Language of document : ECLI:EU:C:2020:4

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. SZPUNAR

van 15 januari 2020 (1)

Zaak C753/18

Föreningen Svenska Tonsättares Internationella Musikbyrå u.p.a. (Stim),

Svenska artisters och musikers intresseorganisation ek. för. (SAMI)

tegen

Fleetmanager Sweden AB,

Nordisk Biluthyrning AB

[verzoek van de Högsta domstol (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Zweden) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Intellectuele eigendom – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 3, lid 1 – Richtlijn 2006/115/EG – Artikel 8, lid 2 – Begrip ‚mededeling aan het publiek’ – Autoverhuurmaatschappij waarbij elke auto een radio als standaarduitrusting heeft”






 Inleiding

1.        Weinig vragen over het recht van de Unie hebben in zo’n korte tijd tot zoveel uitspraken van het Hof geleid als de uitlegging van het begrip „recht van mededeling aan het publiek in de zin van het auteursrecht”(2). Deze omvangrijke, maar noodzakelijkerwijs versnipperde rechtspraak is zelfs omschreven als een „labyrint” en het Hof zelf als „Theseus”(3).

2.        De onderhavige zaak leent zich weliswaar niet voor een volledige systematisering van die rechtspraak(4), maar biedt het Hof de gelegenheid om een aantal algemene beginselen vast te stellen waarmee nauwkeuriger kan worden afgebakend wat wel en wat niet onder het recht van mededeling aan het publiek valt. Meer in het bijzonder gaat het in deze zaak met name om het cruciale element van een mededeling aan het publiek, namelijk de handeling bestaande in een mededeling.

 Toepasselijke bepalingen

3.        Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij(5) bepaalt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.”

4.        Artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom bepaalt(6):

„De lidstaten stellen een recht in om ervoor te zorgen dat een enkele billijke vergoeding wordt uitgekeerd door de gebruiker, wanneer een voor handelsdoeleinden uitgegeven fonogram of een reproductie daarvan wordt gebruikt voor uitzending via de ether of voor enigerlei mededeling aan het publiek, en dat deze vergoeding wordt verdeeld tussen de betrokken uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen. Bij gebreke van overeenstemming tussen uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen kunnen de lidstaten bepalen volgens welke voorwaarden deze vergoeding tussen beide partijen wordt verdeeld.”

5.        Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 zijn in het Zweedse recht omgezet in respectievelijk § 2, derde alinea, punt 1, en § 47, van de upphovrättslag (1960: 279) (wet nr. 279 van 1960 inzake het auteursrecht).

 Feiten, procedure en prejudiciële vragen

6.        Föreningen Svenska Tonsättares Internationella Musikbyrå (Stim) u.p.a. (Zweedse organisatie voor het beheer van de rechten van componisten van muziekwerken en hun uitgevers; hierna: „Stim”) en Svenska artisters och musikers intresseorganisation ek. för. (Zweedse organisatie voor het beheer van de naburige rechten van uitvoerende kunstenaars; hierna: „SAMI”) zijn Zweedse organisaties voor het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten.

7.        Fleetmanager Sweden AB (hierna: „Fleetmanager”) en Nordisk Biluthyrning AB (hierna: „NB”) zijn in Zweden gevestigde autoverhuurmaatschappijen. Zij bieden, rechtstreeks of via tussenpersonen, voertuigen aan die zijn uitgerust met een radio voor een huurperiode van maximaal 29 dagen, wat wordt beschouwd als kortetermijnverhuur.

8.        In het eerste van de twee gedingen waarin de prejudiciële vragen van de onderhavige zaak zijn gesteld, heeft Stim tegen Fleetmanager een vordering ingesteld tot betaling aan Stim van een bedrag van 369 450 Zweedse kronen (SEK) (ongeveer 34 500 EUR), vermeerderd met rente, vanwege haar bijdrage aan het feit dat derden zonder toestemming van Stim muziekwerken aan het publiek beschikbaar hadden gesteld in de zin van het auteursrecht, door voertuigen met een radio voor kortetermijnverhuur beschikbaar te stellen aan het publiek.

