CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
H. SAUGMANDSGAARD ØE
van 8 september 2016 (1)
Zaak C‑275/15
ITV Broadcasting Limited,
ITV2 Limited,
ITV Digital Channels Limited,
Channel Four Television Corp.,
4 Ventures Limited,
Channel 5 Broadcasting Limited,
ITV Studios Limited
tegen
TVCatchup Limited (in surseance van betaling),
TVCatchup (UK) Limited,
Media Resources Limited,
in aanwezigheid van
Secretary of State for Business,
Innovation and Skills,
Virgin Media Limited
[verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) (rechter in tweede aanleg, Engeland en Wales, afdeling civiel recht, Verenigd Koninkrijk)]
„Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 9 – Begrippen ,kabel’ en ,toegang tot de kabel van omroepdiensten’ – Wederdoorgifte van televisie-uitzendingen binnen het ontvangstgebied ervan door een derde via een internetstream – ,Live streaming’”
I – Inleiding
1. Dit door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) (rechter in tweede aanleg, Engeland en Wales, afdeling civiel recht, Verenigd Koninkrijk) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de uitlegging van artikel 9 van richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij(2), dat bepaalt dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan bepalingen die gelden voor bepaalde andere gebieden. In het bijzonder stelt de verwijzende rechter vragen aan het Hof over de uitlegging van de formulering „toegang tot de kabel van omroepdiensten”, waarmee in dat artikel een van de door richtlijn 2001/29 voorbehouden gebieden wordt aangeduid.
2. De prejudiciële verwijzing vindt plaats in het kader van een geding dat is ingesteld door commerciële televisiezenders die aanvoeren dat aanbieders van de dienst wederdoorgifte – die gebruikers in staat stelt om kosteloos en „rechtstreeks” internetstreams („live streaming”) van televisie-uitzendingen te ontvangen, waaronder die van verzoeksters – hun auteursrechten op hun televisie-uitzendingen schenden.
3. Het Hof is in het kader van dit geding al eerder om een prejudiciële beslissing verzocht. In het arrest van 7 maart 2013, ITV Broadcasting e.a.(3), heeft het Hof geoordeeld dat de wederdoorgifte die de aanbieders van de omstreden dienst verzorgen, een „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 is.
4. Na dat arrest heeft de rechter in eerste aanleg vastgesteld dat de aanbieders van de omstreden dienst inbreuk maken op de auteursrechten van verzoeksters. Met betrekking tot enkele betrokken uitzendingen heeft deze rechterlijke instantie echter geoordeeld dat de aanbieders zich konden beroepen op een bepaling van het recht van het Verenigd Koninkrijk die de wederdoorgifte van bepaalde uitzendingen binnen het ontvangstgebied ervan via de kabel toestaan.
5. Verzoeksters zijn van deze beslissing in hoger beroep gekomen bij de verwijzende rechterlijke instantie, die het Hof in wezen vraagt, of een dergelijke nationale bepaling die het uitsluitende recht beperkt om elke mededeling toe te staan of te verbieden, dat richtlijn 2001/29 verleent aan de houders van auteursrechten, verenigbaar is met deze richtlijn. Vast staat dat de betwiste wederdoorgiften onder geen van de in artikel 5 van die richtlijn genoemde beperkingen vallen.
6. Meer in het bijzonder wenst de verwijzende rechterlijke instantie te vernemen of de betrokken bepaling op grond van artikel 9 van richtlijn 2001/29 van toepassing kan blijven, aangezien zij kan worden aangemerkt als een bepaling betreffende „de toegang tot de kabel van omroepdiensten”. Dezelfde rechterlijke instantie stelt tevens vragen over de uitlegging van het in dit artikel gebruikte begrip „kabel”, teneinde vast te stellen of het Unierecht zich verzet tegen de toepassing van deze bepaling op van wederdoorgifte door middel van streams via internet.
II – Toepasselijke bepalingen
A – Unierecht
7. Overweging 60 van richtlijn 2001/29 luidt als volgt:
„De bescherming waarin deze richtlijn voorziet, mag geen afbreuk doen aan nationale of communautaire wettelijke bepalingen op andere gebieden, zoals industriële eigendom, gegevensbescherming, voorwaardelijke toegang, toegang tot overheidsdocumenten en het voorschrift betreffende de volgorde van de exploitatie door de media, welke gevolgen kunnen hebben voor de bescherming van het auteursrecht of naburige rechten.”
8. Krachtens artikel 1, („Werkingssfeer”), lid 1, van richtlijn 2001/29 heeft die richtlijn betrekking op „de rechtsbescherming van het auteursrecht en de naburige rechten in het kader van de interne markt, met bijzondere klemtoon op de informatiemaatschappij”.
