, van de auteursrechtrichtlijn, dus ook wat de handelskanalen betreft”.

43.      Dit kan om te beginnen het geval zijn bij het aanbod tot sluiting van een overeenkomst of ieder aanbod tot verkoop van beschermde werken, dat zonder toestemming van de rechthebbende wordt gedaan op een website waar geïnteresseerden de instrumenten vinden om de prijs van hun aankopen te betalen en deze te laten bezorgen.

44.      Indien een website zich presenteert als webwinkel voor de handel in beschermde werken, of dit nu permanent, periodiek of op bepaalde momenten is, waarop nauwkeurige informatie over deze werken en over de prijs ervan wordt verstrekt en de technisch mogelijkheden worden geboden om deze aan te schaffen en te laten bezorgen bij de koper(37), dat wil zeggen een website die is geconfigureerd voor het sluiten van koopovereenkomsten, moet deze worden beschouwd als blijk gevend van de wil om een distributiekanaal voor de genoemde werken in te richten, dat onder het verbod van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 valt niettegenstaande het feit dat de voor de website verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersonen zich houden aan de toepasselijke wettelijke bepalingen(38).

45.      In dergelijke omstandigheden, die lijken overeen te komen met die van het hoofdgeding, is de wil van degenen die verantwoordelijk zijn voor de website om de beschermde werken te verhandelen voldoende duidelijk, en is de waarschijnlijkheid dat er daadwerkelijk verkopen hebben of zullen plaatsvinden, voldoende groot dat de houders van het auteursrecht op deze werken op grond van hun exclusieve distributierecht een verbod kunnen verkrijgen, mits het genoemde recht niet is uitgeput in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29. In voorkomend geval is het aan de rechter bij wie een desbetreffende vordering is ingesteld, om de maatregelen te nemen die met name in artikel 6 van richtlijn 2004/48 zijn bepaald met het oog op bewijsgaring.

46.      Vanuit dit perspectief moet het argument van Dimensione Direct Sales worden afgewezen, dat het niet nodig zou zijn om het distributierecht in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 ruim uit te leggen aangezien de rechterlijke instanties van de lidstaten op grond van artikel 9, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/48, tegen de „vermeende inbreukmaker” een voorlopig bevel kunnen uitvaardigen teneinde een dreigende inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen. De vragen die de verwijzende rechter aan het Hof heeft voorgelegd, hebben in feite betrekking op de materiële kant van het distributierecht en niet op de voor het overige geldende modaliteiten van de procedure waarmee dreigende inbreuken op een intellectuele-eigendomsrecht kunnen worden voorkomen.

47.      In breder verband maar vanuit hetzelfde perspectief zou dit eveneens kunnen gelden voor elke uitnodiging tot het doen van een aanbod (invitatio ad offerendum) of zelfs voor alle reclame-uitingen(39) die betrekking hebben op beschermde werken en zijn gericht op een bepaald publiek, voor zover ze, met name via of in combinatie met een website, uitdrukkelijk worden gedaan met het doel koopovereenkomsten van de betreffende zaken te sluiten of op beslissende wijze bij te dragen aan de eigendomsoverdracht ervan.

48.      Zodoende stel ik het Hof voor om de door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vragen te beantwoorden door voor recht te verklaren dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 uitgelegd moet worden in de zin dat het distributierecht op grond van deze bepaling inhoudt dat de houder van het auteursrecht op het origineel of de kopieën van een beschermd werk eenieder kan verbieden om dat origineel of die kopieën zonder zijn instemming te koop aan te bieden, ook indien het betreffende aanbod niet tot koop leidt, voor zover een dergelijk aanbod gedaan wordt met de uitdrukkelijke bedoeling om koopovereenkomsten te sluiten of op andere wijze een eigendomsoverdracht te bewerkstelligen.

V –    Conclusie

49.      Ik geef het Hof in overweging om de door de verwijzende rechter voorgelegde prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet uitgelegd worden in de zin dat het distributierecht op grond van deze bepaling inhoudt dat de houder van het auteursrecht op het origineel of de kopieën van een beschermd werk eenieder kan verbieden om dat origineel of die kopieën zonder zijn instemming te koop aan te bieden, ook indien het betreffende aanbod niet tot koop leidt, voor zover een dergelijk aanbod gedaan wordt met de uitdrukkelijke bedoeling om koopovereenkomsten te sluiten of op andere wijze een eigendomsoverdracht te bewerkstelligen.


1 – Oorspronkelijke taal: Frans.


2 – PB L 167, blz. 10; hierna: „richtlijn 2001/29”.


3 – C‑456/06, EU:C:2008:232.


4 – C‑5/11, EU:C:2012:370.


5 – Hierna: „UrhG”.


6 – Hierna: „Knoll International”.


7 – Hierna: „Knoll”.


8 – Hierna: „Dimensione Direct Sales”.


9 – EU:C:2008:232.


10 – EU:C:2012:370.


11 – EU:C:2012:370.


12 – PB L 157, blz. 45.


13 – EU:C:2008:232.


14 – PB L 89, blz. 6; hierna: „WCT”.


15 – EU:C:2012:370.


16 – EU:C:2008:232.


17 – EU:C:2012:370.


18 – EU:C:2008:232.


19 – EU:C:2012:370.


20 – C‑98/13, EU:C:2014:55.


21 – Zie in dit verband de preambule en artikel 41, lid 1, van de overeenkomst inzake de betreffende handelsaspecten van de intellectuele eigendom in bijlage 1C bij het verdrag tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 (PB L 336, blz. 1, 214). Zie eveneens arrest Bericap Záródástechnikai (C‑180/11, EU:C:2012:717).


22 – Zie punt 7 van de onderhavige conclusie.


23 – Zie met name arrest ÖFAB (C‑147/12, EU:C:2013:490, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


24 – Zie met name arrest Romeo (C‑313/12, EU:C:2013:718, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


25 – Zie in dit verband met name arresten Meilicke (C‑83/91, EU:C:1992:332, punten 32 en 33) en Zurita García en Choque Cabrera (C‑261/08 en C‑348/08, EU:C:2009:648, punt 35).


26 – EU:C:2008:232.


27 – Ibidem, punt 29.


28 – Arresten Peek & Cloppenburg (EU:C:2008:232, punten 30 en 31) en Donner (EU:C:2012:370, punt 23).


29 – Arrest Peek & Cloppenburg (EU:C:2008:232, punt 31).


30 – Ibidem, punt 35.


31 – Ibidem, punt 32.


32 – Ibidem, punt 33.


33 – Arrest Donner (EU:C:2012:370, punt 25).


34 – Arresten Donner (EU:C:2012:370, punt 26) en Blomqvist (EU:C:2014:55, punt 28).


35 – Zie de punten 31 en 32 van de onderhavige conclusie.


36 – C‑5/11, EU:C:2012:195, punt 53.


37 – Zie wat dit punt betreft de mededeling van de Commissie van 16 december 2013, „Een stappenplan voor de voltooiing van de interne markt voor pakketbezorging – Vertrouwen scheppen in bezorgdiensten en onlineverkoop stimuleren”, COM (2013) 886 final.


38 – Men kan in dit verband denken aan de bepalingen van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178, blz. 1) of aan de eisen in de richtlijn consumentenrechten betreffende op afstand gesloten overeenkomsten; zie met name de artikelen 6 en 8 van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304, blz. 64).


39 – Zie het arrest Donner (EU:C:2012:370, punt 29). Zie eveneens, echter a contrario, de conclusie van advocaat-generaal Jääskinen in de zaak die heeft geleid tot het arrest Donner (EU:C:2012:195, punt 54).