9.        De tingsrätt (rechter in eerste aanleg, Zweden) heeft geoordeeld dat de verhuur van voertuigen met een radio een mededeling aan het publiek vormde in de zin van wet nr. 279 van 1960 inzake het auteursrecht en dat er in beginsel een grond was voor de toekenning van een vergoeding. De tingsrätt heeft echter ook geoordeeld dat Fleetmanager niet had bijgedragen aan die inbreuk op het auteursrecht, en heeft de vordering van Stim derhalve afgewezen. In hoger beroep is dat vonnis bevestigd. Stim is tegen deze beslissing in beroep gegaan bij de Högsta domstol (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Zweden).

10.      In het tweede geding heeft NB de Patent- och marknadsdomstol (rechtbank voor intellectuele-eigendomszaken en handelszaken, Zweden) verzocht om een verklaring voor recht dat zij aan SAMI geen vergoeding hoefde te betalen voor het gebruik van geluidsopnamen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 vanwege het feit dat de voertuigen van de onderneming die aan particulieren en bedrijven worden verhuurd, met een radio en cd-speler zijn uitgerust.

11.      De Patent- och marknadsdomstol heeft geoordeeld dat wet nr. 279 van 1960 inzake het auteursrecht overeenkomstig richtlijn 2001/29 moest worden uitgelegd, en dat volgens de rechtspraak van het Hof het relevante gebruik als bedoeld in artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 overeenkwam met een „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29. Verder verklaarde de rechter dat NB, door radio’s in huurauto’s beschikbaar te stellen, het voor de huurders mogelijk maakte geluidsopnamen te beluisteren, en dat er dus sprake was van een „mededeling”. Bovendien heeft deze rechter geoordeeld dat ook de andere criteria om vast te stellen of er sprake was van een „mededeling aan het publiek” waren vervuld. Op basis van de door SAMI overgelegde bewijzen werd vastgesteld dat de elf aan verzoekster toebehorende voertuigen gemiddeld 528 maal per jaar waren verhuurd. De Patent- och marknadsdomstol is tot de conclusie gekomen dat NB SAMI een vergoeding diende te betalen en heeft het beroep van NB verworpen. Deze beslissing werd echter in hoger beroep vernietigd door de Patent- och marknadsöverdomstol (rechter in tweede aanleg voor intellectuele-eigendomszaken en handelszaken, Zweden). SAMI is tegen het arrest van laatstgenoemde in beroep gegaan bij de Högsta domstol.

12.      Daarop heeft de Högsta domstol de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Houdt de verhuur van auto’s die standaard zijn uitgerust met een radio in dat de verhuurder van die auto’s een gebruiker is die een ‚mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 respectievelijk een ‚mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 doet?

2)      Wat is het belang, in voorkomend geval, van de omvang van de autoverhuuractiviteiten en de duur van de verhuur?”

13.      Het verzoek om een prejudiciële beslissing is op 30 november 2018 bij het Hof binnengekomen. Partijen in het hoofdgeding alsmede de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Ter terechtzitting van 6 november 2019 waren deze partijen vertegenwoordigd.

 Analyse

 Eerste prejudiciële vraag

14.      Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de verhuur van voertuigen die zijn uitgerust met een radio een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 vormt.

15.      Om te beginnen dient in herinnering te worden gebracht dat volgens de rechtspraak van het Hof aan de in de twee bovengenoemde bepalingen gebruikte term „mededeling aan het publiek” dezelfde betekenis moet worden gegeven(7). Het antwoord van het Hof in deze zaak zal dus dezelfde strekking hebben in het kader van de twee bovengenoemde richtlijnen, ondanks eventuele terminologische verschillen in de verschillende taalversies, met name de Zweedse versie.

16.      Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 verleent de auteurs het recht – van preventieve aard – om elke mededeling van hun werken aan het publiek toe te staan of te verbieden. Auteurs kunnen op die manier met name inkomsten genereren uit de exploitatie van hun werken in de vorm van de mededeling aan het publiek.

17.      Artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 verleent geen soortgelijk uitsluitend recht. Deze bepaling zorgt daarentegen ervoor dat uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen een billijke vergoeding ontvangen wanneer een fonogram aan het publiek wordt meegedeeld.

