Language of document : ECLI:EU:T:2017:68

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

9 februari 2017 (*)

„Gemeenschapsmodel – Aanvraag voor gemeenschapsmodellen die bekers afbeelden – Begrip ‚voor reproductie geschikte afbeelding’ – Onnauwkeurigheid van de afbeelding wat de draagwijdte van de gevraagde bescherming betreft – Weigering om de gebreken op te heffen – Weigering om een datum van indiening toe te kennen – Artikelen 36 en 46 van verordening (EG) nr. 6/2002 – Artikel 4, lid 1, onder e), en artikel 10, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 2245/2002”

In zaak T‑16/16,

Mast-Jägermeister SE, gevestigd te Wolfenbüttel (Duitsland), vertegenwoordigd door H.‑P. Schrammek, C. Drzymalla, S. Risthaus en J. Engberding, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door S. Hanne als gemachtigde,

verweerder,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 17 november 2015 (zaak R 1842/2015‑3) inzake aanvragen tot inschrijving van bekers als gemeenschapsmodellen,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: A. M. Collins, president, R. Barents (rapporteur) en J. Passer, rechters,

griffier: E. Coulon,

gezien het op 19 januari 2016 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 4 april 2016 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

gelet op het feit dat de hoofdpartijen geen verzoek tot vaststelling van een terechtzitting hebben ingediend binnen de termijn van drie weken nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling is betekend en na te hebben besloten op grond van artikel 106, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling,

het navolgende

Arrest

 Toepasselijke bepalingen

1        Artikel 36 van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1), zoals gewijzigd, met als opschrift „Voorschriften waaraan de aanvrage moet voldoen”, bepaalt:

„1.      De aanvrage om een ingeschreven gemeenschapsmodel moet bevatten:

a)      een verzoek tot inschrijving;

b)      gegevens op grond waarvan de aanvrager geïdentificeerd kan worden;

c)      een voor reproductie geschikte afbeelding van het model[, i]ndien de aanvrage echter een tekening betreft en een verzoek om opschorting van de publicatie uit hoofde van artikel 50 inhoudt, kan de afbeelding van de tekening vervangen worden door een specimen.

2.      De aanvrage moet verder een opgave bevatten van de voortbrengselen waarin het model zal worden verwerkt of waarop het zal worden toegepast.

3.      Daarnaast kan de aanvrage bevatten:

a)      een beschrijving ter verduidelijking van de afbeelding of het specimen;

b)      een verzoek tot opschorting van de publicatie van de inschrijving overeenkomstig artikel 50;

c)      indien de aanvrager een vertegenwoordiger heeft aangewezen, gegevens op grond waarvan deze kan worden geïdentificeerd;

d)      de classificatie van de voortbrengselen waarin het model zal worden verwerkt of waarop het zal worden toegepast;

e)      vermelding van de ontwerper of het team van ontwerpers of een verklaring onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager dat de ontwerper of het team van ontwerpers afstand heeft gedaan van het recht op vermelding.

4.      Bij de aanvrage worden de inschrijvings‑ en de publicatietaks betaald. Indien overeenkomstig lid 3, onder b), een verzoek tot opschorting wordt ingediend, wordt in plaats van de publicatietaks de taks voor opschorting van de publicatie betaald.

5.      De aanvrage voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld bij de uitvoeringsverordening.

6.      De informatie die krachtens lid 2 en lid 3, onder a) en d), wordt verstrekt, is niet van invloed op de draagwijdte van de bescherming van het model als zodanig.”

2        Titel V van verordening nr. 6/2002, met als opschrift „Inschrijvingsprocedure”, bestaat uit de artikelen 45 tot en met 50.

3        Artikel 45 van die verordening, met als opschrift „Onderzoek of de aanvrage aan de vormvereisten voldoet”, luidt:

„1.      Het [EUIPO] onderzoekt of de aanvrage voldoet aan de vereisten van artikel 36, lid 1, voor de toekenning van een datum van indiening.

2.      Het [EUIPO] onderzoekt of:

a)      de aanvrage voldoet aan de andere vereisten van artikel 36, leden 2, 3, 4 en 5, en, in het geval van een meervoudige aanvrage, aan de vereisten van artikel 37, leden 1 en 2;

b)      de aanvrage voldoet aan de vormvereisten die in de uitvoeringsverordening voor de uitvoering van de artikelen 36 en 37 zijn vastgelegd;

c)      aan de vereisten van artikel 77, lid 2, is voldaan;

d)      aan de vereisten betreffende de aanspraak op voorrang is voldaan, indien op voorrang aanspraak wordt gemaakt.

3.      De voorwaarden voor het onderzoek naar de vormvereisten voor indiening, worden bij de uitvoeringsverordening vastgelegd.”