9. Artikel 9, („Voortgezette toepassing van andere wettelijke bepalingen”), van die richtlijn bepaalt:
„Deze richtlijn doet geen afbreuk aan bepalingen betreffende met name octrooirechten, handelsmerken, rechten inzake tekeningen of modellen, gebruiksmodellen, topografieën van halfgeleiderproducten, lettertypes, voorwaardelijke toegang, toegang tot de kabel van omroepdiensten, de bescherming van nationaal bezit, vereisten inzake wettelijk depot, beperkende praktijken en oneerlijke concurrentie, handelsgeheimen, veiligheid, vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en persoonlijke levenssfeer, toegang tot overheidsdocumenten en het overeenkomstenrecht.”
B – Recht van het Verenigd Koninkrijk
10. Section 73, („Ontvangst van een uitzending en wederdoorgifte ervan via de kabel”), leden 1, 2, onder b), en 3, van de Copyright, Designs and Patents Act 1988 [wet van 1988 op het auteursrecht, modellen en octrooien (hierna: „CDPA”)], zoals van toepassing ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, bepaalt:
„1) Deze section is van toepassing wanneer een uitzending vanuit het Verenigd Koninkrijk wordt ontvangen en onmiddellijk via de kabel wordt wederdoorgegeven.
2) Het auteursrecht op de uitzending wordt niet geschonden:
[...]
b) indien en voor zover die uitzending is bedoeld voor ontvangst in het gebied waarin zij via de kabel wordt wederdoorgegeven en indien en voor zover zij deel uitmaakt van een in aanmerking komende dienst.
3) Het auteursrecht op enig in de uitzending opgenomen werk wordt niet geschonden indien en voor zover de uitzending is bedoeld voor ontvangst in het gebied waarin zij via de kabel wordt wederdoorgegeven [...].”
11. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat section 73, leden 1, 2, onder b), en 3, van de CDPA, zoals hierboven geciteerd, het resultaat is van een aanpassing in 2003 van die wet met het oog op de omzetting van richtlijn 2001/29 in het recht van het Verenigd Koninkrijk.
III – Hoofdgeding, prejudiciële vragen en procedure bij het Hof
12. Verzoeksters in het hoofdgeding, ITV Broadcasting Limited, ITV2 Limited, ITV Digital Channels Limited, Channel Four Television Corp., 4 Ventures Limited, Channel 5 Broadcasting Limited en ITV Studios Limited (hierna samen: „verzoeksters in het hoofdgeding”) zijn gratis te ontvangen commerciële televisiezenders die krachtens het recht van het Verenigd Koninkrijk auteursrecht hebben op hun televisie-uitzendingen alsmede op de films en andere werken en ander materiaal in hun uitzendingen. Zij worden gefinancierd uit de reclame in het kader van hun uitzendingen.
13. Verzoeksters in het hoofdgeding hebben de vennootschap TVCatchup Limited gedagvaard voor de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division (rechter in eerste aanleg, Engeland & Wales, afdeling civiel recht, Verenigd Koninkrijk), waarbij zij aanvoeren dat de door die vennootschap aangeboden dienst, die gebruikers in staat stelt om via internet kosteloos en „rechtstreeks” streams („live streaming”) van televisie-uitzendingen – waaronder die van verzoeksters in het hoofdgeding – te ontvangen, hun auteursrechten schendt. De omstreden diensten worden eveneens door reclame gefinancierd.
14. Voornoemde rechter heeft een eerste prejudiciële vraag aan het Hof gesteld met betrekking tot de uitlegging van het begrip „mededeling aan het publiek” in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.
15. Bij arrest van 7 maart 2013 in de zaak ITV Broadcasting e.a.(4) heeft het Hof voor recht verklaard:
„[H]et begrip ‚mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 [moet] aldus [...] worden uitgelegd dat het betrekking heeft op een wederdoorgifte van de werken die zijn opgenomen in een via zendmasten uitgezonden televisie-uitzending
– door een andere organisatie dan de oorspronkelijke omroeporganisatie,
– door middel van een internetstream die ter beschikking wordt gesteld van de abonnees van deze organisatie, die deze wederdoorgifte kunnen ontvangen door op de server van deze organisatie in te loggen,
– hoewel deze abonnees zich in het ontvangstgebied van deze via zendmasten uitgezonden televisie-uitzending bevinden en gerechtigd zijn om deze uitzending op een televisieontvanger te ontvangen.”
16. Na dit arrest heeft de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division, vastgesteld dat TVCatchup Limited de auteursrechten van verzoeksters in het hoofdgeding heeft geschonden, en een rechterlijk bevel uitgesproken teneinde verdere schendingen van die rechten te voorkomen.
17. Deze rechter heeft evenwel ten opzichte van drie televisiezenders, namelijk ITV, Channel 4 en Channel 5, geoordeeld dat TVCatchup Limited zich kon beroepen op een verweer betreffende section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA, aangezien deze vennootschap die zenders via internet uitzond naar abonnees in het oorspronkelijke ontvangstgebied. In dit verband heeft diezelfde rechter geoordeeld dat de formulering „via de kabel [...] wederdoorgegeven” in section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA, voldoende ruim is om de wederdoorgifte via internet te omvatten, maar niet de wederdoorgifte via mobiele telefoons die gebruik maken van netwerken voor mobiele telefonie.
