Language of document : ECLI:EU:C:2016:976

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

21 december 2016 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Rechterlijke bevoegdheid – Verbintenissen uit onrechtmatige daad – Selectief distributienetwerk – Onlinedoorverkoop buiten een netwerk – Vordering tot staking van de onrechtmatige verstoring – Aanknopingspunt”

In zaak C‑618/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (hoogste rechterlijke instantie, Frankrijk) bij beslissing van 10 november 2015, ingekomen bij het Hof op 23 november 2015, in de procedure

Concurrence SARL

tegen

Samsung Electronics France SAS,

Amazon Services Europe Sàrl,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, M. Vilaras, J. Malenovský, M. Safjan (rapporteur) en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: M. Wathelet,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Concurrence SARL, vertegenwoordigd door P. Ricard, avocat,

–        Amazon Services Europe Sàrl, vertegenwoordigd door A. Bénabent en M. Jéhannin, avocats,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en C. David als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door D. Del Gaizo, avvocato dello Stato,

–        de Luxemburgse regering, vertegenwoordigd door D. Holderer als gemachtigde, bijgestaan door M. Thewes, avocat,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Cattabriga en M. Heller als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 november 2016,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds Concurrence SARL, gevestigd in Frankrijk, en anderzijds Samsung Electronics France SAS (hierna: „Samsung”), eveneens gevestigd in Frankrijk, en Amazon Services Europe Sàrl (hierna: „Amazon”), gevestigd in Luxemburg, wegens de vermeende schending van verboden op doorverkoop buiten een selectief distributienetwerk en op een marktplaats, door middel van onlineverkoopaanbiedingen op meerdere websites die in verschillende lidstaten worden geëxploiteerd.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Blijkens overweging 2 van verordening nr. 44/200l was deze verordening, in het belang van de goede werking van de interne markt, gericht op de uitvoering van „[b]epalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is”.

4        De overwegingen 11, 12 en 15 van deze verordening luidden als volgt:

„(11) De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.

(12)      Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.

[…]

(15)      Met het oog op een harmonische rechtsbedeling in de Gemeenschap moeten parallel lopende processen zo veel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. […]”

5        De bevoegdheidsregels zijn opgenomen in hoofdstuk II van die verordening.

6        Het in afdeling 1, „Algemene bepalingen”, van hoofdstuk II opgenomen artikel 2, lid 1, van verordening nr. 44/2001 had de volgende bewoordingen:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

7        Artikel 3, lid 1, van die verordening, dat was opgenomen in de genoemde afdeling 1, bepaalde:

„Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.”

8        Het in afdeling 2, „Bijzondere bevoegdheid”, van hoofdstuk II opgenomen artikel 5, punt 3, luidde:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

[…]

3)      ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen”.

9        Verordening nr. 44/2001 is ingetrokken bij artikel 80 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1). Krachtens artikel 81, tweede alinea, ervan is deze verordening pas van toepassing met ingang van 10 januari 2015.

 Frans recht

10      Ten tijde van de feiten van het hoofdgeding bepaalde artikel L. 442‑6, lid 1, punt 6, van de code de commerce (Frans wetboek van koophandel):

„Iedere producent, handelaar, industrieel en persoon die is ingeschreven in het ‚répertoire des métiers’ (Frans beroepsregister) is aansprakelijk voor en verplicht tot het vergoeden van de schade die is veroorzaakt door:

[…]

6°      het direct of indirect deelnemen aan een schending van een verbod op doorverkoop buiten het distributienetwerk jegens een distributeur die is gebonden aan een selectieve of exclusieve distributieovereenkomst die is vrijgesteld krachtens de toepasselijke regels van het mededingingsrecht”.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

11      Uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt dat Concurrence een detailhandelaar is die elektronica voor het grote publiek verkoopt in een winkel te Parijs (Frankrijk) en via de website voor onlineverkoop „concurrence.fr”. Op 16 maart 2012 heeft Concurrence met Samsung een selectieve distributieovereenkomst, „Détaillant Spécialiste Elite” genaamd, gesloten met betrekking tot de hoogwaardige producten van het merk Samsung, namelijk de ELITE-collectie. Deze overeenkomst behelsde met name een verbod op de onlineverkoop van de betrokken producten.

12      Nadat deze overeenkomst tussen partijen was gesloten, is een geschil ontstaan. Samsung heeft Concurrence verweten de selectieve distributieovereenkomst te hebben geschonden door de ELITE-producten op haar website te verkopen. Concurrence heeft op haar beurt de rechtsgeldigheid van de bepalingen van deze overeenkomst betwist, waarbij zij met name aanvoerde dat deze bepalingen niet op gelijke wijze werden toegepast op alle distributeurs, van wie een aantal de betrokken producten op verschillende websites van Amazon verkocht zonder dat Samsung daartegen bezwaar maakte.

13      Bij brief van 20 maart 2012 heeft Samsung Concurrence medegedeeld dat hun commerciële relatie per 30 juni 2013 zou worden beëindigd.