4        Artikel 46 van verordening nr. 6/2002, met als opschrift „Herstelbare gebreken”, bepaalt:

„1.      Wanneer het [EUIPO] bij zijn onderzoek overeenkomstig artikel 45 vaststelt dat er gebreken zijn die kunnen worden hersteld, verzoekt het de aanvrager om deze binnen de voorgeschreven termijn op te heffen.

2.      Indien de gebreken verband houden met de vereisten van artikel 36, lid 1, en de aanvrager binnen de voorgeschreven termijn gehoor geeft aan het verzoek van het [EUIPO], kent het [EUIPO] als datum van indiening de datum toe waarop de gebreken zijn opgeheven. Indien de gebreken niet binnen de vastgestelde termijn worden opgeheven, wordt de aanvrage niet als aanvrage om een ingeschreven gemeenschapsmodel behandeld.

3.      Indien de gebreken verband houden met de vereisten van artikel 45, lid 2, onder a) tot en met c), met inbegrip van de betaling van taksen, en de aanvrager binnen de voorgeschreven termijn aan het verzoek van het [EUIPO] voldoet, kent het [EUIPO] als datum van indiening de datum toe waarop de aanvrage oorspronkelijk werd ingediend. Indien de vastgestelde gebreken niet worden opgeheven en de achterstallige betalingen niet binnen de voorgeschreven termijn worden verricht, wordt de aanvrage door het [EUIPO] afgewezen.

4.      Indien de gebreken verband houden met de vereisten van artikel 45, lid 2, onder d), heeft het verzuim om de gebreken binnen de voorgeschreven termijn op te heffen tot gevolg dat het recht van voorrang voor de aanvrage vervalt.”

5        Artikel 47 van verordening nr. 6/2002, met als opschrift „Gronden voor niet-inschrijving”, luidt:

„1.      Indien het [EUIPO] bij zijn onderzoek overeenkomstig artikel 45 bemerkt dat het model waarvoor bescherming wordt aangevraagd

a)      niet overeenstemt met de omschrijving van artikel 3, onder a), of

b)      strijdig is met de openbare orde of de goede zeden,

wijst het de aanvrage af.

2.      De aanvrage kan pas worden afgewezen nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvrage in te trekken of te wijzigen of zijn opmerkingen kenbaar te maken.”

6        Artikel 4 van verordening (EG) nr. 2245/2002 van de Commissie van 21 oktober 2002 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 6/2002 (PB 2002, L 341, blz. 28), met als opschrift „Afbeelding van het model”, bepaalt in lid 1, onder e):

„1.      De afbeelding van het model bestaat uit een grafische of fotografische weergave van het model in zwart-wit of in kleur. De afbeelding voldoet aan de volgende eisen:

[...]

e)      het model wordt op een neutrale achtergrond weergegeven en wordt niet met inkt of correctievloeistof geretoucheerd[; d]e kwaliteit van de afbeelding moet het mogelijk maken alle details van datgene waarvoor bescherming wordt gevraagd duidelijk te onderscheiden en de afbeelding te verkleinen of te vergroten tot een formaat van maximaal 8 bij 16 cm per perspectief teneinde het in het [...] register van gemeenschapsmodellen [...] te kunnen opnemen [...]”

7        De leden 1 en 2 van artikel 10 van verordening nr. 2245/2002, met als opschrift „Onderzoek van de voorwaarden voor het toekennen van een datum van indiening en van andere formele voorwaarden”, luiden:

„1.      Het [EUIPO] deelt de aanvrager mee dat geen datum van indiening kan worden toegekend indien de aanvrage niet aan de voorwaarden voor het toekennen van een datum van indiening voldoet, omdat een of meer van de volgende gegevens ontbreken:

a)      een verzoek om inschrijving van het model als een ingeschreven gemeenschapsmodel;

b)      gegevens ter identificatie van de aanvrager;

c)      een afbeelding van het model overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder d) en e), of, indien van toepassing, een specimen.

2.      Indien de in lid 1 genoemde ontbrekende gegevens binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling worden verstrekt, geldt als datum van indiening de datum waarop alle ontbrekende gegevens zijn verstrekt.

Indien de ontbrekende gegevens niet binnen die termijn worden verstrekt, wordt de aanvrage niet als een aanvrage van een gemeenschapsmodel behandeld. Reeds betaalde taksen worden terugbetaald.”

 Voorgeschiedenis van het geding

8        Op 17 april 2015 heeft verzoekster, Mast-Jägermeister SE, bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) aanvragen tot inschrijving van gemeenschapsmodellen ingediend krachtens verordening nr. 6/2002.

9        De modellen waarvan inschrijving is aangevraagd, zijn de volgende:

–        gemeenschapsmodel nr. 2683615‑0001: [vertrouwelijk](1);

–        gemeenschapsmodel nr. 2683615‑0002: [vertrouwelijk].

10      De voortbrengselen waarvoor inschrijving is aangevraagd, zijn „bekers” van klasse 07.01 in de zin van de Overeenkomst van Locarno van 8 oktober 1968 tot instelling van een internationale classificatie voor tekeningen en modellen van nijverheid, zoals gewijzigd.