18.      Noch in richtlijn 2001/29 noch in richtlijn 2006/115 wordt een juridische definitie gegeven van het begrip „mededeling aan het publiek”. Bepaalde verduidelijkingen over de betekenis van dit begrip vloeien voort uit overweging 23 van richtlijn 2001/29. Volgens deze overweging heeft dit begrip betrekking op iedere mededeling die aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek wordt gedaan. Het recht op mededeling aan het publiek omvat elke doorgifte of wederdoorgifte van een werk aan het publiek per draad of draadloos, met inbegrip van uitzending. In overweging 27 van deze richtlijn wordt hieraan toegevoegd dat de beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten op zich geen mededeling aan het publiek is.

19.      Er zij ook aan herinnerd dat, vanuit technisch oogpunt, de mededeling aan het publiek twee hoofdvormen kan aannemen: de mededeling in eigenlijke zin en de beschikbaarstelling aan het publiek. In het eerste geval is het de gebruiker die overgaat tot de mededeling die beslist over de technische werkwijze en timing van de mededeling, waarbij de potentiële ontvangers die mededeling al dan niet kunnen ontvangen. In het tweede geval wordt het werk permanent ter beschikking gesteld aan de ontvangers, die er toegang toe hebben op een door hen gekozen plaats en tijdstip. Dit tweede geval betreft met name de diensten op aanvraag en internet. In de onderhavige zaak, die betrekking heeft op uitgezonden werken, gaat het om het eerste geval, dat wil zeggen om een mededeling in strikte zin.

20.      In verscheidene zaken heeft het Hof de gelegenheid gekregen om de contouren van het begrip „mededeling aan het publiek” vast te leggen.

21.      In het bijzonder heeft het Hof geoordeeld dat een mededeling aan het publiek twee cumulatieve elementen moet omvatten, namelijk een handeling bestaande in een mededeling van beschermde werken en een publiek tot wie een dergelijke mededeling is gericht.(8)

22.      Voor het antwoord op de eerste prejudiciële vraag in de onderhavige zaak moet worden nagegaan of sprake is van die twee elementen in het geval van verhuur van voertuigen die zijn uitgerust met een radio.

23.      Het spreekt voor zich, en dit punt wordt door partijen niet betwist, dat autoverhuurmaatschappijen geen handelingen bestaande in doorgifte van radio-uitzendingen verrichten, aangezien die doorgifte wordt gedaan door de omroeporganisaties. Dat sluit echter a priori niet uit dat de activiteit van voormelde maatschappijen in het licht van de rechtspraak van het Hof kan worden aangemerkt als vallend onder het uitsluitende recht van mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115.

24.      Wat de handeling bestaande in een mededeling betreft, heeft het Hof immers vastgesteld dat hiervan sprake is in talrijke omstandigheden buiten het kader van een loutere rechtstreekse doorgifte van een werk, bijvoorbeeld via uitzending.

25.      Zo heeft het Hof geoordeeld dat wanneer een hotelexploitant aan zijn hotelgasten toegang verleent tot beschermde werken door televisietoestellen te plaatsen in de kamers en door middel van deze toestellen het door de centrale antenne opgevangen televisiesignaal door te geven, dit een mededeling aan het publiek vormt.(9) Het Hof heeft in dit verband een onderscheid gemaakt tussen de loutere beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten, die geen mededeling aan het publiek vormt, en de doorgifte van het signaal via dergelijke faciliteiten, die wel onder dit begrip valt.(10)

26.      Hetzelfde geldt wanneer een hotelexploitant in de kamers geen televisietoestellen ter beschikking stelt, maar apparatuur voor het beluisteren van cd’s en de cd’s zelf.(11) Door aan haar klanten zowel de technische apparatuur ter beschikking te stellen die toegang kan verschaffen tot beschermde werken als die werken zelf in de vorm van fonogrammen op cd’s, verricht een dergelijke exploitant immers een mededeling aan het publiek van die beschermde werken.(12)