14      In april 2012 heeft Concurrence Samsung voor de kortgedingrechter van de tribunal de commerce de Paris (handelsrechtbank Parijs, Frankrijk) gedagvaard, waarbij zij zich beriep op de weigering van Samsung om, in weerwil van gedane toezeggingen, haar de producten van de ELITE-collectie te leveren.

15      Bij beschikking van 18 april 2012 heeft die rechter de vorderingen van Concurrence afgewezen. Deze beschikking is bij arrest van 25 oktober 2012 in kort geding bevestigd door de cour d’appel de Paris (rechter in tweede aanleg Parijs, Frankrijk).

16      Op 3 december 2012 heeft Concurrence Samsung opnieuw gedagvaard voor de kortgedingrechter van de tribunal de commerce de Paris teneinde te doen verklaren dat het door de selectieve distributieovereenkomst opgelegde verbod op onlineverkoop van de producten van de ELITE-collectie haar niet kon worden tegengeworpen, en Samsung dientengevolge te gelasten de levering van de producten van deze overeenkomst te hervatten. Daarnaast heeft Concurrence op dezelfde dag voor de eerste keer Amazon gedagvaard, opdat haar werd gelast elk aanbod van een aantal modellen van Samsung-producten van haar websites Amazon.fr, Amazon.de, Amazon.co.uk, Amazon.es en Amazon.it te verwijderen.

17      Bij beschikking op tegenspraak van 8 februari 2013 heeft de kortgedingrechter van de tribunal de commerce de Paris zich onbevoegd verklaard met betrekking tot de websites van Amazon die actief zijn buiten het Franse grondgebied, heeft hij zich in kort geding onbevoegd verklaard voor de vorderingen van Concurrence tegen Samsung, en heeft hij de vorderingen van Concurrence tegen Amazon afgewezen.

18      Op 27 juni 2013 heeft Concurrence tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de cour d’appel de Paris.

19      Bij arrest van 6 februari 2014 heeft de cour d’appel de Paris de beschikking van de kortgedingrechter van de tribunal du commerce de Paris van 8 februari 2013 gedeeltelijk herzien, door de vorderingen van Concurrence tegen Samsung niet-ontvankelijk te verklaren en de vorderingen van Concurrence tegen Amazon af te wijzen. Bij hetzelfde arrest heeft de cour d’appel de Paris deze beschikking bevestigd, door vast te stellen dat de gerechten van de Franse Republiek onbevoegd zijn om kennis te nemen van de vordering met betrekking tot de sites van Amazon die actief zijn buiten het grondgebied van deze lidstaat.

20      Concurrence heeft vervolgens tegen dat arrest cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.

21      In haar cassatieberoep stelt Concurrence dat in het bestreden arrest ten onrechte is geoordeeld dat de Franse rechter onbevoegd is met betrekking tot de websites van Amazon die actief zijn buiten het Franse grondgebied omdat deze niet gericht zouden zijn tot het Franse publiek. Ook al zou het criterium van de toegankelijkheid van de website ontoereikend zijn, de cour d’appel de Paris heeft ten onrechte nagelaten te onderzoeken of het verkoopsysteem op de websites van Amazon het mogelijk maakte de te koop aangeboden producten niet alleen binnen de lidstaat van oorsprong van de betrokken website te doen verzenden, maar ook naar andere lidstaten en in het bijzonder naar Frankrijk, wat grond zou kunnen opleveren voor de bevoegdheid van de Franse rechter.

22      De verwijzende rechter is van oordeel dat het bijzondere van het aan hem voorgelegde geding erin bestaat dat het bij geen van de gevallen aansluit die al aan de orde zijn geweest in de rechtspraak van het Hof met betrekking tot artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001. De bij hem ingestelde vordering strekt er namelijk toe een einde te maken aan de schade die een in Frankrijk gevestigde erkende distributeur met een website voor onlineverkoop stelt te hebben geleden door de schending van het verbod op doorverkoop van producten buiten het selectieve distributienetwerk waarvan hij deel uitmaakt, en door het gebruik van onlineverkoopaanbiedingen op een marktplaats op verschillende in Frankrijk en in andere lidstaten geëxploiteerde websites, wat is verboden door de betrokken selectieve distributieovereenkomst.

23      Derhalve heeft de Cour de cassation (hoogste rechterlijke instantie, Frankrijk) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat een erkende distributeur die zich gelaedeerd acht door de schending van een verbod op doorverkoop buiten een selectief distributienetwerk en [op] een marktplaats, door middel van onlineverkoopaanbiedingen op een aantal websites die in verschillende lidstaten worden geëxploiteerd, een vordering tot staking van de daaruit voortvloeiende onrechtmatige verstoring kan instellen bij de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de online geplaatste inhoud toegankelijk is of was, of moet er sprake zijn van een ander aanknopingspunt?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

24      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen hoe artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 moet worden uitgelegd teneinde vast te stellen welke rechter op grond van deze bepaling bevoegd is om kennis te nemen van een aansprakelijkheidsvordering wegens schending van het verbod op verkoop buiten een selectief distributienetwerk doordat producten die onder dit netwerk vallen, worden aangeboden op websites die in verschillende lidstaten actief zijn.