11      Met een eerste onderzoeksrapport, opgesteld op 17 april 2015, heeft de onderzoeker verzoekster medegedeeld dat voor de in punt 9 supra vermelde modellen de opgave van het voortbrengsel, namelijk „bekers”, waarvoor om bescherming werd verzocht, niet overeenstemde met de ingediende afbeeldingen, op grond dat deze ook flessen bevatten. Hij heeft verzoekster bijgevolg voorgesteld om aan de twee modellen de opgave „Flessen” van klasse 09.01 in de zin van de Overeenkomst van Locarno toe te voegen. De onderzoeker heeft daaraan toegevoegd dat aangezien de voortbrengselen „Bekers” en „Flessen” tot verschillende klassen behoorden, de meervoudige aanvraag moest worden opgesplitst. Hij heeft aangegeven dat de aanvraag zou worden afgewezen indien deze niet binnen de gestelde termijn werd geregulariseerd.

12      Bij brief van 21 april 2015 heeft verzoekster geantwoord dat voor de in de afbeeldingen weergegeven flessen niet om bescherming werd verzocht, zodat zij voorstelde de opgave van de voortbrengselen als volgt te verduidelijken: „Drinkbekers als recipiënten voor een fles die daarvan deel uitmaakt”. Zij heeft daaraan toegevoegd dat klasse 07.01 van de Overeenkomst van Locarno voor deze opgave ook geschikt leek.

13      Met een tweede onderzoeksrapport van 25 juni 2015 heeft de onderzoeker geantwoord dat het ten gevolge van de brief van 21 april 2015 en het telefonisch onderhoud dat hij met verzoekster had gehad, duidelijk was dat deze niet om bescherming verzocht voor de flessen. Volgens de onderzoeker waren deze flessen nochtans duidelijk zichtbaar op de afbeeldingen en bleek uit een nieuw onderzoek dat de inschrijvingsaanvragen geen afbeeldingen bevatten die in overeenstemming waren met de bepalingen van artikel 4, lid 1, onder e), van verordening nr. 2245/2002. Hij heeft dus vastgesteld dat de kenmerken waarvoor om bescherming werd verzocht, vanwege de aanwezigheid van de flessen, niet duidelijk zichtbaar waren. Hij heeft daaraan toegevoegd dat dit kon worden opgeheven door nieuwe perspectieven over te leggen waarin de aangevraagde kenmerken door stippellijnen of door randen in kleur worden afgebakend. Hij heeft aangegeven dat aan de aanvragen geen datum van indiening kon worden toegekend zolang de gebreken niet waren opgeheven. Hij heeft afgesloten met de vermelding dat, indien de gebreken binnen de gestelde termijn waren opgeheven, de datum waarop de nieuwe perspectieven waren ingediend als datum van indiening zou worden aanvaard, maar dat, bij gebreke daarvan, de inschrijvingsaanvragen zouden worden geacht niet te zijn ingediend.

14      Bij brief van 14 juli 2015 heeft verzoekster geantwoord dat was voldaan aan de voorwaarden voor een datum van indiening, aangezien de ingediende afbeeldingen de modellen op een neutrale achtergrond toonden. Zij heeft gepreciseerd dat artikel 4, lid 1, onder e), van verordening nr. 2245/2002 betrekking had op de kwaliteit van de afbeeldingen en niet op de inhoud ervan. Zij heeft derhalve geen nieuwe perspectieven ingediend.

15      Met een derde onderzoeksrapport van 16 juli 2015 heeft de onderzoeker aangegeven dat hij bleef bij zijn onderzoeksrapport van 25 juni 2015, omdat de afbeeldingen een beker en een fles toonden.

16      Bij brief van 21 augustus 2015 heeft verzoekster, onder verwijzing naar een telefoongesprek dat zij met de onderzoeker had gehad, geantwoord dat zij niet begreep waarom de datum van indiening kon worden behouden wanneer een opgave van voortbrengsel werd toegevoegd of een meervoudige aanvraag werd opgesplitst, maar niet voor de aanvankelijk ingediende perspectieven. Verzoekster heeft verzocht om vaststelling van een voor beroep vatbare beslissing indien de onderzoeksbeslissing niet zou worden ingetrokken.

17      Met een vierde onderzoeksrapport van 24 augustus 2015 heeft de onderzoeker verzoekster medegedeeld dat de gebreken van de aanvragen konden worden opgeheven door nieuwe perspectieven in te dienen of door de opgave „Flessen” toe te voegen, en de meervoudige aanvraag op te splitsen.

18      Bij brief van 28 augustus 2015 heeft verzoekster verzocht om vaststelling van een voor beroep vatbare beslissing.