18. Verzoeksters in het hoofdgeding hebben beroep ingesteld bij de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division). Tijdens de procedure voor deze rechter is aan TVCatchup Limited surseance van betaling verleend. De commerciële activiteit die eerst door TVCatchup Limited werd verricht, wordt sindsdien door de vennootschap TVCatchup (UK) Limited verricht op grond van een door Media Resources Limited verleende licentie. Beide laatstgenoemde vennootschappen hebben een verzoek tot interventie in de procedure in hoger beroep ingediend en hun verzoek is toegewezen.
19. Aangezien de verwijzende rechter van oordeel is dat section 73 CDPA dient te worden uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 9 van richtlijn 2001/29 en dat deze zaak vragen doet rijzen over de draagwijdte van dat artikel, heeft hij besloten de behandeling van de zaak te schorsen en aan het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
„Met betrekking tot de uitlegging van artikel 9 van richtlijn [2001/29], en in het bijzonder van de zin ,[d]eze richtlijn doet geen afbreuk aan bepalingen betreffende met name [...] toegang tot de kabel van omroepdiensten’:
1) Staat de geciteerde zin toe dat een nationale bepaling verder wordt toegepast met een werkingssfeer van het begrip ,kabel’ als omschreven in het nationale recht of wordt de werkingssfeer van dat deel van artikel 9 bepaald door de betekenis van ,kabel’ als omschreven in het Unierecht?
2) Indien het begrip ,kabel’ in artikel 9 wordt bepaald door het Unierecht, wat betekent dit begrip dan? In het bijzonder:
a) Heeft het een technologisch specifieke betekenis die is beperkt tot traditionele kabelnetwerken die worden beheerd door gewone kabeldienstaanbieders?
b) Zo niet, heeft het dan een technologisch neutrale betekenis die functioneel vergelijkbare, via internet doorgegeven diensten omvat?
c) Omvat het hoe dan ook straalverbindingen tussen vaste zendmasten?
3) Is de geciteerde zin van toepassing 1) op bepalingen die van kabelnetwerken vereisen dat zij bepaalde uitzendingen wederdoorgeven of 2) op bepalingen die de wederdoorgifte van uitzendingen via de kabel toestaan a) indien de wederdoorgifte simultaan gebeurt en beperkt is tot de gebieden waarvoor de uitzendingen bestemd waren en/of b) indien de wederdoorgifte uitzendingen betreft op zenders waarop bepaalde openbaredienstverplichtingen rusten?
4) Indien de werkingssfeer van het begrip ,kabel’ in artikel 9 wordt bepaald door het nationale recht, gelden dan voor de bepaling van nationaal recht de Unierechtelijke beginselen van evenredigheid en van een billijk evenwicht tussen de rechten van houders van auteursrechten, de rechten van kabeleigenaars en het algemeen belang?
5) Is artikel 9 beperkt tot de bepalingen van nationaal recht die golden op de datum waarop tot de richtlijn is besloten, op de datum waarop zij in werking is getreden of op de uiterste datum voor haar omzetting in nationaal recht, of is dit artikel ook van toepassing op latere bepalingen van nationaal recht die betrekking hebben op toegang tot de kabel van omroepdiensten?”
20. Verzoeksters in het hoofdgeding, TVCatchup (UK) Limited, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Ter terechtzitting van 25 mei 2016 waren de verzoeksters in het hoofdgeding, Virgin Media Limited, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie vertegenwoordigd.
IV – Juridische analyse
A – Arrest ITV Broadcasting e.a. en voorwerp van dit verzoek om een prejudiciële beslissing
21. Bij arrest van 7 maart 2013 in de zaak ITV Broadcasting e.a.(5), dat de achtergrond van dit verzoek om een prejudiciële beslissing vormt, heeft het Hof voor recht verklaard dat een wederdoorgifte zoals die door verweersters in het hoofdgeding, een „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 vormt.(6)
22. Hieruit volgt dat een dergelijke wederdoorgifte niet kan zonder de toestemming van de houder van het auteursrecht, tenzij voor die wederdoorgifte is voldaan aan de voorwaarden van artikel 5 van deze richtlijn.(7)
23. De betrokken nationale regeling, te weten section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA creëert naar mijn mening een uitzondering op het recht van mededeling van artikel 3 van richtlijn 2001/29, voor zover zij bepaalt dat het auteursrecht „niet wordt geschonden” in geval van wederdoorgifte van bepaalde uitzendingen in het gebied waarvoor zij bestemd waren.(8) Die vaststelling wordt bevestigd door het feit dat naar nationaal recht section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA volgens de verwijzende rechter formeel juist wordt gekenschetst als „uitzondering” en „verweer tegen de schending van het auteursrecht”.
24. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat geen van de partijen aanvoert dat deze regeling onder een van de uitzonderingen van artikel 5 van richtlijn 2001/29 valt.
