Language of document : ECLI:EU:C:2015:820

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

17 december 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Richtlijn 97/13/EG – Artikelen 4 en 11 – Richtlijn 2002/20/EG – Artikel 6 – Voorwaarden die aan de algemene machtiging en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en voor nummers kunnen worden verbonden, en specifieke verplichtingen – Artikel 13 – Vergoeding voor het recht om faciliteiten te installeren – Werkingssfeer – Provinciale regelgeving – Belasting op zendmasten en/of zend- en ontvangsteenheden van het mobieletelefonienetwerk”

In zaak C‑517/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het tribunal de première instance de Namur (rechtbank van eerste aanleg te Namen, België) bij beslissing van 11 september 2013, ingekomen bij het Hof op 27 september 2013, in de procedure

Proximus NV, voorheen Belgacom NV, die het door Belgacom Mobile NV ingeleide geding heeft voortgezet,

tegen

Provincie Namen,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, president van de Tweede kamer, waarnemend voor de president van de Derde kamer, C. Toader, D. Šváby, E. Jarašiūnas (rapporteur) en C. G. Fernlund, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: V. Tourrès, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 september 2015,

gelet op de opmerkingen van:

–        Proximus NV, voorheen Belgacom NV, die het door Belgacom Mobile NV ingeleide geding heeft voortgezet, vertegenwoordigd door H. De Bauw en B. Den Tandt, advocaten,

–        de Provincie Namen, vertegenwoordigd door J. Bourtembourg en N. Fortemps, advocaten,

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door J. Van Holm en M. Jacobs als gemachtigden, bijgestaan door J. Bourtembourg, advocaat,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Hottiaux en L. Nicolae als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 6 en 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten (machtigingsrichtlijn) (PB L 108, blz. 21).

2        Dit verzoek is ingediend in een geding tussen Proximus NV, voorheen Belgacom NV, die het door Belgacom Mobile NV ingeleide geding voortzet, en de Provincie Namen betreffende een belasting op zendmasten en/of zend- en ontvangsteenheden van het mobieletelefonienetwerk die op het grondgebied van deze provincie zijn geplaatst.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 97/13/EG

3        Richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten (PB L 117, blz. 15) is met ingang van 25 juli 2003 ingetrokken door artikel 26 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33).

4        Richtlijn 97/13 was blijkens de overwegingen 1, 3, 4 en 5 ervan een van de maatregelen ter volledige liberalisering van de telecommunicatiediensten en de telecommunicatie-infrastructuur. Zij heeft daartoe een gemeenschappelijk kader voor de stelsels voor machtigingen vastgesteld om de komst van nieuwe exploitanten op de markt aanzienlijk te vergemakkelijken. Dit kader omvatte regels betreffende de procedures voor het verlenen van machtigingen en betreffende de inhoud van deze machtigingen, alsook regels met betrekking tot de aard, en zelfs de omvang, van de aan deze procedures verbonden financiële lasten die de lidstaten konden opleggen aan ondernemingen in de sector van de telecommunicatiediensten.

5        Artikel 4 van richtlijn 97/13, met als opschrift „Aan algemene machtigingen verbonden voorwaarden”, bepaalde in lid 1 ervan:

„Indien de lidstaten de verstrekking van telecommunicatiediensten aan algemene machtigingen onderwerpen, mogen, in gerechtvaardigde gevallen, de in de punten 2 en 3 van de bijlage vervatte voorwaarden aan dergelijke machtigingen worden verbonden. Dergelijke machtigingen dienen te resulteren in een regeling welke een zo gering mogelijke belasting vormt, doch waarbij wordt gewaarborgd dat wordt voldaan aan de relevante, in de punten 2 en 3 van de bijlage vervatte essentiële eisen en andere eisen van algemeen belang.”