19      Bij beslissing van 31 augustus 2015 heeft de onderzoeker vastgesteld dat verzoekster de gebreken van de inschrijvingsaanvragen niet had opgeheven, omdat zij het niet eens was met het onderzoeksrapport. Hij heeft overeenkomstig artikel 46, lid 2, van verordening nr. 6/2002 en artikel 10, lid 2, van verordening nr. 2245/2002 geoordeeld dat de in punt 9 supra vermelde modelaanvragen niet werden beschouwd als aanvragen voor gemeenschapsmodellen, zodat geen datum van indiening kon worden toegekend. Bovendien heeft hij de terugbetaling van de reeds betaalde taks gelast.

20      Op 15 september 2015 heeft verzoekster krachtens de artikelen 55 tot en met 60 van verordening nr. 6/2002 bij het EUIPO beroep ingesteld tegen de beslissing van de onderzoeker.

21      Bij beslissing van 17 november 2015 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de derde kamer van beroep van het EUIPO in punt 15 van de bestreden beslissing bevestigd dat op basis van de twee in punt 9 supra vermelde modellen niet kon worden vastgesteld of om bescherming werd verzocht voor de beker, voor de fles of voor een combinatie van beide. Zij heeft in punt 16 van de bestreden beslissing aangegeven dat de overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder c), van verordening nr. 6/2002 met de aanvraag in te dienen afbeelding diende ter identificatie van het model waarvan om bescherming werd verzocht, en overeenkomstig artikel 38, lid 1, van deze verordening de voorwaarde was om een datum van indiening toe te kennen. De datum van indiening bepaalt de anciënniteit van het ingeschreven model: de nieuwheid en het eigen karakter worden bepaald aan de hand van de vóór de datum van indiening openbaar gemaakte oudere modellen. De kamer van beroep heeft daaraan toegevoegd dat de afbeelding overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder e), van verordening nr. 2245/2002 alle details van datgene waarvoor bescherming werd gevraagd duidelijk bekend moest maken.

22      De kamer van beroep heeft daaraan in de punten 17 en 18 van de bestreden beslissing toegevoegd dat de stelling dat het voorwerp van de bescherming van de ingediende aanvragen duidelijk uit de afbeeldingen bleek, werd tegengesproken door de uiteenzetting van verzoekster zelf en dat haar voorstel om de betrokken waren op te geven de gebreken van de afbeelding van de modellen niet kon opheffen, omdat het niet kon worden gebruikt om de draagwijdte van de bescherming te bepalen.

23      Ten slotte heeft de kamer van beroep in punt 22 van de bestreden beslissing overwogen dat de onderzoeker de in artikel 62 van verordening nr. 6/2002 vastgestelde motiveringsplicht had geschonden. Volgens haar waren de gronden voor de vaststelling dat de aanvragen niet werden beschouwd als aanvragen voor een gemeenschapsmodel de gebreken van de ingediende afbeeldingen, op basis van artikel 46, lid 2, van verordening nr. 6/2002, junctis artikel 36, lid 1, onder c), van deze verordening en artikel 4, lid 1, onder e), van verordening nr. 2245/2002, en niet het feit dat verzoekster het niet eens was met de onderzoeksrapporten van de onderzoeker.

 Conclusies van partijen

24      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit te vernietigen;

–        de datum van indiening van de modellen nrs. 26836150001 en 26836150002 vast te stellen op 17 april 2015;

–        het EUIPO te verwijzen in de kosten, met inbegrip van de in de loop van de beroepsprocedure gemaakte kosten.

25      Het EUIPO verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Ontvankelijkheid van verzoeksters tweede vordering

26      Volgens het EUIPO is verzoeksters tweede vordering, namelijk de vordering die strekt tot vaststelling van de datum van indiening van de litigieuze modellen op 17 april 2015, niet-ontvankelijk, omdat het om een bevel gaat en het Gerecht geen bevelen kan geven.

27      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak, in het kader van een bij de Unierechter ingesteld beroep tegen de beslissing van een kamer van beroep van het EUIPO, ingevolge artikel 61, lid 6, van verordening nr. 6/2002, het EUIPO de maatregelen treft die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van de Unierechter. Het Gerecht kan derhalve geen bevelen richten tot het EUIPO [zie naar analogie arrest van 20 januari 2010, Nokia/BHIM – Medion (LIFE BLOG), T‑460/07, EU:T:2010:18, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

28      Uit het voorgaande volgt dat de tweede vordering niet-ontvankelijk is.

 Ten gronde

29      Verzoekster voert twee middelen aan. Het eerste middel betreft schending van de artikelen 45 en 46 van verordening nr. 6/2002 juncto artikel 36 van deze verordening, en het tweede betreft schending van de rechten van de verdediging.