25. Zoals de verwijzende rechter aangeeft, is de kernvraag, of een dergelijke regeling onder artikel 9 van richtlijn 2001/29 valt omdat zij kan worden aangemerkt als betrekking hebbend op „de toegang tot de kabel van omroepdiensten” in de zin van dat artikel.(9)
26. Derhalve geef ik het Hof in overweging om in de eerste plaats de derde prejudiciële vraag te behandelen, die in wezen betrekking heeft op die kernvraag.
27. De derde prejudiciële vraag heeft, gezien de formulering ervan, zowel betrekking op bepalingen die de wederdoorgifte van bepaalde uitzendingen vereisen als op bepalingen die de wederdoorgifte van uitzendingen via de kabel toestaan „a) indien de wederdoorgifte simultaan gebeurt en beperkt is tot de gebieden waarvoor de uitzendingen bestemd waren en/of b) indien de wederdoorgifte uitzendingen betreft op zenders waarop bepaalde openbaredienstverplichtingen rusten”.(10) Uit de verwijzingsbeslissing blijkt evenwel ten eerste dat de betrokken nationale regeling geen wederdoorgifte vereist, en ten tweede dat zij alleen van toepassing is op situaties waarin de wederdoorgifte beperkt blijft tot de gebieden waarvoor de uitzendingen waren bestemd.(11)
28. Derhalve ben ik van mening dat de derde vraag dient te worden geherformuleerd als volgt: „Dient artikel 9 van richtlijn 2001/29 aldus te worden uitgelegd dat onder de werkingssfeer van die bepaling – en met name van de uitdrukking ,toegang tot de kabel van omroepdiensten’ – een regeling valt zoals section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA, die de wederdoorgifte toestaat van uitzendingen via de kabel zonder de toestemming van de houders van auteursrechten indien die wederdoorgifte simultaan gebeurt en beperkt is tot de gebieden waarvoor de uitzendingen waren bestemd, en indien de wederdoorgifte uitzendingen betreft op zenders waarop bepaalde openbaredienstverplichtingen rusten”.(12)
29. In onderstaande analyse zal ik uiteenzetten waarom ik van mening ben dat een regeling als section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA niet onder het voorbehoud van artikel 9 van richtlijn 2001/29 valt (onderdeel B). Die bevinding vloeit rechtstreeks voort uit de aard en de werkingssfeer van genoemd artikel 9 (onderdeel B.2) en uit het feit dat die regeling geen betrekking heeft op „de toegang tot de kabel van omroepdiensten” in de zin van dit artikel (onderdeel B.3).
30. Uit die analyse volgt dat geen uitspraak hoeft te worden gedaan over de overige vragen van de verwijzende rechter, die betrekking hebben op de temporele werkingssfeer van artikel 9 van richtlijn 2001/29 (vijfde prejudiciële vraag) en op de uitlegging van het begrip „kabel” in dat artikel (de eerste, de tweede en de vierde prejudiciële vraag). Niettemin zal ik ten overvloede enkele opmerkingen maken over de uitlegging van het begrip „kabel” om te antwoorden op de argumenten die partijen in dit verband naar voren hebben gebracht (onderdeel C).(13)
31. Wat de tweede prejudiciële vraag, onder c), betreft (of dit begrip ook straalverbindingen tussen vaste zendmasten omvat), heeft de verwijzende rechter niet toegelicht waarom hij het noodzakelijk vond om die vraag aan het Hof te stellen. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de verwijzingsbeslissing of uit de bij het Hof ingediende opmerkingen, die geen informatie bevatten dat de omstreden wederdoorgiften straalverbindingen tussen vaste zendmasten omvatten. Bijgevolg geef ik het Hof in overweging om overeenkomstig vaste rechtspraak vast te stellen dat de tweede vraag, onder c), niet-ontvankelijk is.(14)
B – Uitlegging van artikel 9 van richtlijn 2001/29 en van de uitdrukking „toegang tot de kabel van omroepdiensten” (derde vraag)
32. Met zijn derde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen van het Hof te vernemen of een regeling als section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA onder de werkingssfeer van artikel 9 van richtlijn 2001/29 en met name van de uitdrukking „toegang tot de kabel van omroepdiensten” valt.
1. Voorgestelde uitleggingen
33. De verwijzende rechter, die twijfelt over de betekenis van de in artikel 9 van richtlijn 2001/29 gebruikte uitdrukking „toegang tot de kabel van omroepdiensten”, noemt in de verwijzingsbeslissing drie mogelijke uitleggingen ervan.
34. Volgens een eerste mogelijke uitlegging, die overeenkomt met het standpunt van verzoeksters in het hoofdgeding en de Commissie, heeft de uitdrukking „toegang tot de kabel van omroepdiensten” alleen betrekking op bepalingen die eisen dat kabelexploitanten omroepdiensten aanbieden, dat wil zeggen op bepalingen inzake „doorgifteverplichtingen” („must carry”) in de zin van artikel 31 van richtlijn 2002/22/EG(15), hierna: „universeledienstrichtlijn”.