27.      Er is tevens sprake van een mededeling aan het publiek wanneer de exploitant van een voor het publiek toegankelijke inrichting het publiek bewust toegang geeft tot beschermde werken die worden uitgezonden met behulp van de televisieschermen die in die inrichting zijn geïnstalleerd.(13)

28.      De mededeling aan het publiek kan ook bestaan uit het opnemen van uitgezonden programma’s en het beschikbaar stellen van kopieën voor het publiek via een internetdienst voor opname op afstand in de cloud (cloud computing).(14)

29.      Nog steeds op het gebied van het internet moet als handeling bestaande in een mededeling worden aangemerkt, niet alleen het plaatsen van een werk op een website(15), maar ook het plaatsen van aanklikbare links naar beschermde werken die op een andere website zijn gepubliceerd(16). Bovendien is het voor deze kwalificatie niet noodzakelijk dat deze links op een website staan: ze kunnen ook vooraf worden opgenomen in de software van een multimediaspeler, dat wil zeggen van technische apparatuur. De handeling van mededeling bestaat dan in de levering van die multimediaspelers.(17) Net als in de zaak die heeft geleid tot het arrest SGAE(18), is het echter niet de loutere levering van de technische apparatuur die aan de oorsprong van de mededeling ligt, maar het feit dat er vooraf links zijn geplaatst naar werken die (zonder toestemming van de auteursrechthebbenden) op internet beschikbaar zijn gesteld(19).

30.      Ten slotte vormt de beschikbaarstelling en het beheer van een online platform voor de uitwisseling van bestanden in het kader van een peer-to-peernetwerk een handeling bestaande in een mededeling.(20)

31.      In het kader van de beoordeling of er sprake is van een handeling bestaande in een mededeling aan het publiek heeft het Hof de centrale rol benadrukt van de gebruiker die met volledige kennis van zaken intervenieert teneinde het publiek toegang te verlenen tot beschermde werken.(21)

32.      Een dergelijke interventie van de gebruiker kan echter niet beperkt blijven tot de technische apparatuur waarmee beschermde werken kunnen worden afgespeeld, zoals radio- of televisietoestellen, cd-spelers of multimediaspelers. Een dergelijke beperkte interventie moet immers worden gelijkgesteld met de loutere beschikbaarstelling van technische apparatuur, die geen mededeling aan het publiek vormt overeenkomstig de uitleggingsregel in overweging 27 van richtlijn 2001/29.

33.      Om een mededeling aan het publiek te vormen, moet de interventie van de gebruiker noodzakelijkerwijs betrekking hebben op de beschermde werken zelf, dat wil zeggen op de inhoud van de mededeling.

34.      Deze interventie met betrekking tot de inhoud van de mededeling kan verschillende vormen aannemen. Het kan gaan om het doorgeven van het signaal naar televisietoestellen die in hotelkamers zijn geplaatst, de beschikbaarstelling van cd’s naast de cd-spelers, het vertonen van televisie-uitzendingen in openbare ruimtes, het gebruiken van internetlinks naar beschermde werken of het vooraf installeren van dergelijke links op een multimediaspeler, het opnemen van uitgezonden programma’s of het indexeren van metadata betreffende werken in het kader van een peer-to-peernetwerk.

35.      Om te kunnen vaststellen dat sprake is van een handeling bestaande in een mededeling, is geen van deze verschillende vormen van interventie (op zich) vereist. Ze hebben echter allemaal één ding gemeen, te weten het rechtstreekse verband tussen de interventie van de gebruiker en de beschermde werken die aldus worden meegedeeld. Zonder dit centrale gemeenschappelijke element kan er niet worden gesproken van een handeling bestaande in een mededeling.

36.      Ik ben het dus niet eens met het betoog van verzoeksters in de hoofdgedingen dat het Hof geen algemeen vereiste in die zin heeft geformuleerd om vast te stellen of er sprake is van een handeling bestaande in een mededeling aan het publiek. Het Hof heeft dat vereiste immers niet uitdrukkelijk tot algemeen beginsel verheven omdat dit vereiste inherent is aan het begrip „mededeling aan het publiek”; die mededeling moet namelijk noodzakelijkerwijs een inhoud hebben die bestaat uit beschermde werken. Ook al wordt dit vereiste van interventie met betrekking tot de inhoud van de mededeling niet uitdrukkelijk vermeld, het is niettemin impliciet aanwezig in alle uitspraken van het Hof waarin is vastgesteld dat er sprake is van een handeling bestaande in een mededeling.