6        Artikel 11 van deze richtlijn, met als opschrift „Vergoedingen en heffingen voor individuele vergunningen”, bepaalde:

„1.      De lidstaten dragen er zorg voor dat iedere vergoeding die van ondernemingen als onderdeel van machtigingsprocedures wordt verlangd, uitsluitend strekt tot dekking van de administratiekosten die voortvloeien uit de afgifte van, het beheer van, de controle van en het toezicht op de naleving van de toepasselijke individuele vergunningen. De vergoedingen voor een individuele vergunning dienen in verhouding te staan tot het ermee gepaard gaande werk en op geëigende wijze en met voldoende bijzonderheden te worden bekendgemaakt, zodat deze informatie gemakkelijk toegankelijk is.

2.      Indien gebruik moet worden gemaakt van schaarse hulpbronnen, kunnen de lidstaten, in weerwil van lid 1, hun nationale regelgevende instanties toestaan heffingen te innen om een optimaal gebruik van deze hulpbronnen te waarborgen. Die heffingen dienen niet-discriminerend te zijn en met name rekening te houden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen.”

 Machtigingsrichtlijn

7        Artikel 1 van de machtigingsrichtlijn, met als opschrift „Doel en toepassingsgebied”, bepaalt in lid 2:

„Deze richtlijn is van toepassing op machtigingen in verband met het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten.”

8        Artikel 2 van deze richtlijn, met als opschrift „Definities”, bepaalt in lid 2, onder a), dat onder „algemene machtiging” wordt verstaan „regelgeving door de lidstaten waarbij rechten worden verleend voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten en specifieke sectorgebonden verplichtingen worden vastgesteld die overeenkomstig de richtlijn kunnen gelden voor alle of voor specifieke soorten elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten”.

9        Artikel 6 van de machtigingsrichtlijn betreft de voorwaarden die aan de algemene machtiging en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en voor nummers kunnen worden verbonden, alsook specifieke verplichtingen. Lid 1 ervan luidt als volgt:

„De algemene machtiging voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en gebruiksrechten voor nummers kunnen alleen aan de respectievelijk in de delen A, B en C van de bijlage genoemde voorwaarden worden onderworpen. Deze voorwaarden moeten objectief gerechtvaardigd zijn in relatie tot het betrokken netwerk of de betrokken dienst, en moeten bovendien niet-discriminerend, proportioneel en transparant zijn.”

10      Artikel 13 van de machtigingsrichtlijn, met als opschrift „Vergoedingen voor gebruiksrechten en rechten om faciliteiten te installeren”, bepaalt:

„De lidstaten kunnen de betrokken instantie toestaan de gebruiksrechten voor radiofrequenties of nummers of rechten om faciliteiten te installeren op, boven of onder openbare of particuliere eigendom, te onderwerpen aan vergoedingen die ten doel hebben een optimaal gebruik van deze middelen te waarborgen. De lidstaten zorgen ervoor dat deze vergoedingen objectief gerechtvaardigd, transparant en niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot het beoogde doel en zij houden rekening met de doelstellingen van artikel 8 van [de kaderrichtlijn].”

 Belgisch recht

11      Op 17 oktober 1997 heeft de provincieraad van Namen een belastingreglement vastgesteld waarbij voor het aanslagjaar 1998 een jaarlijkse belasting is ingevoerd op zendmasten en zend- en ontvangsteenheden van het mobieletelefonienetwerk (hierna: „belastingreglement”).

12      Het belastingreglement bepaalt in artikel 1 dat deze belasting wordt geheven op „zendmasten en zend- en ontvangsteenheden van het [mobieletelefonienetwerk] die op het grondgebied van de provincie Namen zijn geplaatst”.

13      Volgens artikel 2 van dit belastingreglement is deze belasting „verschuldigd door de natuurlijke of rechtspersoon die de zendmast en/of zend- en ontvangsteenheid van het [mobieletelefonienetwerk] exploiteert”.