35. Volgens een tweede mogelijke uitlegging, die overeenkomt met het standpunt van TVCatchup (UK) Limited, Virgin Media Limited en de regering van het Verenigd Koninkrijk, is artikel 9 van richtlijn 2001/29 zowel van toepassing op bepalingen die eisen dat kabelexploitanten bepaalde uitzendingen wederdoorgeven, als op bepalingen die de wederdoorgifte van bepaalde uitzendingen binnen hun ontvangstgebied in het belang van de openbare dienst toestaan.
36. Volgens een derde uitlegging ziet de in artikel 9 van richtlijn 2001/29 gebruikte formulering „toegang tot de kabel” niet op een verweer tegen inbreuken op het auteursrecht, maar veeleer op de toegang tot de fysieke infrastructuur in de lidstaten.
2. Voorbehoud van artikel 9 van richtlijn 2001/29
37. Artikel 9 van richtlijn 2001/29 heeft – gelet op het opschrift en de bewoordingen ervan – betrekking op de „[v]oortgezette toepassing van andere wettelijke bepalingen” door vast te stellen dat deze richtlijn „geen afbreuk [doet] aan” bepalingen op bepaalde gebieden. Overweging 60 van die richtlijn verduidelijkt dat de in artikel 9 bedoelde bepalingen betrekking hebben op „andere gebieden” en „gevolgen kunnen hebben voor de bescherming van het auteursrecht of naburige rechten”.(16)
38. Bijgevolg staat artikel 9 van richtlijn 2001/29 helemaal geen uitzonderingen toe op de rechten die in de artikelen 2 tot en met 4 van die richtlijn worden toegekend. De uitzonderingen zijn overigens krachtens artikel 5 van diezelfde richtlijn op uitputtende wijze geharmoniseerd.(17) Het doel van artikel 9 is daarentegen het behoud van de werking van de bepalingen die gelden binnen andere gebieden dan het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied.(18) Deze lezing wordt bevestigd door de opsomming van de gebieden in artikel 9, dat onder andere noemt: handelsmerken, rechten inzake tekeningen of modellen, bescherming van nationaal bezit, beperkende praktijken en oneerlijke concurrentie, gegevensbescherming en persoonlijke levenssfeer, alsmede het overeenkomstenrecht.(19)
39. Deze vaststelling volstaat om uit te sluiten dat een regeling als section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA, die voorziet in een uitzondering op het uitsluitende recht van mededeling dat is neergelegd in artikel 3 van richtlijn 2001/29, onder artikel 9 van die richtlijn kan vallen.
40. Dit geldt ongeacht of de wederdoorgifte van de beschermde werken plaatsvindt via de kabel dan wel via een internetstream. Zo blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 betrekking heeft op elke doorgifte van beschermde werken, ongeacht het gebruikte technische middel of procedé(20), en dat elke doorgifte of wederdoorgifte van een werk waarbij een specifieke technische werkwijze wordt gebruikt, in beginsel individueel door de auteur van het betrokken werk moet worden toegestaan.(21)
41. Die rechtspraak is in overeenstemming met de doelstelling van richtlijn 2001/29, te weten de aanpassing van de regels inzake het auteursrecht en de naburige rechten in het licht van de technologische ontwikkelingen die nieuwe exploitatievormen hebben gecreëerd(22), waarbij een hoog beschermingsniveau voor auteurs wordt verwezenlijkt, zodat dezen met name bij een mededeling aan het publiek een passende beloning voor het gebruik van hun werk kunnen ontvangen.(23) Ik merk op dat voor de wederdoorgifte die wordt toegestaan bij section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA, geen vergoeding wordt verstrekt aan de houders van auteursrechten.(24)
42. Een tegenovergestelde uitlegging van artikel 9 van richtlijn 2001/29, die ertoe zou leiden dat een regeling als die in het hoofdgeding binnen de werkingssfeer van dat artikel zou vallen, zou naar mijn mening de bij de artikelen 3 en 5 van die richtlijn beoogde harmonisatie doen mislukken.
43. Bovendien kan de door mij bepleite uitlegging niet in twijfel worden getrokken door de argumenten die met name de regering van het Verenigd Koninkrijk ertegen inbrengt.
44. Ten eerste vindt het door de regering van het Verenigd Koninkrijk ter terechtzitting naar voren gebrachte argument dat de wettelijke regelingen betreffende vergunningen van kabelmaatschappijen, hun infrastructuur en de wederdoorgifte van hun uitzendingen een in artikel 9 van richtlijn 2001/29 bedoeld „ander gebied” vormen, geen enkele grondslag in die richtlijn. Weliswaar behoren bepalingen betreffende de kabelinfrastructuur van de lidstaten en de voorwaarden voor toegang tot de markt voor elektronische communicatie zeker tot een ander gebied dan het gebied dat door deze richtlijn wordt geharmoniseerd(25), maar dit geldt niet voor bepalingen als section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA, die betrekking hebben op de essentie van de harmonisatie waarin richtlijn 2001/29 voorziet, namelijk de bescherming van het auteursrecht(26).