 Eerste middel: schending van de artikelen 45 en 46 van verordening nr. 6/2002 juncto artikel 36 van deze verordening

30      Verzoekster voert aan dat de kwaliteit van de afbeeldingen van de modellen het mogelijk maakte om deze te reproduceren. De afbeeldingen waren immers, overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder d) en e), van verordening nr. 2245/2002, op een neutrale achtergrond weergegeven, niet met inkt of correctievloeistof geretoucheerd, en van een kwaliteit die het mogelijk maakt om alle details van datgene waarvoor bescherming werd gevraagd duidelijk te onderscheiden en de afbeelding te verkleinen of te vergroten. De Uniewetgeving stelt alleen deze vereisten. De weigering van de kamer van beroep om een datum van indiening vast te stellen, op grond dat de afbeeldingen het niet mogelijk maakten om te bepalen of de bescherming werd gevraagd voor de beker, de fles of een combinatie daarvan, is onterecht, aangezien deze vraag pas eventueel aan de orde zou zijn in het kader van een inbreukprocedure, maar niet in de weg staat aan de vaststelling van een datum van indiening. Voorts zou met de redenering van de kamer van beroep eventueel rekening kunnen worden gehouden in het kader van de vraag of een model kan worden ingeschreven. Volgens verzoekster worden in artikel 36, lid 1, onder c), van verordening nr. 6/2002 en artikel 10, lid 1, onder c), van verordening nr. 2245/2002 juncto artikel 4, lid 1, onder e), van deze verordening alleen eisen gesteld aan de kwaliteit van de afbeelding van het model, en niet aan de inhoud ervan. De algemene opzet van de artikelen 45 en 46 van verordening nr. 6/2002 pleit ervoor dat aan haar inschrijvingsaanvragen een datum van indiening had moeten worden toegekend.

31      Dienaangaande moet volgens vaste rechtspraak voor de uitlegging van een bepaling van het Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arresten van 29 januari 2009, Petrosian, C‑19/08, EU:C:2009:41, punt 34, en van 3 oktober 2013, Lundberg, C‑317/12, EU:C:2013:631, punt 19).

32      In herinnering zij gebracht dat artikel 36, lid 1, van verordening nr. 6/2002, waarnaar artikel 45, lid 1, en artikel 46, lid 2, van deze verordening verwijzen, bepaalt dat de inschrijvingsaanvraag „een voor reproductie geschikte afbeelding van het model” moet bevatten. In deze bepalingen worden evenwel niet de voorwaarden gepreciseerd waaraan moet worden voldaan opdat een dergelijke afbeelding zou worden beschouwd als „voor reproductie geschikt”. Artikel 36, lid 5, van verordening nr. 6/2002 voegt daaraan echter toe dat de aanvraag voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld bij de uitvoeringsverordening, in casu verordening nr. 2245/2002.

33      In deze context legt artikel 10 van verordening nr. 2245/2002 de voorwaarden voor het vaststellen van een datum van indiening vast door te bepalen dat het EUIPO de aanvrager meedeelt dat geen datum van indiening kan worden toegekend indien in de aanvraag onder meer een afbeelding van het model overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder e), van deze verordening ontbreekt.

34      In laatstgenoemde bepaling wordt gepreciseerd dat de afbeelding van het model bestaat uit een grafische of fotografische weergave van het model in zwart-wit of in kleur. Dit model moet op een neutrale achtergrond worden weergegeven en mag niet met inkt of correctievloeistof worden geretoucheerd. De kwaliteit ervan moet het mogelijk maken de details van datgene waarvoor bescherming wordt gevraagd duidelijk te onderscheiden. Artikel 10 van verordening nr. 2245/2002 vermeldt de termijnen waarbinnen een regularisatie moet geschieden.

35      Uit de opzet van verordening nr. 6/2002 blijkt dat de onderzoeksprocedure van modellen uit twee delen bestaat: ten eerste moet het EUIPO bepalen of het voorwerp van de aanvraag al dan niet overeenstemt met de omschrijving van een model [artikel 3, onder a), en artikel 47, lid 1, onder a), van verordening nr. 6/2002] en voorts of het model strijdig is met de openbare orde of de goede zeden [artikel 47, lid 1, onder b), van verordening nr. 6/2002]. Een dergelijke aanvraag kan, tenzij zij wordt ingetrokken of gewijzigd, pas worden afgewezen na de aanvrager te hebben gehoord in zijn opmerkingen (artikel 47, lid 2, van verordening nr. 6/2002).

36      Ten tweede moet het EUIPO, nadat het heeft vastgesteld dat de inschrijvingsaanvraag betrekking heeft op een model en strijdig is met noch de openbare orde, noch de goede zeden, overeenkomstig artikel 45 van verordening nr. 6/2002 in het bijzonder nagaan of deze inschrijvingsaanvraag voldoet aan de dwingende vereisten van artikel 36, lid 1, van verordening nr. 6/2002 (verzoek tot inschrijving, gegevens op grond waarvan de aanvrager kan worden geïdentificeerd, voor reproductie geschikte afbeelding van het model) en van artikel 36, lid 2, van deze verordening (opgave van de voortbrengselen), alsook, in voorkomend geval, aan de facultatieve vereisten van artikel 36, lid 3 (beschrijving ter verduidelijking van de afbeelding of het specimen, verzoek tot opschorting van de publicatie van de inschrijving, indien de aanvrager een vertegenwoordiger heeft aangewezen, gegevens op grond waarvan deze kan worden geïdentificeerd, classificatie van de voortbrengselen, vermelding van de ontwerper of het team van ontwerpers).