37.      Dit is vooral duidelijk in de uitspraken waarin het Hof een onderscheid moest maken tussen een handeling bestaande in een mededeling aan het publiek en een loutere beschikbaarstelling van technische apparatuur. Daarin heeft het Hof benadrukt welk element beslissend is om vast te stellen dat sprake is van een handeling bestaande in een mededeling, namelijk de rechtstreekse interventie met betrekking tot de inhoud van de mededeling, waarbij dit element losstaat van de beschikbaarstelling van apparatuur. Niet het feit dat televisietoestellen in de hotelkamers zijn geplaatst, maar de doorgifte van het signaal vormt de handeling bestaande in een mededeling.(22) Op dezelfde wijze zou de beschikbaarstelling van cd-spelers evenmin een dergelijke handeling zijn geweest zonder de gelijktijdige beschikbaarstelling van cd’s, aangezien de combinatie van deze twee elementen noodzakelijk is om de beschermde werken te kunnen afspelen.(23) Evenzo zou het Hof zonder de vooraf geïnstalleerde links waarmee toegang tot beschermde werken op internet kon worden verkregen, op grond van de loutere beschikbaarstelling van multimediaspelers niet tot de conclusie zijn gekomen dat er sprake was van een handeling bestaande in een mededeling.(24)

38.      Welnu, naar mijn mening is het vrij duidelijk dat autoverhuurmaatschappijen geen enkele interventie verrichten die rechtstreeks betrekking heeft op de werken of fonogrammen die worden uitgezonden en die door hun klanten eventueel kunnen worden beluisterd met behulp van de radio waarmee de huurauto’s zijn uitgerust. Deze maatschappijen beperken zich ertoe, aan hun klanten voertuigen ter beschikking te stellen die door de producenten ervan zijn uitgerust met een radio. De klanten van deze maatschappijen nemen de beslissing om de radio-uitzendingen al dan niet te beluisteren.

39.      De in de voertuigen geïnstalleerde radio’s zijn zo ontworpen dat zij in staat zijn om zonder verdere tussenkomst de terrestrische omroep te ontvangen die toegankelijk is in het gebied waarin zij zich bevinden. De enige mededeling aan het publiek is dus die welke wordt verricht door de omroeporganisaties. Daarentegen is hier geen sprake van een daarop volgende mededeling aan het publiek, met name door de autoverhuurmaatschappijen. De klanten van Stim en SAMI hebben bij het verlenen van toestemming voor de uitzending van beschermde werken waarvoor zij houders van auteursrechten of naburige rechten zijn, noodzakelijkerwijs rekening moeten houden met alle gebruikers die beschikken over een radio en die zich in het ontvangstgebied van de doorgifte bevinden, met inbegrip van de radio’s die in voertuigen zijn geïnstalleerd en ongeacht de wijze waarop deze voertuigen worden gebruikt.

40.      De rol van de autoverhuurmaatschappijen beperkt zich dus tot de loutere beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling aan het publiek mogelijk te maken, wat volgens overweging 27 van richtlijn 2001/29 geen dergelijke mededeling vormt.(25) De stelling van Stim en SAMI in hun schriftelijke opmerkingen, dat deze overweging alleen ziet op actoren die gespecialiseerd zijn in het vervaardigen of verkopen van apparatuur om een mededeling op afstand uit te voeren, berust op een onjuiste lezing van de rechtspraak van het Hof, met name van het arrest SGAE(26). Het Hof heeft immers herhaaldelijk vastgesteld dat er sprake is van een handeling bestaande in een mededeling, niet vanwege de hoedanigheid van de betrokken gebruiker maar vanwege de aanvullende interventie van die gebruiker, die verder gaat dan de loutere beschikbaarstelling van apparatuur, zoals het doorgeven van het signaal. In de zaak die heeft geleid tot het arrest Stichting Brein(27), was de betrokken gebruiker een „actor gespecialiseerd in de levering van multimediaspelers”. Het Hof heeft evenwel vastgesteld dat er sprake was van een handeling bestaande in een mededeling vanwege de inhoud van de software van die multimediaspelers.