45. Aan die slotsom doet niet af dat de wederdoorgifte die de betrokken regeling toelaat, beperkt is tot uitzendingen op zenders waarop bepaalde openbaredienstverplichtingen rusten. Nu de tekst van richtlijn 2001/29 en haar totstandkomingsgeschiedenis niet de minste aanwijzing hiervoor bevatten, zie ik geen enkele reden om dergelijke content een beperktere bescherming te verlenen dan die van artikel 3 van die richtlijn.(27)
46. Ten tweede vormt artikel 9 van richtlijn 2001/29 – anders dan de regering van het Verenigd Koninkrijk betoogt – niet een „volstrekte uitzondering op de harmonisatie”. Terwijl artikel 1, („Werkingssfeer”), van deze richtlijn in lid 2 ervan een aantal bepalingen van het acquis van de Unie uitsluit van de harmonisatie waarin deze richtlijn voorziet, welke zonder die expliciete uitsluiting binnen de werkingssfeer ervan zouden vallen(28), beoogt artikel 9 niet een afbakening van de werkingssfeer van richtlijn 2001/29, maar veeleer de waarborging van de rechtszekerheid(29) door onverwachte juridische consequenties van de vaststelling ervan te voorkomen.
47. Ten derde hebben de doelstellingen van section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA, te weten – aldus de regering van het Verenigd Koninkrijk – (1) de consumenten een ruimere keuze bieden aan openbare-omroepdiensten zodat dezen die content kunnen ontvangen in gebieden met een slechte ontvangst via de zendmasten en (2) de kabelexploitanten stimuleren kabelinfrastructuur aan te leggen, geen invloed op de uitlegging van de werkingssfeer van artikel 9 van richtlijn 2001/29.(30) Ik wijs er in dit verband op dat het Hof in zijn arrest ITV Broadcasting e.a.(31) expliciet heeft uitgesloten dat de omstreden wederdoorgiften kunnen worden beschouwd als een eenvoudig technisch middel om de ontvangst van de oorspronkelijke uitzending in het ontvangstgebied ervan mogelijk te maken of te verbeteren, in welk geval zij, volgens de rechtspraak van het Hof, geen „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 zouden zijn. Tegen die achtergrond komt het argument van de regering van het Verenigd Koninkrijk in feite neer op een verzoek aan het Hof om op die rechtspraak terug te komen, zonder dat daar reden voor is.
48. Kortom, het staat mijns inziens buiten kijf dat een regeling als section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA niet binnen de werkingssfeer van artikel 9 van richtlijn 2001/29 valt.
49. Deze slotsom geldt los van de uitlegging van de formulering „toegang tot de kabel van omroepdiensten” in artikel 9 van de richtlijn. In het volgende onderdeel zal ik evenwel aantonen dat een onderzoek van die formulering tot dezelfde slotsom leidt.
3. Uitlegging van de formulering „toegang tot de kabel van omroepdiensten” in artikel 9 van richtlijn 2001/29
50. Op het eerste gezicht lijkt de uitdrukking „toegang tot de kabel van omroepdiensten” in artikel 9 van richtlijn 2001/29 een verwijzing naar een juridisch begrip dat bekend is binnen het acquis van de Unie. Mijn onderzoek leert echter dat dit niet het geval is.
51. Die formulering wordt namelijk, voor zover ik weet, alleen gebruikt in de totstandkomingsgeschiedenis en de rechtspraak met betrekking tot richtlijn 2001/29(32) alsmede in richtlijn 2012/28(33), aangezien de Uniewetgever in artikel 7 van die richtlijn de bewoordingen van artikel 9 van richtlijn 2001/29 bijna identiek heeft overgenomen.(34)
52. Ondanks het feit dat die totstandkomingsgeschiedenis en rechtspraak geen duidelijkheid verschaffen over de betekenis van de formulering „toegang tot de kabel van omroepdiensten”(35), staat mijns inziens buiten kijf dat een regeling als section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA niet onder die formulering valt.
53. Ten eerste lijdt het mijns inziens geen twijfel – ondanks enkele discrepanties in de verschillende taalversies(36) – dat die formulering „de toegang” tot een „kabel” betreft. Ik zie dan ook geen verband tussen artikel 9 van richtlijn 2001/29, dat betrekking heeft op „de toegang tot de kabel” en de betrokken regeling van het Verenigd Koninkrijk, die bepaalt dat een uitzending „via de kabel [kan worden] wederdoorgegeven”. Mijns inziens wordt het begrip „kabel” in beide regelingen in een verschillende context gebruikt.