37      Wat betreft de naleving van de vereisten van punt 36 supra kunnen de gebreken overeenkomstig artikel 46 van verordening nr. 6/2002 worden opgeheven, waarbij wordt opgemerkt dat voor de vereisten van artikel 36, lid 1, van verordening nr. 6/2002 de datum van indiening van de aanvraag wordt vastgesteld op de datum waarop de aanvrager de gebreken heeft opgeheven, terwijl voor de andere vereisten de datum waarop de aanvraag oorspronkelijk werd ingediend wordt behouden na de regularisatie. Bij gebreke van regularisatie wordt de aanvraag in het eerste geval niet als inschrijvingsaanvraag behandeld, terwijl de aanvraag in het tweede geval wordt afgewezen.

38      Een afbeelding van het model die niet geschikt is voor reproductie valt dus uitsluitend onder artikel 46, lid 2, van verordening nr. 6/2002, in die zin dat de aanvrager de gebreken kan opheffen, waarbij de datum van indiening evenwel wordt uitgesteld tot de datum van de regularisatie. Indien deze gebreken niet binnen de gestelde termijn worden opgeheven, wordt de aanvraag niet als aanvraag om een ingeschreven model behandeld.

39      Aan de hand van deze vaststellingen dient bijgevolg te worden bepaald of artikel 36, lid 1, van verordening nr. 6/2002, gelet op de bewoordingen en de context ervan, zoals verzoekster stelt, alleen van toepassing is op situaties waarin de afbeelding van het litigieuze model „fysiek” vaag of onduidelijk is, met name door een slechte afdrukkwaliteit, dan wel of de toepassing van deze bepaling, zoals het EUIPO aanvoert, zich uitstrekt tot onnauwkeurigheden of het ontbreken van zekerheid of duidelijkheid met betrekking tot het voorwerp van de bescherming van het model waarvan om inschrijving wordt verzocht.

40      Vastgesteld zij dat de uitlegging die verzoekster geeft aan artikel 36, lid 1, onder c), van verordening nr. 6/2002 en artikel 10, lid 1, onder c), van verordening nr. 2245/2002, juncto artikel 4, lid 1, onder e), van deze verordening, dat deze bepaling alleen van toepassing is op modellen met alleen een lage afbeeldingskwaliteit, kennelijk op gespannen voet staat met de hierboven in herinnering gebrachte systematiek die ten grondslag ligt aan de inschrijving van modellen.

41      Artikel 36 van verordening nr. 6/2002, dat in lid 1, onder c), bepaalt dat de aanvraag om een ingeschreven gemeenschapsmodel een voor reproductie geschikte afbeelding van het model moet bevatten, geeft immers in lid 5 aan dat deze aanvraag moet voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld bij verordening nr. 2245/2002.

42      Artikel 4, lid 1, onder e), van die verordening, waarnaar in artikel 10, lid 1, onder c), van die verordening wordt verwezen, bepaalt dat „de kwaliteit van [het model] het mogelijk [moet] maken alle details van datgene waarvoor bescherming wordt gevraagd duidelijk te onderscheiden”.

43      Door te stellen dat die bepaling alleen betrekking heeft op de kwaliteit van de „fysieke” of „materiële” afbeelding, leest verzoekster deze bepaling onvolledig, en dus onjuist, door alleen de uitdrukking „kwaliteit [...] moet het mogelijk maken” in aanmerking te nemen.

44      Deze bepaling geeft echter aan dat de afbeelding het mogelijk moet maken alle details van „datgene waarvoor bescherming wordt gevraagd” duidelijk te onderscheiden.

45      Dit zinsdeel verwijst naar het vereiste dat inherent is aan elke inschrijving, namelijk derden de mogelijkheid bieden om duidelijk en nauwkeurig alle details van het model waarvoor bescherming wordt gevraagd te bepalen (zie in die zin en naar analogie, arresten van 12 december 2002, Sieckmann, C‑273/00, EU:C:2002:748, punten 48‑52, en van 19 juni 2012, Chartered Institute of Patent Attorneys, C‑307/10, EU:C:2012:361, punten 46‑48).

46      Onnauwkeurige afbeeldingen zouden het derden dus niet mogelijk maken om het voorwerp van de bescherming van het betrokken model ondubbelzinnig te bepalen.