41.      Evenmin kan het argument van Stim en SAMI slagen dat de aansprakelijkheid van de autoverhuurmaatschappijen moet voortvloeien uit het feit dat zij aan hun klanten ruimten ter beschikking stellen, die door Stim en SAMI als „openbaar” worden aangemerkt, te weten de passagiersruimten van de huurauto’s, waarin het mogelijk is om de beschermde werken te beluisteren door middel van de radio’s waarmee deze auto’s zijn uitgerust. Net als de beschikbaarstelling van de radio’s zelf is de „beschikbaarstelling” van de ruimte waarin deze radio’s kunnen worden gebruikt evenmin een handeling bestaande in een mededeling bij gebreke van een interventie van de gebruiker met betrekking tot de inhoud van die mededeling, dat wil zeggen de beschermde werken.

42.      Daarentegen deel ik het standpunt van Stim en SAMI dat het irrelevant is dat de radio’s in de auto’s werden geïnstalleerd door de fabrikanten van die auto’s. Op grond van dezelfde logica is het echter evenmin relevant te weten of de autoverhuurmaatschappijen deze radio’s niet willen, zoals Stim en SAMI stellen, of niet kunnen, zoals genoemde maatschappijen beweren, demonteren of onbruikbaar maken. Deze omstandigheden hebben immers geen betrekking op handelingen bestaande in een mededeling aan het publiek van beschermde werken, maar op de loutere beschikbaarstelling van technische apparatuur en blijven als zodanig buiten de werkingssfeer van het auteursrecht.

43.      Ten slotte is het feit dat de mogelijkheid om beschermde werken in huurauto’s te beluisteren via de daarin geïnstalleerde radio’s bijdraagt aan de aantrekkelijkheid en dus aan de winstgevendheid van de activiteit van de autoverhuurmaatschappijen, evenmin relevant voor de vraag of er sprake is van een handeling bestaande in een mededeling aan het publiek en voor de eventuele aansprakelijkheid van die maatschappijen op grond van het auteursrecht.

44.      De beschikbaarstelling van technische apparatuur voor het verrichten of ontvangen van een mededeling op afstand vindt gewoonlijk plaats in het kader van een winstgevende activiteit. De winstgevendheid van deze activiteit berust grotendeels op het feit dat die apparatuur wordt gebruikt voor het verrichten of ontvangen van de mededeling van werken die beschermd zijn door het auteursrecht en de naburige rechten – dat is de voornaamste doelstelling van de aankoop van dergelijke apparatuur. De leveranciers van dergelijke apparatuur zijn echter geen enkele vergoeding verschuldigd aan de houders van die rechten.(28) Juist om het hoofd te bieden aan de benadering die een dergelijke vergoeding zou vereisen, hebben de ondertekenaars van het Verdrag van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) inzake het auteursrecht(29) in de gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 8 van dat verdrag, en net als de Uniewetgever in overweging 27 van richtlijn 2001/29, aangegeven dat de enkele terbeschikkingstelling van technische apparatuur niet als mededeling aan het publiek mocht worden aangemerkt. Het is niet van belang of deze beschikbaarstelling in de vorm van verkoop, verhuur op lange termijn, verhuur op korte termijn of op andere wijze geschiedt.

45.      In het geval van verhuur van voertuigen die zijn uitgerust met een radio is er naar mijn mening dus geen sprake van een handeling bestaande in een mededeling in de zin van de in de onderhavige conclusie aangehaalde rechtspraak van het Hof. Bijgevolg is het niet meer relevant om het tweede element van een mededeling aan het publiek te onderzoeken, namelijk het publiek.

46.      Ik geef derhalve in overweging om op de eerste prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 aldus moeten worden uitgelegd dat de verhuur van voertuigen die zijn uitgerust met een radio geen mededeling aan het publiek in de zin van deze bepalingen vormt.