54. Terwijl artikel 9 van richtlijn 2001/29 betrekking heeft op een „kabel” waartoe toegang wordt gevraagd, heeft de regeling van het Verenigd Koninkrijk betrekking op een „kabel” die als middel voor wederdoorgifte dient. Artikel 9 van die richtlijn heeft met andere woorden geen betrekking op de toegang van het publiek tot uitgezonden content, zoals TVCatchup (UK) Limited, Virgin Media Limited en de regering van het Verenigd Koninkrijk lijken te betogen, maar veeleer op de toegang tot een netwerk.(37)
55. Ten tweede lijkt de gelijkstelling door TVCatchup (UK) Limited, Virgin Media Limited en de regering van het Verenigd Koninkrijk van de termen „toegang tot de kabel” en „wederdoorgegeven via de kabel” onlogisch, nu richtlijn 2001/29 in artikel 1, lid 2, onder c), reeds een bepaling bevat die expliciet betrekking heeft op de „doorgifte via de kabel”.(38)
56. Ten derde wordt de formulering „toegang tot de kabel” mijns inziens in het acquis van de Unie vooral gebruikt met betrekking tot de toegang van aanbieders tot kabelnetwerken(39), die op het niveau van de Unie met name is geharmoniseerd bij richtlijn 2002/19/EG (hierna: „toegangsrichtlijn”)(40).
57. Deze richtlijn beoogt, volgens artikel 1, lid 1, ervan, de harmonisering van „de wijze waarop de lidstaten de toegang tot en de interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten [...] reguleren”.(41) Uit hetzelfde artikel blijkt ook dat de toegangsrichtlijn deel uitmaakt van het gemeenschappelijke regelgevingskader dat is vastgesteld bij richtlijn 2002/21 (hierna: „kaderrichtlijn”)(42), die volgens de Commissie tot doel heeft „de concurrentie op het gebied van de elektronische communicatie te stimuleren, de werking van de interne markt te verbeteren en de fundamentele belangen van de gebruikers te waarborgen, die door marktkrachten alleen niet voldoende gegarandeerd zouden zijn”(43).
58. De meest logische uitlegging is dan ook dat de formulering „toegang tot de kabel van omroepdiensten” in artikel 9 van richtlijn 2001/29 verwijst naar dit regelgevingskader en met name naar de bepalingen van de „toegangsrichtlijn”.(44) Ik wijs er terloops op dat de wetgevingsprocedures van enerzijds de „kaderrichtlijn” en de „toegangsrichtlijn” en anderzijds richtlijn 2001/29 elkaar gedeeltelijk in de tijd overlapten.(45)
59. Ik ben niettemin van mening dat het volstaat, vast te stellen dat een regeling als section 73, leden 2, onder b), en 3, van de CDPA, die geen betrekking heeft op de toegang tot een netwerk, niet onder de in artikel 9 van richtlijn 2001/29 gebruikte formulering „toegang tot de kabel van omroepdiensten” valt, zonder dat het Hof een uitspraak behoeft te doen over de exacte betekenis van die formulering.
60. Gezien het voorgaande, geef ik het Hof in overweging om de derde prejudiciële vraag in die zin te beantwoorden dat een regeling die de wederdoorgifte van uitzendingen via de kabel zonder de toestemming van de houders van auteursrechten toestaat indien die wederdoorgifte simultaan gebeurt en beperkt is tot de gebieden waarvoor de uitzendingen waren bestemd, ongeacht of de wederdoorgifte betrekking heeft op uitzendingen op zenders waarop bepaalde openbaredienstverplichtingen rusten, niet onder artikel 9 van richtlijn 2001/29 valt.
61. Gezien het door mij hierboven voorgestelde antwoord op de derde prejudiciële vraag, namelijk dat artikel 9 van richtlijn 2001/29 ratione materiae niet van toepassing is op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, ben ik van mening dat geen antwoord hoeft te worden gegeven op de vijfde prejudiciële vraag, betreffende de temporele werkingssfeer van die bepaling.
62. Eveneens volgt uit die constatering dat niet hoeft te worden ingegaan op de vragen van de verwijzende rechter met betrekking tot de uitlegging van het begrip „kabel” in artikel 9 van richtlijn 2001/29, te weten de eerste, de tweede en de vierde prejudiciële vraag. Niettemin zal ik in het volgende onderdeel ten overvloede enkele opmerkingen maken over de uitlegging van dat begrip. Met die opmerkingen kan het argument van TVCatchup en Virgin Media Limited worden weerlegd dat dit begrip zo ruim is, dat het ook uitzending via een internetstream omvat.
C – Begrip „kabel” in artikel 9 van richtlijn 2001/29 (de eerste, de tweede en de vierde vraag)
1. Autonoom karakter van het begrip „kabel”
63. Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of het begrip „kabel” in artikel 9 van richtlijn 2001/29 een autonoom Unierechtelijk begrip is.