25      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat aan artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 een autonome en enge uitlegging moet worden gegeven, en dat de in deze bepaling opgenomen begrippen „plaats waar het schadebrengend feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” zowel doelen op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat, zodat de verweerder naar keuze van de eiser voor het gerecht van de ene dan wel van de andere plaats kan worden opgeroepen (zie in deze zin arrest van 10 september 2015, Holterman Ferho Exploitatie e.a., C‑47/14, EU:C:2015:574, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Volgens vaste rechtspraak berust de bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 3, van deze verordening op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd zijn (arrest van 10 september 2015, Holterman Ferho Exploitatie e.a., C‑47/14, EU:C:2015:574, punt 73 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      Ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad is het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich dreigt voor te doen, immers normaliter het best in staat om uitspraak te doen, vooral omdat de afstand geringer is en de bewijsvoering gemakkelijker (arrest van 10 september 2015, Holterman Ferho Exploitatie e.a., C‑47/14, EU:C:2015:574, punt 74 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      Aangezien de bepaling van een van de aanknopingspunten die zijn erkend in de in punt 25 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, het dus mogelijk moet maken de bevoegdheid te leggen bij het gerecht dat objectief gezien het best in staat is om te beoordelen of de verwerende partij aansprakelijk kan worden gesteld, kan enkel het gerecht van het rechtsgebied waar het relevante aanknopingspunt zich bevindt, rechtsgeldig worden aangezocht (zie arrest van 10 september 2015, Holterman Ferho Exploitatie e.a., C‑47/14, EU:C:2015:574, punt 75 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Zoals de advocaat-generaal in punt 40 van zijn conclusie heeft opgemerkt, rijst in het hoofdgeding de vraag of de verwijzende rechter enkel en alleen op grond van de plaats waar de vermeende schade is ingetreden, bevoegd is.

30      Betreffende dit aanknopingspunt heeft het Hof reeds gepreciseerd dat de plaats waar de schade is ingetreden in de zin van die bepaling kan verschillen naargelang de aard van het recht dat zou zijn geschonden, maar ook dat de schade alleen maar kan intreden in een bepaalde lidstaat indien het recht dat zou zijn geschonden, in die lidstaat wordt beschermd (zie arrest van 22 januari 2015, Hejduk, C‑441/13, EU:C:2015:28, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Wanneer dus de door de lidstaat van de aangezochte rechter verleende bescherming enkel geldt voor het grondgebied van die lidstaat, mag deze rechter slechts uitspraak doen over de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van die lidstaat (zie in die zin arresten van 3 oktober 2013, Pinckney, C‑170/12, EU:C:2013:635, punt 45, en 22 januari 2015, Hejduk, C‑441/13, EU:C:2015:28, punt 36).

32      In casu wordt de schending van het verbod op doorverkoop buiten het distributienetwerk bestraft door het recht van de lidstaat van de aangezochte rechter, zodat er een natuurlijke band bestaat tussen deze rechter en het hoofdgeding, op grond waarvan het gerechtvaardigd is de bevoegdheid bij deze laatste te leggen.

33      Bovendien treedt de vermeende schade in op het grondgebied van deze lidstaat. In geval van een schending, via een website, van de voorwaarden van een selectief distributienetwerk, is de schade die een distributeur kan aanvoeren, immers de daling van zijn verkoopvolume als gevolg van de verkopen die zijn gerealiseerd in strijd met de voorwaarden van het netwerk, en het winstverlies dat daaruit voortvloeit.

34      In dat verband is de omstandigheid dat de websites waarop de onder het selectieve distributierecht vallende producten worden aangeboden, actief zijn in andere lidstaten dan de lidstaat van de aangezochte rechter, niet van belang wanneer de in deze lidstaten gepleegde feiten schade hebben veroorzaakt of dreigen te veroorzaken in het rechtsgebied van de aangezochte rechter, wat door de verwijzende rechter dient te worden beoordeeld (zie in die zin arrest van 5 juni 2014, Coty Germany, C‑360/12, EU:C:2014:1318, punten 57 en 58).

35      Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat teneinde vast te stellen welke rechter op grond van deze bepaling bevoegd is om kennis te nemen van een aansprakelijkheidsvordering wegens schending van het verbod op verkoop buiten een selectief distributienetwerk doordat producten die onder dit netwerk vallen, worden aangeboden op websites die in verschillende lidstaten actief zijn, de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan moet worden geacht het grondgebied te zijn van de lidstaat die dit verbod op verkoop beschermt via de betrokken vordering, op welk grondgebied de verzoeker stelt dat zijn verkoop is gedaald.

 Kosten

36      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat teneinde vast te stellen welke rechter op grond van deze bepaling bevoegd is om kennis te nemen van een aansprakelijkheidsvordering wegens schending van het verbod op verkoop buiten een selectief distributienetwerk doordat producten die onder dit netwerk vallen worden aangeboden op websites die in verschillende lidstaten actief zijn, de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan moet worden geacht het grondgebied te zijn van de lidstaat die dit verbod op verkoop beschermt via de betrokken vordering, op welk grondgebied de verzoeker stelt dat zijn verkoop is gedaald.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.