14      Artikel 3 van het belastingreglement bepaalt dat de betrokken belasting 100 000 Belgische frank (BEF) (ongeveer 2 478 EUR) per zendmast bedraagt en 50 000 BEF (ongeveer 1 239 EUR) per zend- en ontvangsteenheid van het mobieletelefonienetwerk.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

15      Uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt dat Belgacom Mobile NV, de rechtsvoorgangster van Belgacom NV, die vervolgens Proximus NV is geworden, de exploitant van een openbaar elektronischecommunicatienetwerk is en dat zij in die hoedanigheid de eigenaar en exploitant is van zendmasten en zend- en ontvangsteenheden van het mobieletelefonienetwerk die op het grondgebied van de provincie Namen zijn geplaatst.

16      De autoriteiten van de provincie Namen hebben in 1999 op grond van het belastingreglement een aanslag met betrekking tot de in het hoofdgeding aan de orde zijnde belasting voor het aanslagjaar 1998 ten bedrage van in totaal 328 458,92 EUR gevestigd ten laste van Belgacom Mobile NV. Deze heeft hiertegen bezwaar aangetekend bij de provinciegouverneur. Aangezien dit bezwaar is afgewezen, heeft Belgacom Mobile NV op 14 juni 2000 beroep ingesteld bij het tribunal de première instance de Namur.

17      Ter ondersteuning van het bij de verwijzende rechter ingestelde beroep heeft Belgacom Mobile NV betoogd dat het belastingreglement niet verenigbaar is met de machtigingsrichtlijn, aangezien het een belasting invoert die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt en niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 13 ervan.

18      De Provincie Namen heeft betoogd dat de machtigingsrichtlijn in casu niet van toepassing kan zijn, aangezien de belasting die in het hoofdgeding aan de orde is, geen belasting is die verband houdt met de algemene machtiging om een elektronischecommunicatienetwerk te exploiteren, noch een vergoeding die verband houdt met de installatie van faciliteiten op, boven of onder openbare of particuliere eigendom.

19      Gelet op deze opmerkingen heeft de verwijzende rechter twijfels over de verenigbaarheid van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde belasting met de machtigingsrichtlijn.

20      In deze omstandigheden heeft het tribunal de première instance de Namur de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moet artikel 13 van [de machtigingsrichtlijn] aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een nationale autoriteit of een plaatselijke overheid, voor begrotingsdoeleinden die niets van doen hebben met de doeleinden van deze machtiging, bij reglement een belasting invoert op de infrastructuur voor mobiele communicatie die wordt gebruikt bij de uitoefening van de werkzaamheden waarvoor overeenkomstig deze richtlijn een algemene machtiging is verleend (waarbij in voorkomend geval een onderscheid wordt gemaakt tussen het geval waarin deze infrastructuur op particuliere eigendom is geplaatst en het geval waarin zij op openbare eigendom is geplaatst)?

2)      Moet artikel 6, lid 1, van [de machtigingsrichtlijn] aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een nationale autoriteit of een plaatselijke overheid, voor begrotingsdoeleinden die niets van doen hebben met de doeleinden van deze machtiging, bij reglement een belasting op de infrastructuur voor mobiele communicatie invoert die niet behoort tot de voorwaarden die in deel A van de bijlage bij die richtlijn worden opgesomd, met name omdat zij geen administratieve bijdrage is in de zin van artikel 12 [van deze richtlijn]?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

21      Om te beginnen zij opgemerkt dat in het verzoek om een prejudiciële beslissing wordt verwezen naar de machtigingsrichtlijn. Het Hof zal bijgevolg deze richtlijn uitleggen, zoals gevraagd door de verwijzende rechter. Deze richtlijn is echter volgens artikel 19 ervan in werking getreden op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, dat wil zeggen op 24 april 2002, en was volgens artikel 18 ervan pas van toepassing vanaf 25 juli 2003. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het beroep in het hoofgeding, dat op 14 juli 2000 door Belgacom Mobile NV is ingesteld, strekt tot nietigverklaring van een aanslag die in 1999 is gevestigd, terwijl richtlijn 97/13 nog van kracht was.