 Tweede prejudiciële vraag

47.      Met de tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de omvang van de autoverhuuractiviteit en de duur van de verhuur van invloed kunnen zijn op het antwoord op de eerste vraag.

48.      Gelet op het door mij voorgestelde antwoord op de eerste prejudiciële vraag kan het antwoord op de tweede vraag slechts ontkennend zijn. De activiteit in kwestie vormt geen mededeling aan het publiek in de zin van bovengenoemde bepalingen, ongeacht de omvang van deze activiteit en de duur van de verhuur.

49.      Alleen voor de volledigheid zal ik kort de tweede prejudiciële vraag analyseren, voor het geval dat het Hof de eerste vraag bevestigend beantwoordt.

50.      Volgens vaste rechtspraak moet het publiek tot wie een mededeling moet zijn gericht, bestaan uit een potentieel onbepaald maar vrij groot aantal personen, zodat er een de-minimisdrempel bestaat waardoor een te kleine of zelfs onbeduidende groep van betrokken personen niet onder dit begrip valt. Voorts moet rekening worden gehouden met de cumulatieve gevolgen van de beschikbaarstelling van de beschermde werken aan de ontvangers, niet alleen tegelijk maar ook achtereenvolgens.(30)

51.      Deze begrippen zijn uiteraard vaag, en de uitlegging ervan hangt sterk af van de omstandigheden van elk concreet geval. Ik ben echter van mening dat wanneer de autoverhuuractiviteit zich niet beperkt tot losstaande gevallen van verhuur, maar een permanent karakter heeft, het aantal opeenvolgende klanten groot genoeg is om de drempel van een onbeduidend aantal te overschrijden. In het bijzonder vormen deze klanten geen kring van specifieke personen die kan worden gelijkgesteld aan een privékring.(31) De omvang van een dergelijke activiteit, op voorwaarde dat deze van permanente aard is, is dus niet van invloed op de beoordeling of er sprake is van een mededeling aan het publiek.

52.      Wat betreft de duur van de verhuur van voertuigen maken verzoeksters in de hoofdgedingen een verschil tussen kortetermijnverhuur, gedefinieerd als maximaal 29 dagen, en langetermijnverhuur. Zij voeren aan dat vanaf 30 dagen verhuur het voertuig niet langer een openbare ruimte is, maar een privéruimte, zodat de aanwezigheid van een radio in het voertuig niet langer een mededeling aan het publiek vormt.

53.      Het Hof heeft evenwel reeds geoordeeld dat het openbare of privékarakter van de ruimte waarbinnen een mededeling aan het publiek wordt ontvangen van geen belang is voor de beoordeling of er sprake is van die mededeling, omdat anders het recht van mededeling aan het publiek zou worden uitgehold(32).

54.      De duur van de verhuur van het voertuig en het vermeende openbare of privékarakter van het voertuig zijn dus niet van belang voor de beoordeling of er sprake is van een mededeling aan het publiek.

55.      Mocht het Hof de eerste prejudiciële vraag bevestigend beantwoorden, dan zou dit antwoord, net als een ontkennend antwoord, dus geenszins afhankelijk zijn van de omvang van de autoverhuuractiviteit noch van de duur van die verhuur.

 Conclusie

56.      In het licht van alle bovenstaande overwegingen geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Högsta domstol te beantwoorden als volgt:

„Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij en artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom moeten aldus worden uitgelegd dat de verhuur van voertuigen die zijn uitgerust met een radio geen mededeling aan het publiek in de zin van deze bepalingen vormt.”


1      Oorspronkelijke taal: Frans.


2      Meer dan twintig arresten en beschikkingen hebben betrekking op dit probleem sinds het arrest van 2 juni 2005, Mediakabel (C‑89/04, EU:C:2005:348).


3      Clark, B., Dickenson, J., „Theseus and the labyrinth? An overview of ‚communication to the public’ under EU copyright law: after Reha Training and GS Media where are we now and where do we go from there?”, European Intellectual Property Review, nr. 5/2017, blz. 265. Helaas leggen de auteurs niet uit wie hier de Minotaurus is.