47      Tegen deze achtergrond dient te worden vastgesteld dat zelfs wanneer de afbeeldingen betrekking hebben op meer dan één model, een verduidelijking noodzakelijk is, niet alleen ter verzekering van de rechtszekerheid van derden, die het voorwerp van de aan het model verleende bescherming nauwkeurig moeten kennen, maar ook met het oog op de boekhouding, aangezien het bedrag van de door het EUIPO geïnde taksen afhankelijk is van het aantal klassen van voortbrengselen waarop het betrokken model betrekking heeft.

48      Verzoekster stelt voorts dat het eventuele gebrek dat erin bestaat dat de afbeeldingen niet de verschijningsvorm van één model, maar van twee modellen weergeven, had moeten worden behandeld in het kader van artikel 47, lid 1, onder a), van verordening nr. 6/2002, juncto artikel 3, onder a), van deze verordening, en geen grond had mogen zijn om te weigeren een datum van indiening vast te stellen.

49      Dat betoog moet worden afgewezen aangezien artikel 3, onder a), van verordening nr. 6/2002, waarnaar artikel 47, lid 1, onder a), van deze verordening verwijst, betrekking heeft op de situatie waarin de afbeelding waarvan om inschrijving wordt verzocht niet kan worden beschouwd als een model in de zin van deze verordening, omdat deze niet de verschijningsvorm van een voortbrengsel of een deel ervan heeft, hetgeen in casu kennelijk niet het geval is.

50      Betwist wordt immers niet dat de betrokken afbeelding overeenstemt met de omschrijving van het model, zodat deze situatie niet valt onder artikel 47, lid 1, onder a), van verordening nr. 6/2002, maar wel dat zij niet geschikt is voor reproductie in de zin van artikel 36, lid 1, van deze verordening, gelet op de gebreken ervan, die vallen onder artikel 46, lid 2, van verordening nr. 6/2002. Laatstgenoemde bepaling stelt duidelijk vast dat indien de gebreken niet binnen de vastgestelde termijn worden opgeheven, de aanvraag niet als aanvraag om een ingeschreven model wordt behandeld.

51      Zoals het EUIPO terecht heeft opgemerkt, moet artikel 45, lid 2, onder a), van verordening nr. 6/2002 juncto artikel 36, lid 5, van deze verordening noodzakelijkerwijze strikt worden uitgelegd, om inconherente en tegenstrijdige uitleggingen van de regels te voorkomen, zodat deze bepalingen niet verwijzen naar de vereisten van artikel 4, lid 1, onder e), van verordening nr. 2245/2002, zoals verzoekster beweert. De verwijzing naar artikel 45, lid 2, onder a), van verordening nr. 6/2002, in artikel 46, lid 3, van deze verordening, heeft niet tot gevolg dat artikel 4, lid 1, onder e), van verordening nr. 2245/2002 uitsluitend van toepassing is in het kader van artikel 46, lid 3, van verordening nr. 6/2002. Deze situatie moest daarentegen worden onderzocht in het kader van artikel 46, lid 2, van verordening nr. 6/2002 junctis artikel 36, lid 1, onder c), van deze verordening en artikel 4, lid 1, onder e), van verordening nr. 2245/2002, zoals de kamer van beroep terecht heeft gedaan.

52      Artikel 36, lid 5, van verordening nr. 6/2002 is dus een bepaling die de bevoegde autoriteiten in het kader van een uitvoeringsverordening heeft gemachtigd om inzonderheid de vereisten van artikel 36, lid 1, onder c), van deze verordening te preciseren inzake de afbeelding van een model, welke vereisten juist in artikel 4, lid 1, onder e), van verordening nr. 2245/2002 worden vermeld.

53      Ten slotte kan verzoeksters argument dat gebaseerd is op de verschillende aanpak door de Duitse rechtspraak evenmin afdoen aan de beoordeling van de kamer van beroep. Opgemerkt zij immers dat het Unierechtelijke modellensysteem een autonoom systeem is, dat uit een samenstel van eigen voorschriften bestaat en eigen doelstellingen nastreeft, en waarvan de toepassing losstaat van enig nationaal systeem [zie naar analogie, arrest van 16 januari 2014, Message Management/BHIM – Absacker (ABSACKER of Germany), T‑304/12, niet gepubliceerd, EU:T:2014:5, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

54      Uit een en ander volgt dat het eerste middel moet worden afgewezen.

 Tweede middel: schending van de rechten van de verdediging

55      Verzoekster stelt dat de kamer van beroep haar rechten van de verdediging heeft geschonden, omdat zij haar eigen motivering in de plaats van die van de onderzoeker heeft gesteld, zonder verzoekster de mogelijkheid te geven om verweer te voeren.

56      Opgemerkt zij dat de kamer van beroep in punt 22 van de bestreden beslissing heeft vastgesteld dat de onderzoeker de motiveringsplicht had geschonden, omdat hij voor de overweging dat de aanvragen geen aanvragen om een ingeschreven model waren, niet had verwezen naar artikel 46, lid 2, van verordening nr. 6/2002 juncto artikel 36, lid 1, onder c), van die verordening en naar artikel 4, lid 1, onder e), van verordening nr. 2245/2002, maar naar het feit dat verzoekster niet instemde met het door hem opgestelde onderzoeksrapport. Bovendien heeft de kamer van beroep overwogen dat verzoeksters argumenten in de beslissing van de onderzoeker niet werden onderzocht.