64. Hierbij dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel vereisen dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Unie autonoom en uniform worden uitgelegd.(46)
65. De tekst van richtlijn 2001/29 bevat, wat de betekenis van de term „kabel” in artikel 9 van die richtlijn betreft, geen verwijzing naar het recht van de lidstaten. Daaruit volgt dat deze term voor de toepassing van die richtlijn moet worden geacht een autonoom Unierechtelijk begrip aan te duiden, dat op het grondgebied van de Unie uniform moet worden uitgelegd.
66. Bijgevolg hoeft de vierde vraag niet te worden beantwoord, aangezien die is gesteld voor het geval dat het Hof zou oordelen dat het begrip „kabel” in artikel 9 van richtlijn 2001/29 geen autonoom Unierechtelijk begrip is.
2. Uitlegging van het begrip „kabel”
67. Met zijn tweede prejudiciële vraag, onder a) en b), welke punten gezamenlijk dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of het begrip „kabel” in artikel 9 van richtlijn 2001/29 een technologisch specifieke betekenis heeft die is beperkt tot traditionele kabelnetwerken die worden geëxploiteerd door gewone kabeldienstaanbieders, dan wel of het veeleer een technologisch neutrale betekenis heeft die functioneel vergelijkbare, via internet doorgegeven diensten omvat.
68. Om de hierna volgende redenen deel ik het standpunt van verzoeksters in het hoofdgeding, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie, dat het begrip „kabel” in artikel 9 van richtlijn 2001/29 beperkt is tot traditionele kabelnetwerken.
69. Allereerst zij erop gewezen dat het begrip „kabel” niet alleen voorkomt in artikel 9 van richtlijn 2001/29, maar ook in artikel 1, lid 2, onder c), artikel 2, onder e), en artikel 3, lid 2, onder d), van die richtlijn.(47) Het begrip wordt voorts gebruikt in enkele richtlijnen waarop richtlijn 2001/29 is gebaseerd(48), te weten de richtlijnen 92/100/EEG(49), 93/83 en 93/98/EEG(50).
70. In die omstandigheden moeten, gelet op de eisen inzake eenheid en samenhang van de rechtsorde van de Unie, de in al die richtlijnen gebruikte begrippen dezelfde betekenis hebben, tenzij de Uniewetgever in een specifieke wetgevende context een andere wil kenbaar heeft gemaakt.(51)
71. Geen van de hierboven genoemde richtlijnen geeft een definitie van het begrip „kabel”. Bijgevolg dient bij de uitlegging van dat begrip rekening te worden gehouden met de context waarin het wordt gebruikt en met de doelstellingen van richtlijn 2001/29.(52)
72. Wat de context van het begrip „kabel” betreft, wijs ik erop dat dit begrip in alle betrokken richtlijnen wordt gebruikt in verband met andere technologieën, met name uitzending per „satelliet”.(53) Uit de formulering „via de ether of per draad[,] per kabel of satelliet daaronder begrepen” in artikel 2, onder e), en artikel 3, lid 2, onder d), van richtlijn 2001/29(54) kan overigens worden opgemaakt dat de begrippen „kabel” en „satelliet” vormen zijn van respectievelijk de ruimere begrippen „draad” en „ether”.(55)
73. Wat de doelstellingen van richtlijn 2001/29 betreft, wijs ik er nogmaals op dat deze is vastgesteld om op Unieniveau de problemen aan te pakken die verband houden met de bescherming van het auteursrecht en de naburige rechten als gevolg van de nieuwe diensten van de informatiemaatschappij die dankzij internet mogelijk zijn geworden.(56) In die context mag ervan worden uitgegaan dat de Uniewetgever zich heel goed bewust was van de terminologie die hij in die richtlijn gebruikte. Met andere woorden, als de Uniewetgever een technologisch neutrale betekenis aan het begrip „kabel” in de zin van richtlijn 2001/29 had willen geven, zou hij voor een ruimer begrip hebben gekozen, zoals bijvoorbeeld „draad”, of zou hij op zijn minst hebben verduidelijkt dat onder het begrip „kabel” ook andere technologieën, zoals uitzending via een internetstream, zijn te verstaan.(57)
74. Het voorgaande pleit voor de slotsom dat het begrip „kabel” in artikel 9 van richtlijn 2001/29 beperkt is tot de traditionele kabelnetwerken die worden geëxploiteerd door gewone kabeldienstaanbieders. Die slotsom sluit overigens aan bij het onderscheid dat de „kaderrichtlijn” en de „toegangsrichtlijn” maken tussen de verschillende soorten elektronische-communicatienetwerken.(58)
V – Conclusie
75. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) te beantwoorden als volgt:
„Artikel 9 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat niet binnen de werkingssfeer van die bepaling valt een regeling die de wederdoorgifte van uitzendingen via de kabel zonder de toestemming van de houders van auteursrechten toestaat indien die wederdoorgifte simultaan gebeurt en beperkt is tot de gebieden waarvoor de uitzendingen waren bestemd, ongeacht of de wederdoorgifte betrekking heeft op uitzendingen op zenders waarop bepaalde openbaredienstverplichtingen rusten.”