22      Voor het geval dat de verwijzende rechter zou vaststellen dat het hoofdgeding onder richtlijn 97/13 valt, zij echter opgemerkt dat de in het onderhavige arrest verstrekte antwoorden op de gestelde vragen kunnen worden toegepast op die oudere wetgevingshandeling.

23      Artikel 6, lid 1, van de machtigingsrichtlijn stemt immers in wezen overeen met artikel 4, lid 1, van richtlijn 97/13. Elk van deze bepalingen beoogt de voorwaarden vast te stellen die de lidstaten aan de algemene machtiging konden of kunnen verbinden. Voorts stemt artikel 13 van de machtigingsrichtlijn overeen met artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13. Elk van deze bepalingen beoogt nader te omschrijven in hoeverre de lidstaten onder bepaalde voorwaarden vergoedingen kunnen vaststellen, rekening houdend met de noodzaak een optimaal gebruik van de schaarse middelen te waarborgen en de mededinging, de ontwikkeling van de interne markt of de ondersteuning van de belangen van de burger van de Unie te bevorderen. Uit het feit dat deze bepalingen overeenstemmen, blijkt dat de uitlegging van bovengenoemde bepalingen van de machtigingsrichtlijn kan worden toegepast op deze bepalingen van richtlijn 97/13.

24      Met zijn vragen, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 6 en 13 van de machtigingsrichtlijn eraan in de weg staan dat een belasting als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, wordt opgelegd aan de natuurlijke of rechtspersoon die een zendmast en/of een zend- en ontvangsteenheid van het mobieletelefonienetwerk exploiteert.

25      De machtigingsrichtlijn is volgens artikel 1, lid 2, ervan van toepassing op machtigingen in verband met het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten.

26      Deze richtlijn stelt niet enkel regels vast betreffende de procedures voor het verlenen van algemene machtigingen of rechten voor het gebruik van radiofrequenties of nummers en betreffende de inhoud van deze machtigingen, maar ook regels met betrekking tot de aard, en zelfs de omvang, van de aan deze procedures verbonden financiële lasten die de lidstaten kunnen opleggen aan ondernemingen in de sector van de elektronischecommunicatiediensten (zie arresten Belgacom en Mobistar, C‑256/13 en C‑264/13, EU:C:2014:2149, punt 29, en Base Company, C‑346/13, EU:C:2015:649, punt 15).

27      Zoals blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof, kunnen de lidstaten in het kader van de toepassing van de machtigingsrichtlijn geen andere heffingen of vergoedingen voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten opleggen dan die waarin deze richtlijn voorziet (arrest Base Company, C‑346/13, EU:C:2015:649, punt 16; zie eveneens in die zin arresten Vodafone España en France Telecom España, C‑55/11, C‑57/11 en C‑58/11, EU:C:2012:446, punten 28 en 29, en Belgacom en Mobistar, C‑256/13 en C‑264/13, EU:C:2014:2149, punt 30).

28      Hieruit volgt dat de bepalingen van de machtigingsrichtlijn slechts van toepassing zijn op een belasting als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, indien het belastbare feit verband houdt met de algemene machtigingsprocedure, die volgens artikel 2, lid 2, onder a), van de machtigingsrichtlijn het recht verleent om elektronischecommunicatienetwerken of -diensten aan te bieden (arrest Base Company, C‑346/13, EU:C:2015:649, punt 17; zie eveneens in die zin arresten Fratelli De Pra en SAIV, C‑416/14, EU:C:2015:617, punt 41; Commissie/Frankrijk, C‑485/11, EU:C:2013:427, punten 30, 31 en 34, en Vodafone Malta en Mobisle Communications, C‑71/12, EU:C:2013:431, punten 24 en 25).