4      Volgens de rechtsleer is dit overigens wellicht onmogelijk (zie: Treppoz, E., „De l’art jurisprudentiel au rang de feuilleton ou l’impossible systématisation du droit de communication au public”, Revue trimestrielle de droit européen, nr. 4/2017, blz. 864).


5      PB 2001, L 167, blz. 10.


6      PB 2006, L 376, blz. 28.


7      Arrest van 31 mei 2016, Reha Training (C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 33).


8      Zie laatstelijk arrest van 7 augustus 2018, Renckhoff (C‑161/17, EU:C:2018:634, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


9      Arrest van 7 december 2006, SGAE (C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 1 van het dictum).


10      Arrest van 7 december 2006, SGAE (C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 46).


11      Arrest van 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland) (C‑162/10, EU:C:2012:141, punt 3 van het dictum).


12      Arrest van 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland) (C‑162/10, EU:C:2012:141, punt 62).


13      Zie onder meer arresten van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a. (C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punt 7 van het dictum), en 31 mei 2016, Reha Training (C‑117/15, EU:C:2016:379, laatste zin van het dictum).


14      Arrest van 29 november 2017, VCAST (C‑265/16, EU:C:2017:913, punten 46‑49).


15      Arrest van 7 augustus 2018, Renckhoff (C‑161/17, EU:C:2018:634, punt 21).


16      Arrest van 13 februari 2014, Svensson e.a. (C‑466/12, EU:C:2014:76, punt 20). In dat arrest heeft het Hof weliswaar het plaatsen van links naar op internet vrij toegankelijke inhoud niet als mededeling aan het publiek aangemerkt, maar de reden hiervoor was dat er geen sprake was van een nieuw publiek tot wie een dergelijke mededeling was gericht (zie punt 27 van het arrest).


17      Arrest van 26 april 2017, Stichting Brein (C‑527/15, EU:C:2017:300, punt 42).


18      Arrest van 7 december 2006 (C‑306/05, EU:C:2006:764).


19      Zie arrest van 26 april 2017, Stichting Brein (C‑527/15, EU:C:2017:300, punten 39‑41).


20      Arrest van 14 juni 2017, Stichting Brein (C‑610/15, EU:C:2017:456, punt 39).


21      Zie laatstelijk arrest van 26 april 2017, Stichting Brein (C‑527/15, EU:C:2017:300, punt 31).


22      Arrest van 7 december 2006, SGAE (C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 46).


23      Arrest van 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland) (C‑162/10, EU:C:2012:141, punten 62 en 67).


24      Arrest van 26 april 2017, Stichting Brein (C‑527/15, EU:C:2017:300, punten 39‑41).


25      De Commissie betwist deze bevinding en merkt op dat de activiteiten van de autoverhuurmaatschappijen tot doel hebben de voertuigen te leveren, en niet de daarin geïnstalleerde radio’s. Het lijkt me evenwel mogelijk te erkennen dat er sprake is van een levering van radio’s die bijkomstig is bij de levering van voertuigen. Hoe dan ook, en ik sluit mij op dit punt aan bij het standpunt van de Commissie, gaat het in casu in geen geval om een handeling bestaande in een mededeling.


26      Arrest van 7 december 2006 (C‑306/05, EU:C:2006:764).


27      Arrest van 26 april 2017 (C‑527/15, EU:C:2017:300).


28      Met uitzondering van, in voorkomend geval, de compensatie voor de kopieën voor privégebruik als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29.


29      Verdrag dat op 20 december 1996 te Genève is ondertekend en namens de Europese Unie is goedgekeurd bij besluit 2000/278/EG van de Raad van 16 maart 2000 (PB 2000, L 89, blz. 6).


30      Zie laatstelijk arrest van 14 juni 2017, Stichting Brein (C‑610/15, EU:C:2017:456, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


31      Zie a contrario arrest van 15 maart 2012, SCF (C‑135/10, EU:C:2012:140, punt 95).


32      Arrest van 7 december 2006, SGAE (C‑306/05, EU:C:2006:764, punten 50, 51 en 54).