57      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat artikel 62 van verordening nr. 6/2002 bepaalt dat de beslissingen van het EUIPO slechts kunnen worden genomen op gronden waartegen de partijen verweer hebben kunnen voeren. Deze bepaling bevestigt in het kader van het modellenrecht van de Unie het algemene beginsel van bescherming van de rechten van de verdediging. Dit algemene beginsel van Unierecht vereist dat de adressaten van overheidsbeslissingen die daardoor aanmerkelijk in hun belangen worden getroffen, in staat worden gesteld hun standpunt naar behoren kenbaar te maken. Het recht om te worden gehoord heeft betrekking op alle feitelijke en juridische gegevens op basis waarvan de beslissing wordt genomen, maar niet op de beslissing die het bestuursorgaan voornemens is te nemen [zie arrest van 27 juni 2013, Beifa Group/BHIM – Schwan-Stabilo Schwanhäußer (Schrijfinstrumenten), T‑608/11, niet gepubliceerd, EU:T:2013:334, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

58      Bovendien moeten volgens artikel 62 van verordening nr. 6/2002 de beslissingen van het EUIPO met redenen worden omkleed. Deze verplichting heeft dezelfde omvang als die welke is geformuleerd in artikel 296 VWEU. Dienaangaande heeft de verplichting om individuele beslissingen te motiveren volgens vaste rechtspraak een tweeledig doel, namelijk, enerzijds de betrokkene in staat te stellen kennis te nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel teneinde zijn rechten te kunnen verdedigen, en anderzijds de Unierechter in staat te stellen zijn toezicht op de rechtmatigheid van de beslissing uit te oefenen. Bij de vraag of de motivering van een besluit aan deze vereisten voldoet, moet niet alleen acht worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context waarin het is genomen, en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen [zie in die zin arrest van 25 april 2013, Bell & Ross/BHIM – KIN (Kas van polshorloge), T‑80/10, niet gepubliceerd, EU:T:2013:214, punt 37].

59      In casu zij opgemerkt dat vaststaat dat de onderzoeker vier onderzoeksrapporten heeft opgesteld, namelijk op 17 april, 25 juni, 16 juli en 24 augustus 2015.

60      Uit deze verschillende rapporten, inzonderheid uit het tweede en het vierde rapport, blijkt genoegzaam en duidelijk dat de onderzoeker van mening was dat de inschrijvingsaanvragen niet in overeenstemming waren met de bepalingen van artikel 36, lid 1, van verordening nr. 6/2002 en van artikel 4, lid 1, onder e), van verordening nr. 2245/2002, omdat de afbeeldingen flessen bevatten, zodat de kenmerken waarvoor om bescherming werd verzocht niet duidelijk zichtbaar waren.

61      Bovendien heeft de onderzoeker in zijn verschillende rapporten nauwkeurig en omstandig vermeld waarom hij verzoeksters inschrijvingsaanvragen niet kon toewijzen, namelijk omdat daarin tegelijk een fles en een beker werden afgebeeld, en daarbij concreet geantwoord op verzoeksters betoog.

62      Daaruit volgt dat anders dan de kamer van beroep heeft geoordeeld, de bestreden beslissing van de onderzoeker, gelezen in het licht van de verschillende rapporten van de onderzoeker, die verzoekster welbekend waren, afdoende was gemotiveerd (zie naar analogie arrest van 24 november 2005, Duitsland/Commissie, C‑506/03, niet gepubliceerd, EU:C:2005:715, punt 38).

63      De kamer van beroep heeft dus ten onrechte geoordeeld dat de motiveringsplicht was geschonden en aangegeven de motivering van de onderzoeker te vervangen door haar eigen motivering, zelfs al ging het niet om een vervanging van de motivering, maar om een integrale overname van dezelfde motivering als de motivering die de onderzoeker juist had gegeven in zijn vier rapporten.

64      Daaruit volgt dat verzoekster in ieder geval niet kan beweren dat de kamer van beroep haar rechten van de verdediging heeft geschonden, aangezien – anders dan zij beweert – de motivering in de bestreden beslissing de motivering die de onderzoeker haar had medegedeeld in het kader van de procedure voor hem, integraal overneemt.

65      Uit het voorgaande volgt dat het tweede middel dient te worden afgewezen en het beroep in zijn geheel dient te worden verworpen.

 Kosten

66      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het EUIPO te worden verwezen in de kosten.


HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Mast-Jägermeister SE wordt verwezen in de kosten.

Collins

Barents

Passer

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 februari 2017.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.


1      Weggelaten vertrouwelijke gegevens.