29      Dienaangaande heeft het Hof opgemerkt dat artikel 6 van de machtigingsrichtlijn betrekking heeft op de voorwaarden en de specifieke verplichtingen die aan de algemene machtiging en de gebruiksrechten voor radiofrequenties of voor nummers kunnen worden verbonden. Dit artikel bepaalt dat de algemene machtiging voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en gebruiksrechten voor nummers alleen aan de respectievelijk in de delen A, B en C van de bijlage bij deze richtlijn genoemde voorwaarden kunnen worden onderworpen (arrest Belgacom en Mobistar, C‑256/13 en C‑264/13, EU:C:2014:2149, punt 26).

30      Voorts heeft het Hof opgemerkt dat artikel 13 van de machtigingsrichtlijn niet ziet op alle vergoedingen die verschuldigd zijn voor de infrastructuur die het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten mogelijk maakt (arresten Belgacom en Mobistar, C‑256/13 en C‑264/13, EU:C:2014:2149, punt 34, en Base Company, C‑346/13, EU:C:2015:649, punt 18).

31      Dit artikel heeft immers betrekking op de regels volgens welke vergoedingen kunnen worden opgelegd voor de gebruiksrechten voor radiofrequenties of nummers of voor rechten om faciliteiten te installeren op, boven of onder openbare of particuliere eigendom (arresten Belgacom en Mobistar, C‑256/13 en C‑264/13, EU:C:2014:2149, punt 31, en Base Company, C‑346/13, EU:C:2015:649, punt 19).

32      In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de belasting die in het hoofdgeding aan de orde is, „verschuldigd is door elke natuurlijke of rechtspersoon die de zendmast en/of de zend- en ontvangsteenheid van het mobieletelefonienetwerk exploiteert”.

33      Blijkens de bij het Hof ingediende opmerkingen is deze belasting – die wordt opgelegd aan de natuurlijke of rechtspersoon die een zendmast en/of een zend- en ontvangsteenheid van het mobieletelefonienetwerk exploiteert, ongeacht of hij houder is van een op grond van de machtigingsrichtlijn verleende vergunning – niet verschuldigd op grond van een belastbaar feit dat verband houdt met de algemene machtigingsprocedure waarbij aan ondernemingen de bevoegdheid wordt verleend om elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aan te bieden, of met de algemene machtiging in de zin van artikel 6, lid 1, van de machtigingsrichtlijn. Het staat echter aan de verwijzende rechter om dit te verifiëren.

34      Bovendien verwijzen de in artikel 13 van de machtigingsrichtlijn gebruikte termen „faciliteiten” en „installeren” volgens de rechtspraak van het Hof respectievelijk naar de fysieke infrastructuur die het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten mogelijk maakt, en naar de fysieke plaatsing ervan op de betrokken openbare of particuliere eigendommen (arresten Belgacom en Mobistar, C‑256/13 en C‑264/13, EU:C:2014:2149, punt 33, en Base Company, C‑346/13, EU:C:2015:649, punt 21).

35      De belasting die in het hoofdgeding aan de orde is, wordt dus weliswaar opgelegd aan elke natuurlijke of rechtspersoon die een zendmast en/of een zend- en ontvangsteenheid van het mobieletelefonienetwerk exploiteert, dat wil zeggen een fysieke infrastructuur die het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten mogelijk maakt, maar deze belasting vertoont niet de kenmerken van een vergoeding die aan aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten wordt opgelegd in ruil voor het recht om faciliteiten te installeren.

36      Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat de artikelen 6 en 13 van de machtigingsrichtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat een belasting als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, wordt opgelegd aan de natuurlijke of rechtspersoon die een zendmast en/of een zend- en ontvangsteenheid van het mobieletelefonienetwerk exploiteert.

 Kosten

37      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 6 en 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten (machtigingsrichtlijn) moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat een belasting als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, wordt opgelegd aan de natuurlijke of rechtspersoon die een zendmast en/of een zend- en ontvangsteenheid van het mobieletelefonienetwerk exploiteert.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.